Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VRUCHT DES LANDS (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRUCHT DES LANDS (1)

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands, ten einde van veertig dagen; en zij gingen heen en kwamen tot Mozes en Aaron en tot de gehele vergadering der kinderen Israels, in de woestijn Paran, naar Kades, en brachten antwoord weder aan hen en aan de gehele vergadering, en lieten hen de vrucht des lands zien.Numeri 13 : 25 en 26

Israël is gekomen tot vóór de poorten van het beloofde land. Het heeft zijn tenten opgeslagen bij Kades, in de woestijn Paran, aan de zuidergrens van Kanaan. Het kan elk ogenblik binnentrekken. Mozes heeft het bevel daartoe reeds gegeven.

Het volk heeft meer voor poorten gestaan. Nauwelijks anderhalf jaar geleden stond het nog voor de zware deuren van de Egyptische kerker. Maar een grote stem riep: Israël, kom uit! En Israël kwam uit. Niet gebonden aan handen en voeten, maar de lendenen opgeschort, meevoerend zilveren voorwerpen en gouden voorwerpen en kostbare gewaden.

Zou iets voor de Heere te wonderlijk zijn? Hij heeft Zijn volk Kanaan beloofd, dus zal het Kanaan ook wel beërven. Zijn trouw is er mee gemoeid, Zijn eer staat er bij op het spel.

Mozes heeft reeds het bevel gegeven het beloofde land binnen te trekken. Maar het volk komt tot hem (u kunt dat lezen in Deuteronomium 1) en vraagt om verspieders. Het is ook niet onverstandig om, alvorens leen land binnen te vallen, dat land te verkennen. Wie is er niet gaarne op alles voorbereid!

Maar in dit geval! Wantrouwt Israël misschien zijn God? Is het versaagd en bevreesd, gelooft het niet Zijn beloften, die in de Messias „ja" en „amen" zijn? Anders was het toch gereed geweest, toen Mozes bevel gaf op te trekken! Het had de vaandels opgestoken in de Naam des Heeren en het voIkslied gezongen, dat het leerde bij de Schelfzee: „Ik zal de Heere zingen, want Hij is hoog verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. De Heere is een krijgsman; Heere is Zijn Naam".

De Heere willigt het verzoek van het volk in. Hij weet wel wat er achter zit. Maar de wederspannigheid van Israël moet maar eens goed aan het licht komen. Twaalf verspieders worden uitgezonden, van elke stam een. Zij vallen het land binnen en trekken het door van het Zuiden naar het Noorden. In het beekdal Eskol vinden ze wijnbergen met geweldige druiventrossen. Eén daarvan wordt afgesneden en op een stok meegedragen, tussen twee mannen in. Ook enkele granaatappels en vijgen nemen ze mee.

Na verloop van veertig dagen zijn de verspieders terug in Kades. Zij zullen rapport uitbrengen van hun bevindingen. En zij kunnen rapporteren. Wat zij weten berust op nauwkerig onderzoek. Veertig dagen lang hebben zij voorzichtig en nauwgezet de bijzonderheden van het land bespied. Hun rapport kan wel met nalaten indruk te maken.

In deze veertig dagen heeft het volk gewacht. Wat voor nieuws zou er straks zijn? Zou het land mee- of tegenvallen? Zou het gemakkehjk in te nemen zijn of zou de strijd zwaar worden?

Er was er nog Een, die wachtte. In de hemel zag God uit, Israels God, die Kanaan in Zijn belofte wegschonk aan Zijn volk. De veertig dagen zijn het tijdperk, waarin Hij uitziet naar wat er rijpt bij Zijn volk, bij de verspieders in Kanaan en bij Israel voor Kanaan.

Het is maar goed, dat wij de Heere nooit kunnen tegenvallen. Hij weet uit welk hout we gesneden zijn, ook als kinderen van Zijn verbond, met wie Hij Zijn grootse bedoelingen heeft. Eens hebben we Hem gewantrouwd. Dat was niet in een woestijn, maar in een paradijs. En juist daardoor zijn we altijd geneigd Hem verdacht te maken. We hebben veel meer vertrouwen in onszelf dan in Hem. Wie er aan ontdekt werd, weet het. Wanneer hij zichzelf beziet, moet hij belijden, dat hij geen hart heeft om de Heere te vrezen. Hoe dikwijls valt hij zichzelf tegen en — hoe vaak valt zijn  God hem mee. In de woestijn van het leert hij èn zichzelf èn de Heere te beter kennen.

Welnu, de verspieders hebben Kanaan verspied, maar in ongeloof. Althans deed dat het grootste gedeelte van hen. Waar ze kwamen moesten ze zich wel verwonderen over die vruchtbaarheid van het land. Het beloofde land was niet arm, het was rijk. Welvaart kon er verwacht worden. De rijkdom van het leven zou er te genieten zijn. Hoe heerlijk na een tocht door de woestijn!

Maar terwijl ze het land doortrokken en voorzichtig alles in ogenschouw namen, drong zich steeds meer de gedachte op: nooit zal dit land ons land zijn. Van een afstand zagen ze de steden en doemden zware muren voor hen op. Als zij, verscholen op berg en in bos, de bewoners van het land gadesloegen, ontviel hen het hart len vreesden ze. Er zou voor Israel wel niet veel anders overblijven dan het rondzwerven in de woestijn of de terugkeer naar Egypte in het slavenbestaan. Proeft u het wantrouwen.

Het moet wel groot zijn als woestijnbewoner, al is het maar veertig dagen, in Kanaan te vertoeven. We herademen al, aIs na bewolkte hemel in ons leven, de lucht zich blauw boven ons gaat welven. Als de tegenspoed plaats maakt voor de voorspoed. Maar dan in de Arabische woestijn te zijn, waar de honger en de kommer hand in hand gaan, waar de zon de alleenheerschappij heeft en het zand geen oase vertoont, en vandaar uit de voet te zetten in Kanaans paradijs! Het is komen uit het oord van de vloek tot het oord van de zegen. Maar voor tien van de twaalf verspieders was dat niet groot. Terwijl ze de heerlijkheid van het beloofde land aanschouwden, ging die heerlijkheid voor hen verloren. Hoewel ze zich er middenin spiedend voortbewogen, stonden hun voeten nog in de woestijn. Ze wilden hun hart niet meekrijgen. Het ongeloof verhinderde hen bezig te zijn met de beloften des Heeren.

Twee van hen, Jozua en Kaleb, haalden hun hart op aan het schoon, dat Kanaan bood. Hoe heerlijk was het erfdeel, dat de Heere Zijn volk in de schoot zou doen vallen! Hoe goed was Hij voor Israël. En terwijl ze genoten van de vruchten, die Kanaan leverde, dronken ze met volle teugen uit de beker der genade van Israels God.

Nu staat het volk om hen heen. En dat volk is één en al vraag. De één wil dit weten en de ander informeert daarnaar. Ieder verdringt de ander om maar te horen. De twaalf mannen komen monden tekort om allen antwoord te geven. En wat hebben ze daar? Dat zijn de vruchten van het land, druiven, granaatappels en vijgen. De verspieders tonen één en ander. Hier is iets van Kanaan, in de woestijn. Dat moet heel het volk zien. Wanneer de één bekeken heeft, is de ander aan de beurt. Klein en groot, ieder mag in de wildernis al genieten van het beloofde land.

Zijn dat geen heerlijke druiven? De tros is wel bijna een halve meter lang. Hij kan gemakkelijk tien pond wegen. En de bessen zijn zo groot als pruimen.

Die prachtige rode vruchten daar zijn granaatappelen. Ze hebben verscheidene pitten, die door heerlijk fris sap zijn omgeven. Daarvan kan zelfs wijn gemaakt worden.

En hier zijn nog wat vijgen. Ze hebben de vorm van een peer. Wat lijken ze lekker om te eten, vooral in de woestijn.

Moet dit alles het hart niet sneller doen kloppen? Straks kan Israël uit Egypte en de Arabische wildernis thuis zijn in het vruchtbare land. Dan is niet alleen de slavernij, maar ook het zwerven ten einde. Dan is er de rust in heerlijkheid. De wolkkolom en de vuurkolom, die het volk de weg wijzen, zijn niet meer nodig. Het is thuis. Het zal met de Heere mogen wonen in het land, al lang beloofd. En in het doen groeien van de druiven, de granaatappels en de vijgen zal Hij Zijn volle gunst betonen. Zijn gemeenschap met Zijn volk zal er geproefd worden. In de Messias, om wie het volk is aangenomen uit aIle volkeren der aarde, zal de Heere het met Zijn goedertierenheid overschaduwen. Alles ligt voor Israël gereed. Als het nu zijn God maar volgen wil, zoals Jozua en Kaleb. Dan zal het geen vijanden vrezen. Slechts in het vasthouden van de Heere zal het geen kwaad wedervaren.

Dat is nog altijd waar. In de woestijn van het leven toont de Heere ons de heerlijkheden van het Kanaan van Zijn rust. Denkt u maar aan het Woord en de bediening van het Woord. Wat wordt daarin al niet uitgestald van de erfenis, die de ziel moet vervoeren. Het is alles verworven door de Christus des Heeren voor een wederspannig volk. Het zijn zegeningen van het verbond Gods. Alles! Kanaan zelf, de heerlijkheid van de hemel, het thuis-zijn, de rust, het wonen met de Heere. Het ongeloof ziet dit, maar wordt er ten diepste niet door belkoord. Het heeft er geen moeite en strijd voor over. Het vreest de vijanden, omdat het zich niet gewonnen geeft in gehoorzaamheid aan de Heere. Maar het geloof gaat te meer verlangen, wanneer het de vruchten van het beloofde land ziet. Het proeft er de gunst Gods in. Daarin wil het altijd delen, ongestootrd en ononderbroken. Dan zal Gods kind altijd bij de Heere zijn! Het houdt aan Hem vast en laat zich door Hem leiden.

Bent u bezig met de vrudht des lands? En dat op de juiste wijze?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE VRUCHT DES LANDS (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's