Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu de stofwolken die opgejaagd werden door de overgang van prinses Irene naar de roomse kerk wat beginnen te verwaaien, kunnen we spreken van een zekere opklaring die zich allerwege begint te vertonen in de kerkelijke pers. Door deze overgang en alles wat er rondom heen zich afspeelde, zijn toch wel heel wat ogen iets meer open gegaan. Hier en daar heeft men een glimp opgevangen van het „andere Rome". Van deze opklaring was nog geen sprake toen ds. A. G. Barkey Wolf, em. predikant van de geref. kerken zijn artikel schreef in het weekblad „Elsevier". In Kerknieuws van de heer Scheps lazen we daarover, dat volgens ds. Barkey Wolf de overgang van prinses Irene beschouwd kan worden als een testcase voor oecumenische gezondheid der protestanten in ons land. De daad van de prinses kan niet zomaar nagevolgd worden, want oorspronkelijkheid kan men evenmin kopiëren als inspiratie. De geest waarin onize Prinses handelde is een „teken" van waar het heengaat, een exponent van de groet naar elkander toe. Prinses Irene verwisselde van kamer in het grote huis, dat Gods Kerk heet. Zij moge er lang en vredig wonen met ons allen samen, die Paulus reeds tot „huisgenoten des geloofs" stempelde.

Gelukkig zijn er ook andere geluiden. Van prof. Ridderbos nemen we uit het Geref. Weekblad (Kok) het volgende over:

En wat de R.K. kerk betreft? Moeten wij — zoals de Sjaloom-groep blijkbaar wil (en prof. Berkhof? ) een overgang naar en van de R.K. kerk in dit stadium kfkeuren, omdat dit een on-oecumenische houding verraadt en omdat in de strijd om de vernieuwing der kerk ieders plaats in zijn eigen kerk is? Ik moet erkennen hier anders tegenover te staan. Ik keur een overgang naar de R.K. kerk af, niet omdat iemand, die zo handelt, on-oecumenisch handelt, maar omdat hij of zij Rooms-Katholiek wordt. En omgekeerd zou ik voor mij een overgang uit de R.K. kerk bevorderen. Niet omdat ik in de R.K. kerk geen vemieuwingsverschijnselen zie; maar omdat naar mijn overtuiging hetgeen van de R.K. kerkinrichting het wezen vormt en als zodanig ook wordt gehandhaafd met de kerk van het Nieuwe Testament onverenigbaar is. Daarom vind ik een samenwerking tussen Protestantse en R.K. jongeren, die onder de praemisse van „geen proselytisme!" tot stand komt, ook een bedenkelijke en verwerpelijke zaak. Men kan daarbij twisten over de vraag of „proselytisme" het goede woord is. Het riekt wat naar „zieltjes-winnen" of iets dergelijks. In die concurrentie-sfeer moet het niet getrokken worden. Maar de mogelijkheid en de plicht moet erkend worden, om aan leden van de R.K. kerk er de ogen voor te openen, dat zij in een kerk zijn, die bepaalde, centrale kenmerken van de nieuwtestamentische kerk niet alleen ontbeert, maar ook weerstaat en dat men daarom me zulk een kerk géén Sjaloom (vrede) zal kunnen hebben.

Men moet niet vergeten, dat de R.K. kerk van haar kant — d.w.z. van tegengesteld standpunt — er óók zo over denkt. Ook zij zegt niet: overgangen zijn in dit stadium on-oecumenisch. Zij zegt: de catholica is de oecumene en wie dus oecumenisch wil handelen moet R.K. worden.

Rome ziet de verwerkelijking van de oecumene alleen maar in de terugkeer van alle christenen naar de R.K. kerk. Niet dat de R.K. kerk ons op dit punt ook maar één ogenblik in het onzekere heeft gelaten; zij heeft nooit iets anders beweerd. Maar in de onderlinge gesprekken en in de oecumenische toenadering tot elkander, die al zo aardig op weg was, hebben de roomsen op dit punt hun mond en de protestanten hun ogen maar dicht gedaan. Door het gebeuren van de laatste weken zijn velen echter wat hardhandig uit een prettige droom opgeschrikt. Rome is echter op dit punt niet veranderd. Duidelijk blijkt dit uit de toespraak van paus Paulus VI die hij op zijn pelgrimstocht naar het Heilige Land te Betlehem hield. We citeren nu enkele opmerkingen uit het leerzame artikel van prof. Oosterhoff in De Wekker. Zich daar in Bethlehem richtend tot alle christenen en zelfs tot loochenaars en vervolgers van 't christelijk geloof zei de paus o.a.:

Zelfs in de zeer bijzondere omstandigheden, waarin wij ons heden bevinden, zijn wij verplicht te zeggen, dat een dergelijk resultaat niet kan worden bereikt ten koste van geloofswaarheden. Wij kunnen niet ontrouw worden aan het erfdeel van Christus; dat behoort ons niet toe, maar Hem; wij zijn daarvan slechts de beheerders en de vertolkers.

. . . . De poort van de schaapstal staat open. Aller verwachting is oprecht en hartelijk. Het verlangen is sterk en geduldig. De beschikbare plaats is ruim en behaaglijk. Wij verbeiden de stap, die de drempel overschrijdt, met al onze liefde; hij kan worden gezet in ere en in wederzijdse vreugde.

Prof. Oosterhoff vermeldt vervolgens enkele opmerkingen van dr. Lukas Visscher, de vertegenwoordiger van de Wereldraad op het Tweede Vaticaanse Concilie. Deze omschrijft de Wereldraad als een „voorlopige gemeenschap op de weg naar de eenheid". Maar Rome vormt daarin het moeilijke element, want, zo zegt dr. Visscher in zijn rede:

„Rome erkent tegenwoordig dat de Heilige Geest ook in de niet-Roomse Kerken werkt. Maar dan denkt men aan de individuele gedoopte leden van die kerken, maar niet aan die kerken als gemeenschappen. Het Roomse standpunt leidt er toe dat de Roomse Kerk zich reeds nu beschouwt als het centrum van de pogingen tot eenheid. Toegegeven moet worden dat de meerderheid der bisschoppen niet langer spreekt over terugkeer tot de Roomse Kerk ... Zij zijn er echter niettemin van overtuigd dat eenheid uiteindelijk alléén kan worden verwezenlijkt binnen de éne Rooms Katholieke Kerk".

Daarom ziet de Roomse kerk de overgang van prinses Irene in haar schoot ook als een „bekering". Dat is voor Rome de werkelijk oecumenische daad.

In dit verband is het, dacht ik, wel nuttig te vermelden wat de roomse kerk zo al van haar „bekeerlingen" eist. Daartoe nemen we enkele dingen over van Strandvonder in het Hervormd Weekblad, die het op zijn beurt weer overnam uit De Protestant. Elke ketter, ook wanneer hij te goeder trouw dwaalt, moet als hij naar de R.K. kerk overkomt zijrj dwalingen verwerpen en afzweren. Deze afzweringsformule luidt als volgt:

Ik, N.N., geloof en belijd in vast geloof alles wat de geloofsbelijdenis bevat, die de heilige roomse kerk gebruikt, namelijk: (hier volgt de geloofsbelijdenis van Nicea).

Vervolgens:

Ik aanvaard de apostolische en kerkelijke over­ leveringen en de overige gebruiken en regels der kerk.

Ik erken de Heilige Schrift zoals de heilige moederkerk haar hield en houdt. Haar is het oordeel over de ware zin en de verklaring der heilige schriften voorbehouden. Nooit zal ik haar anders opvatten en uitleggen dan volgens de eenstemmige opvattingen der vaders.

Ik belijd ook, dat er in de ware en eigenlijke zin zeven sacramenten van het nieuwe verbond zijn. die door Jezus Christus zijn ingesteld tot heil van het menselijk geslacht. Alles wat in het concilie van Trente over de erfzonde en de rechtvaardiging is vastgesteld, neem ik geheel aan.

Ik belijd verder, dat aan God in de mis een waar, eigenlijk en verzoenend offer wordt gebracht voor de levenden en de doden ...

... dat in de eucharistie een verandering der gehele broodsubstantie in het lichaam en der gehele wijnsubstantie in het bloed van Christus plaats vindt; deze verandering noemt de katholieke kerk transsubstantie ...

Ik houd vast, dat er een vagevuur is en dat de gelovigen de zielen, die daarin vertoeven, te hulp komen. Eveneens dat de Heiligen, die met Christus regeren vereerd en aangeroepen moeten worden en dat zij voor ons bidden tot God; voorts dat hun reliquiën vereerd moeten worden. Ik betuig dat aan de beelden van Christus, de Moeder Gods en de andere heiligen de verschuldigde eer moeten worden bewezen. Ook bevestig ik, dat door Christus aan de kerk de volmacht is gegeven over de aflaten en dat haar gebruik de kerk grote zegen schenkt...

... Ik beloof en zweer ware gehoorzaamheid jegens de paus... de stedehouder van Christus.

... Ik neem zonder twijfel aan wat in het Vaticanum vastgesteld werd over de voorrang van de bisschop van Rome en diens onfeilbaar., leergezag... en alle ketterijen, die door de kerl* veroordeeld, verworpen en' vervloekt zijn, veroordeel, verwerp en vervloek ik eveneens ...

... Dit ware katholieke geloof, zonder hetwelk niemand kan worden gered, dat ik hier belijd ... zal ik met Gods hulp tot aan de laatste adem van mijn leven belijden ...

Toch zijn er nog verschillenden die het onderling contact en het oecumenisch gesprek met Rome willen blijven voortzetten. Zolang de dingen blijven liggen zoals ze liggen, is het nut daarvan niet zo erg duidelijk te zien. Of zou men verwachten dat men Rome, als maar pratende, nog wel eens tot andere gedachten zou brengen? Het gesprek is toch waarlijk niet meer nodig om Rome op de hoogte te brengen van het reformatorische standpunt in allerlei dingen; dat weten ze nu toch onderhand wel. In het leven blijkt het nog wel eens dat het voor veel mensen een hele kunst is om op te houden met praten.

Daar komt dan nog bij dat men op moet passen in zijn praten met Rome, want het spreken van Rome is nog altijd wat „glibberig". We worden daar weer aan herinnerd bij de kwestie van het al of niet herdopen van prinses Irene.

De sacramenten, en dus ook de doop, werken in de R.K. kerk automatisch. Dat betekent dat alles zuiver en precies moet functioneren, anders heeft de doop geen resultaat. Zo moet b.v. het water bij de doop gestroomd hebben. En als degene die de doop toedient zegt: ... in de Naam des Vaders, (komma) des Zoons ..., dus nalaat tussen de Vader en de Zoon het woordje „en" te gebruiken en te vervangen door een komma, dan zal de R.K. kerk stellig tot overdoop besluiten. De strandvonder in het Hervormd Weekblad vergelijkt dit met het draaien van een telefoonnummer; als je één cijfer overslaat, krijg je niet het begeerde resultaat, want ook een telefoon werkt automatisch-mechanisch. Ds. J. van Bruggen schrijft erover in de Reformatie. Hij schrijft dan dat het episcopaat ons geruststelt door de mededeling dat bij de prinses alleen maar — op Haar eigen verzoek — de aanvullende ceremoniën hebben plaats gehad, maar het episcopaat erkent de in Londen aan Haar toegediende doop. Hij vervolgt dan:

Het oecumenistisch christendom kan dus weer gerust zijn. En het gesprek en de aanvankelijke gemeenschapsoefening kan voortgaan. Maar of nu ook ieder er van verzekerd kan zijn, dat er van de hand van Mgr. Alfrink niet onder het noemen van de Drieënige Naam water over Prinses Irenes hoofd is gevloeid?

Allerminst!

Want de Roomse leer en praktijk kent een doop „sub conditione". Deze wordt toegepast bijvoorbeeld wanneer een kind, dat aanstonds na de geboorte scheen te zullen sterven en daarom de nooddoop ontving, toch blijft leven. Er zou bij de nooddoop, altijd onder gespannen omstandigheden uitgericht, eens een foutje in de bediening begaan kunnen zijn.

Er zou een vergissing in de uitspraak der formule, een gebrek in de intentie van de bedienaar geweest kunnen zijn. Daarom neemt Rome dan geen risico. Te minder omdat bij gebrek in de toediening van het doopsel de daardoor te schenken genaden wel eens niet verkregen konden zijn. ln een geval als dit kind daarom in de kerk sub conditione gedoopt worden. De bedienaar spreekt dan: „Indien Gij nog niet gedoopt zijt, doop ik U in de Naam van ..."

Zulk een conditionele doop is géén her-doopl Her-doop verwerpt de Roomse leer even hartgrondig als de Gereformeerde belijdenis. Zulk een conditionele doop ontkent ook niet de wettigheid van de reeds toegediende nood-doop... Hij is slechts een „aanvullende ceremonie" om mogelijke gebreken weg te nemen.

Lees in het licht van dit alles nu de berichten, die het Roomse Episcopaat deed uitgaan met betrekking tot het gerucht, dat kardinaal Alfrink Prinses Irene in zijn particuliere kapel gedoopt zou hebben. Dan is ieder duidelijk, dat deze berichten nog geenszins ontkennen, dat er toch onder het noemen van den Drieënigen Naam, water van de hand des Kardinaals over het hoofd van Prinses Irene is gevloed. Dat zij voor het besef der protestanten dus toch ... „herdoopt" is! Zou dit het geval zijn, en het wordt door de uitgegeven berichten geenszins uitgesloten, dan aarzelen we niet de in dat geval onvolledige berichten volksverlakkerij te noemen. Want het volk wordt dan door deze berichten geenszins lingelicht gelijk het meent, maar listig om de tuin geleid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's