Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

12 minuten leestijd

HOOFDSTUK V, ARTIKEL, 1

Van de volharding der Heiligen.

Die God naar Zijn voornemen tot de gemeenschap van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, roept en door de Heilige Geest wederbaart, die verlost Hij wel van de heerschappij en slavernij der zonde, doch Hij verlost hen in dit leven niet ganselijk van het vlees en het lichaam der zonde.

De Remonstranten en de volharding.

De vorige keer schreef ik over de medewerkende genade, - die men bij Rome aantreft. Dit keer wil ik proberen wat dieper in te gaan op de remonstrantse gedachte, die wij niet alleen moeten kennen om de uiteenzetting van Hoofdstuk V te verstaan, maar ook om stevig in zijn schoenen te staan om de telkens zich voordoende remonstrantse besmetting in de prediking te weerstaan. Iemand zei kort geleden telefonisch mij, dat hij van de Geref. Bond was. Desniettemin was hij van mening, dat echte gezonden predikers, het woord zo brachten, dat de H. Geest daarmee verbonden was, op de hoogste manier. Verder lag het dan aan de mens.

Als iemand een preek hoorde van een prediker Gods, die met de H. Geest was gezalfd, en hij bleef onbekeerd, dan had God geen ander middel meer om hem te bekeren. Daar volgt uit, dat de geloofsbeslissing van de mens de kern van de zaak is. En dan zijn we precies in het hart van de leer der remonstranten. Ook zij spraken veel van genade. Van God de Vader beleden zij, dat wij allen, die maar geloven zouden, in Christus, om Christus en door Christus zalig zou maken. Dat geloof is door de genade des Geestes.

Van God de Zoon beleden zij, dat Jezus Christus, de Zaligmaker der wereld voor ieder mens gestorven is, alzo dat Hij ze allen door de dood des Kruises de verzoening en de vergeving der zonde verworven heeft. En van de Heilige Geest beleden zij dat de mens door hem moet worden herboren of vernieuwd. Maar al deze genade hing nochtans van de mens af. De mens neemt bij de remonstranten de beslissing, nadat God hem in het heil gesteld heeft. Hier geeft de mens het geloof aan God en in de Bijbel geeft God het geloof aan de mens. Bij de remonstranten blijft er niets over dan eeuwig de lof des mensen te zingen. Denk nu echter niet, dat deze remonstrant uit de kerk gezet is, want dan zou men vergeten, dat hij al duizend en tienduizendvoudig teruggekomen is en de prediking van menige voorganiger bedreigt. Men prijst de genade hemelhoog, men zet de mens in het heil en nu geert de mens de doorslag. Hij neemt het heil in zich op; uit hem komt het geloof, met Gods hulp.

Een voorbeeld. Men stelle zich, las ik ergens, een drenkeling voor, die in een gracht rondspartelt, maar vanwege de steile kanten zich onmogelijk kan redden. Gelukkig steekt iemand hem een stok toe. Hij grijpt dien vast, wordt opgetrokken en komt behouden boven. Van hem kan gezegd worden, dat hij zichzelf onmogelijk redden kon. Om gered te worden heeft hij die man met de stok nodig, die hem naar boven trekt, als hij die stok maar stevig vasthoudt. Alles hangt er evenwel van af, dat de drenkeling de stok wil en kan vasthouden en inderdaad vasthoudt. Toegegeven zij, dat er een machtige genade nodig is voor de stok en dat optrekken. Evenwel, bij de drenkeling blijft de beslissing. Nu een andere vraag. Is er eigenlijk wat op dit remonstrantse standpunt van toen of nu tegen? Hebben onze vaderen de arme zondaren soms willen beletten om mee te helpen aan hun redding? Moesten ze dan maar liever verloren gaan? Ieder kan weten, dat dit helemaal niet de bedoeling was. Het ging er onze vaderen juist om, dat de aiine zondaren in waarheid gered werden en niet in schijn. Neem het voordbeeld van de drenkeling, die men een stok toesteekt. Als deze nu eens een verminkte man is, die beide handen mist? Is het dan genoeg, dat iemand hem een stok toesteekt. Of neem een ander geval, dat deze man innerlijk ziek is en gewoonweg weigert die stok te gebruiken. Wat dan? Moeten deze maar verdrinken? Ik geloof te mogen zeggen, dat alle leer en prediking die niet gereformeerd is, eigenlijk een evangelie brengt, waaraan de mens, zoals hij waarlijk is, niets heeft. Een mens, die in Adam van God is afgevallen ligt immers dood in zonden en misdaden. Ik weet we dat dit een geestelijke doodstaat is, maar dat betekent niet, dat de zondaar met inspanning van zijn krachten nog wel iets zou kminen doen. Het betekent wel, dat zijn machteloosheid te maken heeft met zijn vijandschap tegen God en tegen de weg der genade alleen in Christus en daaraan schuld is.

Daar is dus meer nodig dan het toesteken van een stok, hoewel toch ook weer niemand gered wordt, zonder dat dat hij de reddende stok aangrijpt. Maar om dat te kunnen moet God de zondaar eerst handen geven, nieuwe handen scheppen. Dit is het andere deel van het evangelie, dat bij de remonstranten en hun vrienden gemist wordt. Daar komt bij, dat die Heere ook alle onwil en tegenstand wegneemt en de zondaar tot een gewillige grijper maakt. Misschien voert iemand aan, dat de remonstranten hier ook weet van hebben of hadden. Daarom zullen we het nog een beetje scherper moeten stellen. De remonstranten op hun best dus zoals zij waren in de tijd van de Dordtse Synode — na die tijd zijn ze veel meer openbaar gekomen voor wat ze eigenlijk waren — leerden, dat de wedergeboren mens zonder de genade het goede niet denken willen of doen kan. Daarom moeten alle goede daden of werldngen aan de genade van Christus worden toegeschreven. Dit klinkt prachtig. Maar nu komt het. Maar wat de manier van de werking der genade zelve aangaat, die is niet onwederstandelijk. Het blijft dus medewerkende genade. Maar dat scheppen van het geloof, dat levend maken van de dode mens, dat ombuigen van de wil des mensen, dat is er niet bij. Telkens stuiten we op een belijdenis aangaande de mens, die de beslissingsmogelijkheid en de beslissing zelf in de mens legt. De remonstranten kennen de mens ten eerste toe het vermogen om de genade aan te grijpen en ten tweede 't vermogen om de genade te weerstaan. Wie voor deze remonstrantse leer en belijdenis voldoende oog heeft gekregen zal de sporen ervan en meer dan die menigmaal opmerken bij huidige gereformeerde predikers. Ik neem aam, dat zij daar vaak zelf geen erg in hebben, maar het feit ligt er.

Dat komt vooral uit bij het aandringen op het geloven zonder voorafgaande bekering. Men laat op dit punt dan Calvijn los, die sprak van een bekering, die aan het geloof voorafgaat. Voorts laat men ook de nadruk los op de wedergeboorte vóór het geloof, die evengoed tot de gereformeerde belijdenis behoort als de heiligmaking, die ook wel wedergeboorte wordt genoemd. Men ontkent dat niet helemaal doch men verzwijgt 't of tornt er aan. Jammer, want men is wederom bezig om aan het Evangelie zijn noodzakelijke ruimte te ontnemen. De dode mens, al is zij gedoopt, al leeft liij kerkelijk mee, al is hij nog vromer en nog godsdienstiger dan de Farizeen, al is hij nog onberispelijker dan Paulus, is dood in zonde en misdaden. Om te kunnen geloven moet hij van dood levend gemaakt worden en moet de H. Geest in hem het geloof ontsteken. Deze dingen spelen ook weer mee in het stuk der volharding.

Als de mens min of meer zichzelf tot het geloof heeft gebracht, moet hij ook min of meer zichzelf bij dat geloof bewaren, 's Mensen geloof is de beslissende factor, de voorwaarde voor de volharding. Dit nu hebben de opstellers der Leerregels zeer nadrukkelijk afgewezen reeds met het eerste artikel van de Verwerping der dwahngen achter Hoofdstuk V. Daar tekenen zij verzet tegen de leer.

„Dat de Volharding der ware gelovigen niet is een vrucht der verkiezing, of een gave Gods door de dood van Christus verworven, maar een voorwaarde des nieuwen Verbonds, die de mens vóór zijn beslissende (gelijk zij spreken) verkiezing en rechtvaardigmaking door zijn vrije wil moet volbrengen." Bij de remonstranten is dus 't geloof van de mens als werk van de mens fundamenteel beslissend. Hier wordt het geloof niet meer ten volle gezien als gave Gods, doch intern als een werk van de mens, waarvan dan ook de mens alle roem toekomt. De remonstrantse leer berooft God van Zijn eer en bevat een openbaar Pelagianisme, schrijven de Leerregels. Die eer wordt altijd God ontroofd, waar aan de mens enige beslissing in het stuk der genade wordt toegekend, zoals b.v. de Richtlijnen dat doen, die schrijven dat God verwerpt, die Hem verwerpen. Ook daar beslist de mens in laatste instantie. Prof. Haitjema richt dit verwijt ook tegen Barth: de menselijke beslissing wordt door hem overbelast. Vanuit de leer, die het geloof tot een zelfstandige, wezenlijk beslissende factor in de zaligheid maakte, kwamen de remonstranten tot hun leer van de afval der heiligen. Zij spraken ook hierbij veel van de genade. Er is — volgens hen — een genade van bijstand. Het komt goed als de gelovigen maar tot de strijd bereid zijn en hulp begeren. Dan houdt Christus ze staande. Maar zij wilden niet zeggen, dat een gelovige niet het beginsel zijn wezens in Christus kan verlaten.

Integendeel, zij steilden dat een echt gelovige door eigen schuld van God kan afwijken en geheel en volkomen het geloof kan verliezen. Waar het bij de Arminianen om ging? Om de autonomie van de mens, om zijn uiteindelijke vrijheid, om te beslissen. Men stelde, dat de gelovige in de zonde zou gaan leven als hij mocht geloven, dat hij de zaligheid niet kon verliezen. In de grond moet men uit alles besluiten, dat de remonstranten volkomen onbekend waren met het werk van de Heilige Geest aan hun ziel. Zij wisten niet, dat God eerst een onuitsprekelijke ledigheid werkt in 's mensen heil, zodat hij om God gaat wenen. Vanwege deze ledigheid en dus vanwege de Heilige Geest die de uitverkorene een haak in z'n hart legt, kan de aangeslagene nooit meer geheel de wereld in. Die haak blijft zitten. Ook blijken de remonstranten niet te weten van de zware last der schuld, die Gods uitverkorenen te dragen krijgen om hun zonde ook na ontvangen genade. Daarom zondigen zij nooit makkelijk noch goedkoop. Men hore David kreunen in psalm 32. Ook schijnen de remonstranten niet te weten van de band aan Christus, die vanuit de Heere Jezus in stand wordt gehouden, zodat de gelovige nooit die band geheel kan door snijden. Het is duidelijk, dat de remonstranten met hem leer van de mogelijkheid van de afval Gods volk in de zwaarste ellende brengen, want de duivel verzekert alle remonstranten, dat zij wel in het geloof leven, maar het kleinste geloof in Gods volk tracht hij met alle geweld er uit te plukken. De remonstranten kennen dus de werkelijke strijd niet, de werkelijke mogelijkheid aan onze kant om iets tot onze zaligheid toe te doen, de kracht niet van het werk van Gods Geest, de sterkte niet van de liefde van Christus, die Zijn schapen nooit loslaat. Zij zitten maar op de mens te kijken. Van de ene kant kennen zij hem te veel vermogen toe en aan de andere kant eisen zij te veel van hem. Zij zitten maar op de viijheid van de mens te kijken en ontnemen God Zijn vrijheid en de mens zijn zaligheid. Zijn wij dan tegen de vrijheid?

Volstrekt niet. Wij zijn juist voor de vrijheid, die God aan de mens schenkt. Zonder het geloof, gaat het niet, maar het is een geschonken geloof. Zonder de vrijheid gaat het niet, maar het is een vrijheid, die God eerst werkt. Zonder goede werken kan het niet, maar zij zijn uit God. Vanwege het feit, dat de remonstrantse leer, een openbaar Pelagianisme is, trachten wij ons vrij te houden van een prediking, die de mensen vrij wil verklaren, hoewel zij gebonden zijn en die de mensen tot rovers van Gods eer maakt. Ik eindig met een citaat van prof. H. Bavinck; „De Schrift legt altijd en overal de sterkste nadruk op de trouw en onveranderlijkheid Gods; op de eeuwigheid van Zijn verbond, op de vastheid van Zijn beloften, maar van dit alles is er hij het Pelagianisme geen sprake meer.

De Heere kent niet degenen, die de Zijnen zijn. Zijn verbond en goedertierenheid wankelen wel van ogenblik tot ogenblik; er worden wel schapen gerukt uit Jezus hand; 't is niet waar, dat God verheerlijkt, alwie Hij gekend, geroepen en gerechtvaardigd heeft. Het zuivere, consequente Pelagianisme is de volkomen omverwerping van 't Pelagianisme".

Ik voeg er aan toe, dat elke prediking, die een onzeker geluid geeft en waarin de mens nog een beetje geloof, een beetje wil, een beetje zien op Jezus, een beetje dit of dat, een nagelschrapsel werk aan zijn zaligheid heet toe te doen, het begin is van de omverwerping van de Christelijke religie. De Heilige Geest alleen bereidt de akker des harten toe. Deze onderwerpelijke werkzaamheid van de H. Geest moet komen bij het, voorwerpelijk woord. Zij is niet in de prediking besloten. Het werk van Gods Geest is de blijvende grond en oorsprong van alle mensenwerk. Daarmee alleen wordt de vrijheid van de mens, die nu pas recht vrij is, ten volle gehonoreerd. Leve de vrijheid, die God werkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's