Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS (9)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS (9)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ontbloot door Gods wet (3)

Vraag en antwoord 4. Vr. Wat eist de wet Gods van ons ?

Ant. Wat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22 : 37-40: Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod en het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

God haalt ons verleden op.

Niemand zal Hem het recht daartoe kunnen betwisten. Niemand zal dat ook willen weg-theologiseren, indien hij althans er aanspraak op maakt leerling der Heilige Schrift te zijn. Als God immers met Zijn Woord tot ons komt, gaat Hij niet uit van de situatie, waarin wij thans verkeren, maar van het ogenblik, waarop God met ons, mensen, begon. Daarom plaatst ons Gods voor de levenswet, waarin Hij ons schiep, en waarin tot uitdrukking gebracht wordt op welke heerlijke plaats Hij Zijn mens stelde. Hij schiep de mens naar Zijn beeld en ontsloot tegelijk voor hem Zijn hart als het hart van de Zich aan de mens openbarende God. God stelde alzo de mens in het licht Zijner openbaring en had hem toegerust met de gave om deze openbaring op te vangen en te verwerken. Daarbij stelde God uit vrije goedheid bij gehoorzaamheid en geloof als Zijn beloning het eeuwige leven, waarmee verbonden werd de dreiging met de dood bij ongehoorzaamheid.

Wij zijn gewoon deze verhouding de naam te geven van „werkverbond", waarbij de boom des levens het onderpand van het eeuwige leven was. We moeten echter daarbij elke gedachte aan het schema „arbeid — loon naar verdienste" weren, daar alles enkel vrije schenking Gods is.

Opdat we zouden verstaan en erkennen welke afschuwelijke daad het was om dat alles zo maar weg te smijten en sinidsidien een weg te gaan, die tot 't verderf voert, komt God om ons onze levenswet voor te, houden. — Waartoe? — Opdat we zouden beseffen, hoe ver we van huis zijn en wat de gevolgen daarvan zijn, en zo ontvankelijk zouden worden voor het evangelie van Jezus Christus, in Wie naar Gods eeuwig welbehagen het verbond een nieuwe hechte grondslag gekregen heeft, zodat door het geloof in Hem de zegeningen alsnog ontvangen worden.

Van deze ondoorgrondelijke barmhartigheid Gods doet de Kerk met de volgende woorden belijdenis: Wij geloven, dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat zich de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen, en geheel ellendig gemaakt had, zichzelf begeven heeft om hem te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vlood, en heeft hem getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven, die worden zou uit een vrouw, om de kop der slang te vermorzelen, en hem gelukzalig te maken (N.G.B. art. 17).

Daarin wordt het genadeverbond beleden, waardoor het oorspronkelijke verbond tot zijn vervulling gebracht wordt — nu in de weg van het middelaarschap van de Zoon van God. Zo wordt de levenswet — die gelden blijft, omdat God Dezelfde blijft — tot haar eer gebracht, doch alleen in en door de Middelaar en het geloof in Hem. Daarom houdt ons de Heilige Geest de wet Gods voor, opdat we de toevlucht leren nemen tot de wetvervullende en vloekdragende Zaligmaker, en opdat we in Hem volkomen overeenkomstig de wet zouden zijn en deze wet als onze levenswet weer tot haar hoogste functionerinig zou komen, waarin ook Gods deugden op het hoogst verheerlijkt worden. En daarom is het de hoogste barmhartigheid Gods, die in de bediening van het genadeverbond de wet als tuchtmeester tot Christus hanteert. De Heiige Geest wil ons uitgewerkt doen geraken, opdat Christus heerlijk worde.

De catechismus heeft deze mening des Geestes verstaan, als hij de wet voorhoudt, niet door de tien geboden op te sommen, maar door de korte samenvatting te geven.. Want er moet afgestoken worden naar de diepte. Lang en diep moeten we blikken in de heilige wet Gods, opdat het tot in ons merg zal doordringen, dat uit de wet geen Vlees meer gerechtvaardigd wordt voor God.

We weten het — in die spiegel te kijken verveelt ons gauw. Vandaar dat de meesten na een vluchtige blik weer gauw doorlopen, net als - die man uit de brief van Jakobus: Hij bemerkte zichzelf en is weggegaan, en heeft terstond vergeten hoedanig hij was. — Van Paulus lezen we iets anders. Hij werd voor de spiegel gezet en moest er blijven. Vandaar zijn ontboezeming: „Zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven".

Hij wil daarmee zeggen, dat hij eertijds de wet niet kende in haar absoluut karakter en haar geestelijke zin, hoewel ... hij bij de wet was opgevoed. Toen het gebod der liefde tot God en de naaste in zijn volstrektheid op hem afkwam, brieste de zonde in hem op. Maar daarom werd hij gelegd onder het doemvonnis der wet, werd hij als een kind des doods. De wet vraagt immers de volkomen liefde in ons ganse zijn in alle delen, alle trappen en zonder enige onderbreking, én slingert de vloek tegen de minste overtreding, omdat wij geschapen zijn naar Gods beeld. De liefde is de vervulling der wet. Calvijn merkt terecht op: Wie niet van liefde doordrongen is en alles van de liefde uit doet, die overtreedt de wet in iedere gedachte en iedere handeling. Daar evenwel niemand zo'n liefde in zich heeft, zo zijn wij allen onbruikbaar en verloren voor God.

Toen de opstellers van de catechismus hier in het stuk der ellende de wet in haar samenvatting naar het Woord van Christus neerschreven, gaven zij daarin dan ook blijk van hun grote wijsheid. Zij bedoelden immers geenszins daarmee te zeggen, dat Jezus een geestelijke verdieping van de wet gaf, die boven het Oude Testament uitging. Want zij wisten maar al te goed, dat ooik het Oude Testament deze geestelijke inhoud leert (Lev. 19 : 18, Deut. 6:5). Maar zij hadden op bet oog alle werkgerechtigheid als ijdel aan de kaak te stellen.

Zo — gelijk allen, die van God geleerd worden, de wet als het gebod der liefde kennen — willen we haar dan nog wat nader beschouwen.

„Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht", zo luidt het eerste gdbod. — We worden opgeroepen onze volzalige God in al Zijn eeuwige deugden en Zijn majesteit te erkennen, te billijken, te beminnen, zodat we met een volkomen hart Hem boven alles, ook boven onszelf stellen. Daartoe hebben we Hem recht te kennen. En deze kennis en liefde zal daarin openbaar komen, dat we geheel en al Zijn wil en wet vrijwillig volbrengen. Zijn deugden roemen en Zijn roem verbreiden, dat we onze mond, ons oog, onze hand, onze voet, onze begeerten geheel stellen in Zijn dienst, zonder enige afwijking.

„Met geheel uw hart" — Ons hart is de bron van ons leven. Het zal een voortdurende fontein van liefde jegens God zijn.

„Met geheel uw ziel" — Het geheel van onze genegenheden zal door de liefde tot onze God beheerst worden, zodat het onze spijs is God te behagen.

„Met geheel ons verstand" — Onze rede zal gevangen zijn in de liefde tot God.

„Met geheel uw kracht" — En dat voor 100%, dus in de hoogste mate.

Niets van deze eis is te veel, zoals ieder, die waarlijk mens is voor God volmondig zal erkennen. Want wij zijn geschapen naar Gods beeld. Daarom moet de wet vervuld worden zullen we leven voor God. Door u, door mij!

Dit eerste gebod wordt het grote gebod genoemd, allereerst omdat alle andere geboden hieruit voortvloeien, en vervolgens omdat de maat der gevraagde liefde absoluut is. Bij het tweede gebod wordt de grens gesteld in het „als uzelf". Bovendien rust het tweede in het eerste. En het tweede gebod gaat wel geheel op in het eerste, maar het eerste niet in het tweede. De dienst aan God omvat wel de dienst aan de ander, maar gaat niet restloos op in de dienst aan de ander. We leggen hierop even de klemtoon, omdat we bij de nieuwere theologie steeds meer de neiging menen te bespeuren de dienst aan God wel op te doen gaan in de dienst aan de ander. Dat in de kerkorde het artikel over het apostolaat der kerk (art. 8) aan het artikel over het belijden der kerk (art. 10) moest vooraf gaan, heeft hiermee m.i. ook te maken.

Het „Gij zult de Heere, uw God, liefhebben" gaat derhalve voorop. Nochtans is het tweede gebod tooh weer gelijk aan het eerste, als gelet wordt op de liefde en de belangrijkheid ervan.

„Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf, zo luidt dan het tweede gebod. — Vragen we naar de zin van het „als u- zelf", dan moeten we wel allereerst er op wijzen, dat de grens der liefde tot de naaste ligt in de erkenning van onszelf als sdhepsel Gods. Doch voor de praktische zelfkennis hebben we de zin ervan te zoeken in het Woord van Christus: Hetgeen gij wilt, dat de mensen U doen, doet gij hen alzo. Mager steekt daarbij af het bekende spreekwoord: Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet. Dit laatste is louter negatief, terwijl Chirstus het positief stelt.

De vraag, wie onze naaste is, is theoretisch keurig te beantwoorden met „ieder mens, waar wij allen uit enen bloede zijn en geschapen naar Gods beeld". En zo kunnen we de Chinees en Afrikaan gemakkelijk als onze naaste waarderen en voor hem flink offeren in de zendingszak. Doch het komt op de praktijk aan. En dan is het antwoord van Kohlbrugge op deze vraag wel zeer ontdekkend: Degene, op wie wij van onze gewaande hoogte neerzien. — Die is allereerst onze naaste, tegen wie wij het meeste bezwaar hebben, en die wij mogelijk het liefst ontlopen; die man, die ons de boterham uit de vingers riste... Zo komt de eis der liefde midden in ons leven.

De slotzin van het Woord van Christus luidt: Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. — Dat wil zeggen, dat de gehele openbaring Gods op deze twee geboden gebouwd is.

Ziedaar de heilige wet Gods, voor ogen gesteld in deze twee geboden. Het gebod der liefde te kennen brengt dicht bij het Koninkrijk Gods, want Christus zei tot de Schriftgeleerde, die opmerkte, dat de liefde meer is dan al de brandofferen en slachtofferen, dat hij niet ver was van het Koninkrijk Gods. (Mark. 12 : 34). — Waarom? — Omdat — als we dat in de gaten krijgen — we er aan stuk zullen gaan. Ja, zo doet de Heilige Geest er ons aan stuk gaan om ons dan te wijzijn op Hem, Die als de hoogste Profeet en Leraar de inhoud van de wet heeft onderwezen en tevens de Wetsvervulling en Verzoener is. De Heilige Geest maakt Hem „Alles" voor ons en leert ons op Zijn leerschool inleven: Hij heeft de diepte van de heilige wet gepeild, en nochtans geroepen: Het is volbracht; zo is Hij mijn vlees-en-bloedgeworden Levenswet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS (9)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's