Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Hervormd Weekblad vonden we een artikel over de Proeve van een nieuwe Psalmberijming van de hand van ds. J. C. van Nieukerken. Gaarne willen we het voor het grootste gedeelte in ons persoverzicht overnemen;

Sommigen met mij vragen zich wel af, of het echt wel de goede tijd is om met betrekking tot deze Proeve in de nabije toekomst een definitieve of zelfs voorlopige beslissing te nemen.

Er wordt voor het bewustzijn van de kerkgetrouwe gemeente al Veel overhoop gehaald en dit kerkvormende gemeentedeel wordt steeds vaker opgetrommeld om medeleven, medeverantwoordelijkheid en bewuste instemming te betonen. Juist de kernen onze gemeenten hebben steeds meer moeite met „alweer wat anders en alweer wat nieuws". Dergelijke gevoelens, die dieper gefundeerd zijn dan sommigen denken, laten zich niet afdoen met: dom conservatisme! Het is in ieder geval juist dat kerkgetrouwe deel, dat het psalmboek „oonserveert" en doet fungeren tot op deze dag.

Daarbij is mijn ondervinding, dat die het hardst en het vaakst roepen om verandering en verbetering in de praktijk van het gewone gemeenteleven het minst begrip hebben van wat we hebben. Iets wat de „meelevenden" in niet geringe mate met wantrouwen tegen veranderingen vervult.

Deze zeer tere zaak kan bij forcering een zeer hachelijke zaak worden, die zowel kerkelijk als interkerkelijk de zozeer gewenste eenheid eer schaadt dan baat.

In de gesprekken rondom de Proeve heb ik bij herhaling ook het volgende gehoord, nl. dit: „de psalm is het oud-testamentische lied, het gezang is het nieuw-testamentische lied".

Wie is toch verantwoordelijk voor de schade door deze onderscheiding aangebracht? Ik erken de waarde van het gezang in de kerkdienst. Al heb ik met menig gezang uit de Bundel-1938 behoorlijk wat moeite. Vele predikanten met mij zullen zich voor de praktijk wel behelpen met een beperkt aantal van de driehonderdenzes gezangen voor regelmatig gebruik.

Het lijkt me in dit verband al een kwalijke zaak, wanneer het aantal gezangen in de toekomst nog aanzienlijk zou worden uitgebreid. Krijgen we een modaliteiten-kerkboek? Heeft een ons voorgestelde overvloed van gezangen te maken met een onderwaardering van het psalmboek?

Het psalmboek is het liederenboek der christelijke gemeente! En wel het eigenlijke! Dat dient m.i. duidelijk gemaakt te worden ook met het aantal der gezangen. Ik acht het symptomatisch, wanneer het aantal gezangen in een toekomstig officieel Iiederenboek der Kerk onevenredig uitgebreid zou worden ten opzichte van, en dat wij practisch zeggen: ten koste van het psalmboek met honderd-vijftig psalmen.

Het psalmboek is het eerste en eigenlijke liederenboek der christelijke gemeente. Allermeest omdat de Heiland zelf met de psalmen leefde en met de psalmen stierf. Hij legde psalmen uit en bracht ze tot hun vervulling.

Ook de apostelen toetrokken de psalmen op hun verkondiging van het evangelie in de psalmen voorzegd en vervuld.

De Hervorming en met name de calvinistische reformatie heeft het psalmboek aan de Gemeente teruggegeven.

Met de psalmen beleed de Gemeente haar geloof in de Vader, de Zoon en de H. Geest. Zij vond daarin met name de Christus der Schriften. Hoe ontelbare gelovigen hebben met de psalmen, en ook met de gebrekkige berijming van 1773 ge- tuigenis afgelegd van hun oprecht geloof, ermede uitzingende wat zijn in Christus Jezus ontvingen en van Zijn persoon en werk beleden!

Het misverstand, als zou het psalmboek het liederenboek van de oudtestamentische gemeente en het gezangenboek dat van de nieuwtestamentische Gemeente wezen, dient met kracht bestreden te worden. Waarbij de vraag zich heeft voor te doen, of bepaalde en soms veelgezongen gezangen wel inderdaad nieuwtestamentisch en bijbels zijn.

In dit verband moet nog vermeld worden het merkwaardige gevoelen van sommigen: „er zijn zgn. christologische of christocentrische psalmen èn andere niet-zodanige".

Bepaalde godsdiensthistorische opvattingen zijn blijkbaar doorgedrongen tot in de Gemeente. Is het wat dit betreft niet nodig, dat vandaag de dag opnieuw met de Hervorming opgekomen wordt - voor de éénheid der Schrift? en in dit verband: de éénheid van het psalmboek?

Inderdaad is het zo, dat sommige psalmen meer aanspreken en verstaanbaar en bruikbaar zijn dan andere. Maar dat geldt ook voor de gehele Schrift en al haar delen. Iedereen heeft z'n bijbel in de bijbel. Maar de Kerk belijdt de eenheid der Schriften als het levendmakende en heilbrengende Woord - van God, en het psalmboek is in die éénheid besloten. Het getuigt als zodanig van Christus Jezus. Voor iedereen verstaanbaar. Hoewel voor de een het ene en voor de ander het andere duidelijk is.

Wat het gezang aangaat: aan de maatstaf van de gehele Schrift en ook der psalmen gemeten zal uitgemaakt moeten worden of inderdaad een bepaald gezang beantwoordt aan de belijdenis der Godsopenbaring m Christus Jezus, d.w.z. aan de éénheid van het getuigenis van Oude en Nieuwe Testament. Dat bepaalt de wettige keuze van een gezang voor het liedenboek der Christelijke Gemeente.

Bij de waardering die ik heb voor de Proeve meen ik, dat de praktijkervaringen in de gemeente wel dringend roepen om voorzichtigheid en groot geduld in alle betrokken kerkelijke vergaderingenbij het veranderen van de „oude" berijmingen. Dit sluit allerminst uit dat onjuiste berijmingen verbeterd moeten worden. Maar dit sluite in, dat continuïteit bewaard worde zo het verantwoord en zo het enigszins mogelijk is. Want er zijn „heilige huisjes" die te maken hebben met het heiligdom van psalm 116 (O.B.). Hoe we daar, in dat heiligdom, moeten handelen met zielen en met zaken, lere ons de H. Geest.

Enige weken geleden beantwoordde prof. H. Ridderbos in de rubriek Van Week tot Week van het Geref. Weekblad een vraag van iemand die deelnam aan het gesprek tussen hervormden en gereformeerden.

De vraag ging over de vrijzinnigheid. Zou men die als een modaliteit in de kerk mogen dulden?

In 't gesprek ging 't voornamelijk over het stuk van de verzoening en daar was het antwoord van prof R. dan ook vooral op afgestemd. Op dit schrijven ontving prof. R. nu weer enkele reacties en één er van is van ds. H. de Nie, hervormd predikant te Amsterdam. Als vrijzinnige is hij het zo goed als eens met wat prof. R. schrijft en in zijn schrijven zet hij dan nog eens uiteen hoe hij als vrijzinnige over de verzoening denkt. Het verheugt hem dat het orthodoxe standpunt niet dit is, dat Christus door Zijn sterven God tot andere gedachten gebracht zou hebben. Prof. R. merkt daartegenover op, dat dit niet pas een orthodoxe uitvinding is van de laatste tijd, maar dat in art. XX N.G.B, ook al duidelijk gezegd wordt dat de dood van Christus voortkomt uit de liefde Gods en dat het sterven van van Christus die goddelijke liefde niet pas opgewekt heeft. In zijn schrijven had prof. R. twee lijnen in het stuk van de verzoening aanigegeven: De dood van Christus verkondigt Gods liefde tot de mens; maar Zijn sterven brengt vervolgens ook een verzoening tot stand. De vrijzinnige zal vooral de nadruk leggen op het eerste; maar — zo schrijft ds. De Nie —, ook de tweede lijn wil hij als vrijzinnige honoreren, en dus liggen de standpunten nu niet meer zo ver uit elkaar. Na deze korte toelichting van de standpunten willen we een uitvoerig en aaneengesloten citaat geven uit het antwoord van prof. R., omdat hier toch wel uitzonderlijk belangrijke punten aan de orde komen:

Ik ben het met ds. De Nie eens, dat het uigangspunt der verzoening tot God Zelf is en dat dit een heilige en onaantastbare zaak is. Maar het komt tussen hem en mij er op aan, wat de bijbelse betekenis is van Christus' zoendood. Ik voor mij heb gaarne opgemerkt, dat ook ds. De Nie niet alleen van verzoening, maar ook van ,,zoening" wil weten en dat dus mijn karakteristiek (in het eerste artikel), dat de vrijzinnigen alleen van de eerste en niet van de tweede willen weten, zijn standpunt niet weergeeft. Ik acht dit — ik herhaal het — van belang en wij zullen elkander (niet alleen vastgrijpen op wat ons verdeelt, maar ook en in de eerste plaats, op hetgeen wij gemeenschappelijk hebben. Toch kom ik er rond voor uit, dat naar mijn besef hetgeen ds. De Nie onder „zoening", bedekking van de zonde enz. verstaat, iets geheel anders is dan wat de Bijbel daaronder verstaat en dat hij hier nog de kentekenen draagt van de door ons steeds met zo grote overtuiging verworpen vrijzinnige verzoeningsleer.

Ds. De Nie ziet in deze zoendood niet anders dan een betoning van de goddelijke liefde. Christus heeft — zo versta ik zijn standpunt — de menselijke zonde over Zich laten komen in al haar vreselijke consequentie. Hij heeft Zich daardoor laten ter dood brengen, als een lam ter slachting. Hij heeft die zonde aldus op Zich genomen, verzoend, toedekt. Maar wat betekent hier dan ver„zoenen", , bedenken"? In de gedachtengang van ds. De Nie dit - als ik hem goed versta - , dat Christus' liefde daarover niet meer gesproken "wil hebben, dat Hij het aan Zich laat begaan en alzo de mensen met God verzoent, door hen nl. hierdoor tot inkeer en omkeer te brengen. Ik hoor in dit alles veel dat mij toespreekt en dat ik niet graag uit de leer der verzoening zou willen missen. Maar met dit alles is naar mijn overtuiging nog niets gezegd van hetgeen de Bijbel „zoening" (hilasmos), „zoenmiddel" (hilasterion), losprijs, „bedekken" enz. noemt. Christus heeft Zich niet alleen voor de zonde opgeofferd, om de mensen tot omkeer te brengen, maar Hij is door God ook, ter betooming van Zijn straffende gerechtigheid, als een zoenmiddel van de zonden gesteld, Rom. 3 : 25. Want zo waar het is, dat God zelf „zijn Zoon in de dood heeft gegeven door ene zeer volkomene liefde", zo waar is het ook wat in hetzelfde artikel XX staat, dat God „zijn rechtvaardigheid bewezen heeft, als Hij onze zonden op Hem gelegd heeft". En dat is maar geen ouderwetse, anselmiaanse dogmatiek, maar dat loopt, als ik mij zo mag uitdrukken, op allerlei wijze uit de Schrift weg. Want met dezelfde kracht, waarmee de apostel Paulus zegt, dat God de wereld met zich verzoende, en dat Hij het was, die Zijn Zoon niet voor ons gespaard heeft, zegt hij óók, dat wij, door het bloed van Christus gerechtvaardigd, door Hem behouden zullen worden van de toorn van God, Rom. 5 : 9.

Het gaat hier bij rechtvaardiging, toorn van God enz. niet, zoals ds. De Nie mij zal toestemmen om subjectieve ervaringen of een noëtische verzoening, maar om objectieve realiteiten.. Toch zie ik voor die toorn van God, voor die straffende gerechtigheid van God, in de gedachtengang van ds. De Nie geen plaats, noch ook voor het feit, dat als Paulus ons vijanden - van God noemt, dit niet enkel in actieve, maar ook in passieve zin bedoeld is, zoals wal het duidelijkst blijkt uit Rom. 11: 28, waar „vijanden" en „geliefden" Gods tegenover elkaar geplaatst worden. Ds. De Nie meent, dat wanneer ik in deze zin gesproken heb van „de zonde, die voor Gods aangezicht bedekt werd door het bloed van Christus en dat deze „zoenlng" moest plaats hebben en Gods recht als heilig en onaantastbaar moest worden uitgeroepen" ..., ik toch weer op een andere gedachtenlijn zou overstappen en dat we hier dreigen te vervallen in een min of meer magische en in ieder geval heidense opvatting enz. Ik geloof, dat dit alles met „magisch" enz. niets te maken heeft. Ik ben van overtuiging, dat wij in deze dubbele lijn, van Gods liefde en van zijn gerechtigheid, juist raken aan de diepte en — ik aarzel niet het te zeggen — het mysterie van de nieuwtestamentische verzoeningsleer. Het wil niet zeggen, dat deze lijnen onverzoend naast elkaar lopen. Zij komen juist samen en vloeien ineen in de dood des Heeren en vinden daarin beide hun hoogste openbaring. Daarom kan men ook het een niet tegen het ander laten wegvallen of aan het andere onderwerpen. Ik stem toe, dat ds. De Nie's conceptie véél eenvoudiger, misschien ook veel meer voor de hand liggend schijint. Voor hem vertegenwoordigt Golgotha enkel de ondoorgrondelijkheid van Gods liefde. Maar hij kan tot zulk een conceptie, die slechts de „ene helft" van art. XX

Ned. Gel. Bel. omvat, alléén, komen als hij een schifting toegepast in het bijlbelse kerugma; een schifting, doe in de grond toch de zoenings-elementen uit de verzoeningsleer uitscheidt en alzo tot een voorstelling van de liefde Gods komt, die op een beslissend punt een andere liefde is, dan die, waarvan het N.T. ons spreekt.

Ik schrijft deze dingen niet om de boot der vrijzinnigheid tenslotte toch zoveel mogelijk af te houden. Wat zou ons houden meer verheugen, dan wanneer een beter begrip en uitbanning van karikaturen ons zou permitteren dichter bij elkaar te komen? Mijn bedoeling is geen andere dan zoveel mogelijk klaarheid te verkrijgen over de aard en de omvang van hetgeen ons verdeeld houdt; óók wel om zo mogelijk duidelijk te maken, dat de vrijzinnige verzoeningsleer, óók in de vorm waarin zij door ds. De Nie wordt voorgedragen, alleen bestaanbaar is, als men het wezeniijke van wat de Bijbel zoenen, bedekken, losprijs enz. noemt, voorbijgaat.

Het kan de schijn hebben, dit ik, wat dit laatste aangaat, spreek als iemand, die de waarheid in pacht meent te hebben: immers óók ds. De Nie schrijft over hetgeen; bijbels volmaakt onaanvaardbaar" is. Maar ik durf mij zo sterk uit te drukken tegenover hem, juist omdat hij aldus de Bijbel in geding brengt. Dat is het hoopvolle, maar ook de onvermijdelijke scherpte van de discussie. Want als het over de bijbel gaat, dan zal het over de gehele bijbel gaan. En dan zal noch ds. De Nie, noch ik of wie dan ook uitmaken welke „lijn" zal domineren. Dan zullen wij aan alle „lijnen" recht moeten laten wedervaren, op straffe van het ganse beeld in onze prediking en theologie te vertekenen. Want dat dit alles consequenties heeft voor héél de theologie — daarover : ben ik het van harte met hem eens.

Tot slot nog een „taalbloempje". In de Saambinder vinden we een meditatie die als opschrift heeft: „De stuitloze voortgang des Evangelies..." Ik heb het idee dat men met deze „vondst" precies het tegenovergestelde bereikt van dat wat men zeggen wil. Ik heb namelijk wel eens gehoord dat het ontbreken van de „stuit" het voortgaan en lopen- zeer bemoeilijkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's