Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SYNODALE GELUIDEN OMTRENT DE KERNBEWAPENING (XVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SYNODALE GELUIDEN OMTRENT DE KERNBEWAPENING (XVI)

C. HET ATOOMTIJDPERK (vervolg)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zeg niet: Wat is er, dat de vorige dagen beter geweest zijn dan deze? Want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen. (Prediker 7 : 10).

H 4. De situatie waarin wij ons thans bevinden

Wij stelden naast en tegenover elkaar de overgangsperiode, voorafgaande aan de Nieuwe Tijd en die, voorafgaande aan het atoomtijdperk, in het bewustzijn overigens, dat over laatstgenoemde periode de eindbalans nog niet kan worden opgemaakt, nu niet en ook in de naaste toekomst niet.

Vast staat intussen, als een paal boven water: „De mens is een eschatologische periode binnengetreden". (Gabriel Marcel).

De ouderen onder ons waren er getuige van, dat ons wereldbeeld in nauwelijks 50 jaar tijds een dimensie rijker werd, terwijl alles erop duidt, dat het voor de laatste maal is geweest, dat zulk een gebeuren kon worden beleefd.

Het is niet aannemelijk, dat ons gezichtsveld nog eens zal worden verruimd, in die zin b.v., dat levende wezens van buiten onze planeet zouden worden opgenomen in de volkerengemeenschap, zoals wij die thans kennen. En wat de microkosmos betreft: het is niet waarschijnlijk, dat nog eens stoffelijke deeltjes zouden worden ontdekt, een orde van grootte kleiner dan die welke, ons thans bekend zijn (protonen, neutronen en electronen). Let wel: het is niet zozeer uit hoofde van mijn ambt, dat ik dit zo zeg — ik ben van huisuit electronicus —, als wel op gezag van vooraanstaande physici.

Alle eeuwen door worstelde de mens met de natuur in en om hem heen; die natuur was zijn vriend en vijand tegelijk.

Zijn cultuur legt daarvan getuigenis af. Wat is die cultuur anders dan de neerslag van dat bezig-zijn met de natuur?

De mens deed dat niet zo maar, doch krachtens zijn roeping (Gen. 2 : 15). En zo baande zich de mens al arbeidende, een weg door de geschiedenis.

Het is aan dit front — het beslissende front in de geschiedenis, volgens Karl Marx —, dat wij de essentie van het atoomtijdperk aan den lijve ervaren.

Tot ver in de Middeleeuwen accepteerde de mens de in en om hem heen zijnde natuur als een gegeven zonder meer, goeddeels het domein van de machten, die hij eerbiedigde (allerhande afgoden, z.g. beschermheiligen, spoken, enz.).

De gescheidenis evenwel is maar niet een rustig voortkabbelend beekje, als wel blijkt uit wat daarop volgde.

Tweemaal achtereen kwam het tot een doorbraak.

Ten tijde van de Reformatie overschreed de mens zijn eerste drempel. Hij verloor zich niet langer in bespiegelingen omtrent die natuur: doelbewust trok hij erop uit om de geheimen van de natuur op het spoor te komen. Dit zoeken en tasten bereikte in de 19e eeuw een hoogtepunt. Het was in de 19e eeuw, dat de mens de kunst van het ontdekken „an sich" ontdekte. Daarom wordt die eeuw ook wel de eeuw der ontdekkingen genoemd.

Intussen overschreed die mens zijn tweede drempel. Nu is het zover, dat de natuur bedwongen schijnt en de wereld „entgöttert". De mens ondervraagt niet alleen die natuur, hij beheerst haar tot op zekere hoogte ook.

Beschikte de mens aanvankelijk over slechts één productiemiddel (zijn eigen lichaam), al gauw vervaardigde hij voor zich en de zijnen gereedschap om zich de arbeid te vergemakkelijken. Daarin onderscheidde hij zich van het dier (Karl Marx trachtte het wezenlijke van ons mens-zijn te vatten met behulp van de term „toolmaking animal"). Thans is diezelfde mens doende zichzelf uit te schakelen, zij het ook niet zonder gevaar: „Voor de eerste — ik cursiveer, V. R. - — keer in de geschiedenis worden wij geconfronteerd met de mogelijkheid van een wereld, waarin alleen een minderheid behoeft te werken om de meerderheid in een doelloze weelde te laten leven. De rest zal, gemeten naar de standaard van de hedendaagse beschaving, die immers gebaseerd is op het evangelie van de arbeid, sociaal nutteloos zijn" (prof. Gabor).

Wij zullen het er allen over eens zijn, dat hiermede de laatst denkbare stap is gezet op de weg van de „homo faber". Hoezeer blijkt hieruit het wezen van het atoomtijdperk!

Dat dit tijdperk ook zijn stempel drukt op de mens, blijkt uit de ontwikkelingen in heel de wereld:

1. De moderne mens waant zich in toenemende mate autonoom, d.w.z. van God onafhankelijk.

2. De robot — in de V.S. zijn reeds ca. 20.000 computers in gebruik — wint aan invloed, naarmate „die praktische Vernunft" (Kant) van de niet-mechanische mens het aflegt.

3. Aan onze gezichtseinder doemt het spook op van de „meritocracy" (M. Young), de alleenheerschappij van het intellect.

Wat zegt ons omtrent dit alles onze Levensgids?

Karakteristiek voor de tijd, waarin wij nu leven, zijn: de algemene afval in ons oude werelddeel; de gezags- en vrijheidscrisis; de slijtage van het zonde en schuldbesef; de wetteloosheid, het verval der zeden, het egoïsme, de heersende genotzucht, enz. (zie o.a. Matth. 24 : -12; 2 Thess. 2 : 3 en 8; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3 : 2; 2 Petr. 3 : 3 en Jud. 18).

Een opmerkelijk gebeuren was m.i. ook het staatkundig herstel van Israël, ons reeds door W. á Brakel voorgehouden, en wel op grond van o.a. Amos 9 : 11—15 en Zef. 3: 19 en 20.

Wel een bewijs, dat wij leven „in het laatste der dagen" (2 Petr. 3 : 3), „in de laatste dagen" (2 Tim. 3:1), „in de laatste tijden" (1 Tim. 4:1) en „in de laatste tijd" (Jud. 18), in de eindtijd dus.

Het atoomtijdperk viel ook niet zo maar uit de lucht.

Kort vóór zijn dood schreef dr. Kuyper: „Op grond van wat de Openbaring, de Geschiedenis en de Ervaring van het heden ons onderwijst, is het ons daarom niet wel mogelijk, een andere horoscoop te trekken, dan dat óf de wederkomst des Heeren aanstaande is, en dat Zijn Parousie de laatste en hoogste cultuurperiode zal ondergaan, om plaats te maken voor het Koninkrijk Gods, dat alle land zal omvatten, oftewel, dat deze cultuurperiode door verkwijning allengs haar einde tegemoet gaat, om, na een periode van algemeene inzinking, nogmaals een geheel nieuwe cultuurperiode te doen opkomen, die onze huidige samenleving in treffelijkheid zal te boven gaan. Het zou dan — ik cursiveer hier weer, v. R. — die laatste cultuurperiode zijn, die het naast aan de Parousie, d.i. dan de voleinding van het historisch proces, voorafging".

Het is niet zonder reden, dat ik hier wijlen dr. Kuyper citeer. Zijn verschijning wordt onder ons wel eens wat te gemakkelijk weggewuifd.

Zijn betekenis ligt m.i. niet in de allereerste plaats op het terrein van de theologie. Daarom is en blijft het ook altijd een hachelijke zaak, de figuur van dr. Kuyper in een vergelijking te betrekken, zegge met Barth of Kohlbrugge. Zo'n vergelijking valt doorgaans in het nadeel van dr. Kuyper uit, en dat is begrijpelijk: zijn ster straalde op ander terrein.

Dr. Kuyper wilde de saecularisering van het Avondland te lijf. Als géén ander vatte hij de wezenlijke betekenis van de Aufklarung!

Daarom is hij m.i. altijd nog het beluisteren waard, ware het slechts vanwege de omstandigheid, dat zijn ster schitterde op het moment, dat de ondergang van het Avondland nabij scheen.

Het is dus wel een hoogst gewichtig moment, dat wij thans beleven. Welk een uitdaging ligt daarin niet besloten: „Zich in een weergaloze wending der tijden bevinden en het niet beseffen, het grootste schouwspel, dat de wereld ooit te aanschouwen heeft gegeven zien opvoeren en de zin ervan niet verstaan..." (Anton Zischka)!

Het begrip „atoomtijdperk" dekt, zoals uit het voorgaande duidelijk blijkt, niet slechts een deel van onze werkelijkheid maar ons aller totale werkelijkheid.

Het vraagstuk van de kernbewapening levert een aspect op van die werkelijkheid, meer niet.

De voorstellingswijze van onze Synode met betrekking tot dit vraagstuk is dan ook maar ten dele juist. De stelling, als zou nu met die kernbewapening onze situatie zijn getekend (blz. 27 o.a.), is niet houdbaar.

Het vraagstuk van de kernbewapening moge in de internationale politiek nog zo belangrijk schijnen, het is verweven met een reeks van andere, niet minder belangrijke vraagstukken. Als gevolg van de „koude oorlog" kreeg het vraagstuk i.e. het accent, dat het thans draagt.

Zo er al een vraagstuk centraal zou kunnen worden gesteld in het atoomtijdperk, dan is dat niet zozeer de vraag: „Zijn kernwapenen wel geoorloofd? " als wel de vraag: „Is oorlogvoering nog wel geoorloofd? "

Er is geen terug, hoe dan ook: Aan het centraal station van de geschiedenis der mensheid worden geen retours verkocht, doch uitsluitend enkele reizen" (dr. Glazema). Zelfs al zouden alle kernwapenen worden vernietigd: „ .. . the 'know-how' cannot be lost" (zinsnede, ontleend aan een rapport van de zijde van de kerken in Engeland).

Daarom zullen wij met de Bom moeten leren leven (von Weizsacker), nog afgezien van het feit, dat er machthebbers zijn in onze wereld, die er een ander kompas op na houden dan dat van een christen!

Onze Synode heeft tot dusver verzuimd duidelijk te maken, dat er wel een terug zou zijn, gegeven die „koude oorlog", enz.

Daarom ook is die reeds zo dikwijls aangehaalde uitspraak op blz. 24 van het rapport zo aanvechtbaar.

Het is met die kernwapenen als met de televisie, al genoemd een „verfijnde methode van hersenspoeling". De kunst is n.l. niet om „neen" te zeggen tegen die televisie, maar „ja". Hij, die zijn „kijkradio" uitwerpt of in de ban doet, ontloopt daarmede zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.

Toen in ons land het eerste stoomschip zee koos, oordeelde Willem de Clercq, dat zulk een wijze van transport uit de duivel was: God schonk ons immers de wind als voortstuwingskracht . .. Laten wij toch oppassen niet in dezelfde fout te vervallen!

Onze Synode staat a.h.w. te popelen van ongeduld om het hare er toe bij te dragen, dat de z.g. atoomimpasse — een term, die ik niet voor mijn rekening neem — wordt doorbroken.

Zij is bereid daartoe risico's te aanvaarden, doch mist m.i. toch wel het recht de overheden te kapittelen, voor wier rekening zulks dan komt.

Niemand behoeft er m.i. aan te twijfelen, wat er gebeurt, indien het Westen er ooit toe mocht besluiten éénzijdig op te geven wat thans substantieel haar militair vermogen uitmaakt. Zo'n stap zou door het Kremlin prompt worden beantwoord met de tactiek van atoomchantage, zo dikwijls reeds beproefd (Berlijn!).

Onze Synode vreest, dat de „koude oorlog" geprolongeerd wordt, ad calendas graecas ... (blz. 42).

Ik meen, dat deze vrees ongegrond is.

De communistische wereld is evenzeer op drift als dat thans met de rest van de wereld het geval is.

Chroestsjef heeft het in onze wereld niet alleen voor het zeggen, al verbeeld hij zich dit soms. Het kostte hem in de afgelopen jaren genoeg moeite, zich staande te houden in eigen land. Eenmaal reeds scheelde hét maar een haar — zoiets horen wij dan vaak jaren later pas —, of de man was wegge weest... !

Konden wij 15 jaar geleden bevroeden, dat er een conflict Moskou-Peking in de lucht zat?

Tweeërlei waarheid dienen wij ons in dit verband goed voor ogen te houden.

1. Niets is er in onze wereld bestendig.

Al wat uit God is, blijft (Hebr. 1: 10 en 11; 1 Petr 1 : 25), hetgeen des mensen is, gaat voorbij (Ps. 39 : 5—7; Ps. 90 : 3—12).

Ben Goerion — het moderne Israël kent ook zijn zieners — heeft ons nog niet zo lang geleden verrast met de uitspraak, dat Oost en West z.i. nog vóór het einde van de 20e eeuw één zouden zijn, zonder voorafgaande oorlog!

Dit lijkt op het eerste gezicht een stoutmoedige uitspraak, maar zou één onzer het tegendeel willen postuleren?

Onze wereld wordt met de dag „kleiner".  Nimmer beleefden wij dit zo intens als in de dagen, dat het lijk van wijlen president Kennedy opgebaard stond. Was toen de stemming in Polen zoveel anders dan hier?

Wat al niet een kopzorg baart momenteel de communistische ideologie aan hen, die het altaar bedienen in de tempel van Marx, Engels en Lenin! Eén hunner — het was de Poolse partijtheoreticus Adam Schaff — slaakte onlangs de verzuchting, dat „het communisme bezig is de strijd om het bezit van de geest van de mens te verliezen, tenzij de communistische filosofie zich gaat verdiepen in de mens en diens bestemming". De man maakte het dagelijks mee, dat zich jongeren bekeerden tot het christendom.. .. Konsomol-jeugd nota-bene!

Kan worden ontkend, dat de systemen van Oost en West steeds verder naar elkander toegroeien en dat het dezelfde sector is, die ginds en hier hoofdbrekens kost (agrarische sector)?

Twee zaken dienen wij hier wel uit elkander te houden d.i. de theorie en de praktijk van het communisme.

Inzoverre het communisme — vaak ook de vlag, die de lading van het Russische, resp. Chinese imperialisme dekt — een politiek-militaire bedreiging inhoudt, blijft het een niet te" onderschatten, acuut gevaar.

Ideologisch evenwel ziet het er — m.i. althans — niet naar uit, dat het communisme ooit de wereld verovert, of het zou moeten zijn doordat wij verstek zouden laten gaan. En dat is nu juist het kwaad, dat ik vrees.

Wat het moede Westen nodig heeft is niet deze of gene nieuwe ideologie maar een krachtig Réveil.

Het is overigens niet aan ons, een zodanig gebeuren te „organiseren" .. .!

2. De ,,goeie ouwe tijd" is een fictie.

Ik acht de ideologie van de „goeie ouwe tijd" — toch ook een ideologie? — een ernstig kwaad, speciaal in onze kring.

Hier dringt zich de vraag op: Waren de tijden van vroeger wel zo veel beter?

Persoonlijk belief ik daar niets van te geloven.

Zelfs onze „Gouden Eeuw" was allesbehalve van goud, naar wij nu wel weten. Het was in die eeuw, dat weeskinderen te Amersfoort werden uitbesteed bij de intrederij ter plaatse, enz. Elders schitterde dat goud toen evenmin: In mijn geboorteplaats (Nijkerk) heet de 18e eeuw de „Gouden Eeuw", evenals in Zweden ...

En wat de 19e eeuw betreft: Hoe misleidend is niet de romantische litteratuur van die tijd, te onzent zo geliefd tot voor kort. Rolde het leven van de landman toen zo genoeglijk henen ... (Staring)? Kom, korn, dat gelooft toch zeker niemand meer. Nog in het begin van de 20e eeuw verdiende een landarbeider in het Sticht 8 cent per dag!

De ideologie in kwestie kan slechts leven in de hoofden en harten van hen, die aangename herinneringen hewaren aan puur aardse genoegens uit het prae-atomaire tijdperk. Velen denken dan terug aan de rust en de stilte van weleer, doch vergeten dan gewoonlijk, dat niet een ieder toen dat voorrecht genoot.

Vrijheid en gezag hebben dit met elkander gemeen, dat zij ondeelbaar zijn. Ik acht het niet mogelijk, dat iemand van zijn vrijheid geniet, terwijl hij zijn naaste in de boeien weet: „Alsof de vrijheid van anderen een beperking zou zijn van mijn eigen vrijheid! Het tegendeel is waar. Mijn vrijheid onderstelt de vrijheid van anderen". (Domela Nieuwenhuis).

In bijbels licht verbleekt die ideologie als was voor de zon. Dat leert ons de tekst, opgenomen in het hoofd van deze paragraaf. En wat onze vrome voorouders aangaat: „Uw vaderen, waar zijn zij. De profeten, aullen zij eeuwig leven" (Zach. 1: 5).

Ik ben erg dankbaar, dat ik het levenslicht mocht zien in de 20e eeuw. En dat mij een en andermaal de grond radicaal onder mijn voeten weggeslagen werd ... Het is een wonder, dat ik nog leef!

Er is een tijd geweest, dat wij het zicht op de aarde nagenoeg kwijt waren. Dat was o.a. in de dagen van Marx en Engels het geval!

Maar slaan wij nu niet door in een ander uiterste? Het benauwt me wel eens, als ik die klanken zo hoor: medemenselijkheid, solidariteit, „human relations", de naaste van dichtbij en van verre... Het zijn slechts holle klanken, als daar niet is de vreze des Heeren!

Op zo'n 19e eeuws huis lees je nog wel eens: „Repos ailleurs" of „Relinquenda". Zegt ons dit nog wel iets?

En dan denk ik onwillekeurig terug aan die bange dagen in Buchenwadd, toen ik dikwijls bad: „Heere, neem mij nu maar weg van deze aarde. Dit leven heeft geen zin meer .. ." Edoch, mijn leven bleek achteraf toch nog wel zin te hebben, meer ook dan ik telkens dacht! Het is in deze weg, dat een mens leert: „Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de Heere; want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan uleider gedachten" (Jes. 55 : 8 en 9).

Daarom past het ons niet versuft ter neer te zitten bij wat er dagelijks om ons heen gebeurt. De mens loopt zijn verantwoordelijkheid toch niet uit de weg, al probeert hij dat telkens weer: „Ik lees en hoor dikwijls over een onvolmaakte, een verwarde, een gespleten en een hondse wereld- (film „Mondo Cane"). Ik weet niet of ik mij vergis, maar ik beluister in deze terminologie veelal een zekere afschuiving van onze verantwoordelijkheid naar iets buiten ons. Maar het zijn wij die deze onvolkomen wereld maken" (prof mr. Jonkers).

Ons leven loopt niet minder maar ook niet meer gevaar dan dat van onze» voorouders, nu 100, 200 of 300 jaar geleden. Al was hun situatie niet gelijk aan de onze: Waren het voorheen in hoofdzaak de machten der natuur, die de mens belaagden (het wild, het water, het zand, de winden, epidemieën, enz.), thans zijn het meer de machten der cultuur, die ons naar het leven staan. En... het zij onze Synode toegestemd: zo'n wacht is nu ook de kernbewapening!

Elk moment van de geschiedenis levert een uitdaging op (Toynbee). Zo zal de mens wel altijd blijven worstelen met de vraagstukken van zijn tijd, zonder dat hij er zélf ooit uitkomt.

Juist daarom zegt ons de Heere: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt" (Matth. 11 : 28).

Vermoeid, dat zijn wij: „Ik bij toch zo moe, zo moe van ... jou" (deuntje, dat ik onlangs ergens opving). Stilte kunnen wij zelfs al kopen in' de muziekhandel (grammofoonplaat, die ons 3 minuten stilte garandeert).

Belast zijn wij ook, ware het slechts vanwege de omstandigheid, dat ons geweten ons aanklaagt: Wie was het toch, die die cultuurmachten in het leven riep? Waart gij dat niet, o mens ...?

Het vorenstaande houdt natuurlijk niet in, dat wij nu de geschiedenis maar de geschiedenis zouden laten (Jesaja 41 : 22b; 46 : 9). Wij tornen ook niet aan het gezegde „In het verleden ligt 't heden, in 't nu wat worden zal" (Bilderdijk). Heel ons wezen immers is geschiedenis!

Waar het op aan komt is, dat wij ons hoeden voor idolatrie.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

SYNODALE GELUIDEN OMTRENT DE KERNBEWAPENING (XVI)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's