Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS (8)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ontbloot door Gods wet (2)

Vr. Waaruit kent gij uw ellende?

A. Uit de wet Gods.

Ongetwijfeld is het van belang te onderzoeken, waarom de wet zon grote en allesbeheersende plaats in ons denken en leven beboort in te nemen. Volgens de catechismus cirkelt toch het christenleven steeds om de wet des Heeren. We komen haar tegen in het eerste zowel als in het derde stuk, en wie goed leest merkt als spoedig, dat ook het tweede stuk het eigenlijk steeds over haar heeft.

Hierin blijkt onze catechismus ook weer de echte vertolker te zijn van het Woord des Heeren. De Heilige Schrift doet immers van het begin af licht opgaan over de verhouding van God tot Zijn wereld en omgekeerd (Gen. 1). Zijns is de wereld en haar volheid. Alle schepsel verkeert in Gods wereld en is gesteld onder Zijn souvereine heerschappij. Onze God, de Schepper van hemel en aarde, draagt ook alle dingen door het Woord Zijmer kracht. Als Bron en Zegenader van het leven heeft Hij Zijn schepselen hun levenswetten meegegeven. Alle schepsel — plant, dier en mens — alles wat Gods hand voortbracht heeft van Zijn Schepper en Onderhouder een levenswet meegekregen, waarnaar het onderhouden wordt in het leven en zich mag ontplooien. Ieder schepsel ontving zijn eigeïi levenswet in oveaieenstemming met zijn aaad. Hierin blinkt bijzonder de heerlijkbeid der wijsheid Gods. Zo horen we God spreken over de plantenwereld: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid, zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde. Zo horen we van de ordeningen Gods ten opzichte van de hemeUidhamen, de vogels, vissen en 'dieren des velds (Gen. 1). Na de zondvloed stelde de Heere bij het altaar als de gang der aarde vast: Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiïng en oogst, zomeer en winter, koude en hitte, dag en nacht niet ophouden (Gen. 7).

Daarom behjdt Gods Gemeente in stille bewondering van de eeuwige goedheid en wijsheid vanhaar God:

Het diepst van 's aardrijks ingewand. Het hoogst gebergt' is in Zijn hand, 't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.

Bij hetzelfde licht der openbaring onderkent het geloof ook de verhouding van God tot de mens en de mens tot zijn God. Ook aan hem gaf God een levenswet. God schiep Zijn mens als Zijn pronkstuk, waarvan Zijn heerlijkheid in zeer bijzondere zin afstraalt. Hij schiep hem naaj Zijn beeld en geUjkenis — als een redelijk-zedelijk schepsel, begiftigd met rede en wil en daarom in verantwoordeHjkheid tegenover zijn Schepper.

De levenswet, die God Zijn keursöbepsel meegaf, was vanzelf — naar Zijn eeuwige wijsheid — geheel in overeenstemming met de aard en het wezen van de mens. Het is de wet der zeden, waarin God Zijn mens tot diens eeuwig welzijn stelde in levensverhouding tot Hem. Aan deze wet der zeden werd de mens overeenkomstig zijn redelijk-zedelijke aard door zijn God in verantwoordehj'kheid der vrijheid gebonden. God doet in Zijn wet appèl op 's mensen wil en deze heeft vrijwilHg te gehoorzamen. Dat is de ere en glorie van de miens. — Maar daarom kan hij — in ondei-scheid met bet redeloze schepsel — ook zijn levenswet vei^breken of overtreden en alzo een zedelijke schuld op zich laden. Dat brengt juist zijn eigen aard len wezen mee als geschapen naar Gods beeld: in zedelijke vrijheid.

Het zal ons duidelijk zijn, dat de levenswet, waarin God de mens stelde — de wet der zeden, welke naar haar inhoud de wet der liefde is — baar grond vindt in de deugden en dus in het wezen van God zelf, waar toch de mens is geschapen naar Gods beeld.

In Zijn heilige wet, die God Zijn heea-lijkst schepsel gezet heeft, heeft God dan. ook gelegd de glans der heer'Hjkheid Zijner deugden. — Daarom heeft de wet des Heeren, waaraan wij gebonden zijn, dan odk. eeuwige geldigheid, en kan God Zijn wet niet straffeloos laten schenden, zo min Hij Zijn eigen deugden kan verloodhenen. De wet blijft voor ons eeuwig gehandhaafd, zo zekei' God, onze Schepper, Dezelfde blijft, en ons naar Zijn beeld heeft geschapen.

Zo verbond God ons in onze eerste ouders Adam en Eva aan 'Hem door ons te roepen tot vrijwillige liefde tot onze

God en onze naaste. Deze levenswet der Hefde schreef Hij op de tafelen van des mensen hart. En Zidh openbarend aan de mens rustte Hij hem toe tot het volheerlijke leven van geloof en gehoorzaamheid in de Hefde. En dat in de aUerpersoonlij'kste vrijvdlMgheid. Het was dus de schoonst denkbare verbondsverhouding, waarin God ons tot Hem had gesteld: het partnerschap, waarin juist de heeI^Hjkheid van het geschapen zijn naar Gods beeld overheeriHjk straalde.

Daarom wordt ook in het vervullen van deze levenswet — de wet der liefde — voor de mens het volle, zalige leven gevonden. Dodh in het verlaten van haar ligt de oorzaak van alle ellende en rampzaligheid. In-zijnde in gehoorzaamheid in de wet der liefde leefde en wandelde Adam aan de band van zijn God, zijn Vader, en mocht hij de gemeenschap met Hem genieten in het ibescbouwen van en het zich verlustigen in Zijn werken, daaiibij levend in reine hefde en gemeenschap met Eva zijn vrouw, tesamen eindigend in hun God.

Zo onderwijst ons de Heilige Schrift vanaf haar eerste bladzijde. Niets anders willen toch vertolken de woorden „En^ God zag alles, wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed". En het is toch duidelijk, dat van het proefgebod deze rijke verbondsverhouding de achtergrond vormt.

In vrijwillige gehoorzaamheid aan de wet der hefde leefden wij in het paradijs in gemeenschap met onze God. Daarin waren we in ons element; daarin lag ons geluk en leven. — O, wat hebben we door de zonde veel verloren! — Ja ontzaglijk! En nu kan niets van de rampspoed, die daardoor over ons is' gekomen, opgeheven worden, dan door volledig herstel van al die heerHjkheid. — En ja, wie Christus kent fluistert nu met tranen in de ogen: Dierbare Heere Jezus, dat hebt Gij bereid, en is in lU geschonken, gehjk T ik door Uw woord' en Geest mag vei--1 staao.

Maar we lopen al op de stof vooruit. Ons levenselement is dus des Heeren wet, zoals de vis thuis is in het water en de vogel in de luCbt. Zo leefden Adam en Eva. En zij weerkaatsten als het ware de deugden Gods.

We moeten nu wdl beseffen, waarom wij mensen aian deze onze levenswet — de wet der hefde - ; - voor eeuwig gebonden bhjven en naar haar zullen woiden geoordeeld. Begiimen we maar te lezen, waar de Bijbel begint, dan gaat er wel voor ons hebt op over de vraag, waarom God door Zijn gehele Woord been telkens weer op Zijn wet terugkomt en Christus de grootste Vertolker van Deze Wet der Hefde is.

God handhaaft Zijn wet, omidat Hij Dezelfde blijft en in het houden van Zijn geboden ons leven Hgt. Wij mogen ons hebben losgescheurd van deze wet des 'levens en doen alsof zij niet meer geldt, wij mogen ons zondig „zelf' tot onze wet gesteld hebben, wij Hggen onder de eis van de wet van onze God. God

past Zioh niet aan — om ons te gerieven — aan ons onvermogen. Dan zou God Zijn eigen deugden en wezen verloochenen. Daarom moeten wij het daarvoor leren houden, dat God van ons in Zijn heiHge wet bHjfit eisen, hoezeer we ook overtreder en onmaohti'g ten goede mogen zijn. Dat de eisen der wet ons nu als knellend voorkomen Mgt niet aan God onze Sohepper, maar aan onze eigen vijandschap, haat en opstand tegen Hem.

Als het Höht der kennis Gods in het hart van de zondaar straalt, zal deze altijd God de eer geven en de hei'Hge levenswet goed.heten, ook al sfogert zij nu de vloek tegen hem. En in de kennis van dteze verbanden kan alleen Christus heerlijk worden. Maar daarover later. Van nature missen we het rechte inzicht in onze leveoswet. Daarom moet in de duisternis van ons hart en leven hdht opgaan, wijl we de reohte kennis van dit alles dooi" de zonde verloren hebben. Van ieder geldt, wat Paulus schrijft in Ef. 4 : 18, nl. dat de mens van nature is verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hem is, door de verharding zijns harten.

Dat wil echter met zeggen, dat er niet enkele beseffen van de Goddelijke levensnorm — ook na de zondeval — in de mens zijn overgebleven. Terecht is er gesproken van „vonkskens" van Godskennis en dus ook kennis dei- wet, die onder de as van onwetendheid en ongeloof smeulen. Pau'lus wijst er immers ook op, dat de heidenen, die de wet (de opnieuw geopenbaarde wet) niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, ©n dat zij zo betonen het werk der wet gesohreven in hun harten (Rom. 2 : 14, 15).

Calvijn wijst er daarom dan ook op, dat er een zeker besef van de Godheid in ieders hart is. En dan volgt er iets, waarop ik zeer bijzonder de aandacht wil ves­ tigen. Calvijn dnrft dan nameHjk te schrijven, dat „allen onder de voorwaarde geboren zijn en leven, dat zij God 'kunnen leren kennen".- Wie nu edhter zijn stekels opzet en ziöh gereed maakt om te gaan schreeuwen: Dat is de weg gebaand voor een natuurhjke theologie!, die luistere eerst nog even naar de hervormer. Want het is er hem om te doen duidoHjk te maken, dat naar de Schrift geen verontschuldiging overbHjft voor de mens vanwege zijn zó-zijn. Dat de mens in duisternis dwaalt is vanwege zijn moedwillige zelfverblinding. „AUen verbasteren van de wet hunner schepping, omdat zij niet op dit doel al de gedachten en handelingen gericht houden", schrijft hij. De verblinding is er mede door de trotse ijdelheid en halsstarrigheid. Zich uitgevende voor wijzen zijn ze dwaas (Inst. I hfdst. III. 3 en IV. 1). — 'Hier vinden we de radicale veroordeling van de mens. Tegen hem wordt een veniietigend requisitoir göhouden. De duisternis vindt zijn oorzaak in zelfverblinding, altijd nog. Dat is sohriftuurHjk, meer dan het napraten der filosofen over het geworpen zijn van de mens in de tijd.

Zo hebben wij in geen enkel opzicht iets te zeggen. En het is dan ook betoning van enkel vrije souvereine barmhartigheid, als God Zijn heilige wet bij vernieuwing geopenbaard heeft in het verbond der genade, opdat de HeiHge Geest ze als spiegel hantere tot kennis onzer zonde en ellende, en zo doet zijn een tuohtmeester tot Christus, in Wiens dadelijke en lijdelijke geihoorzaamheid ze weer ten volle aan haar trek komt. Het is betoning van vrije souvereine barmhartigheid, als dit alles uitloopt op de nieuwe mens, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.

Zo zal de heiHge levenswet tot in eeuwigheid functioneren, want als het laatste lezen we: En zij dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS (8)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's