Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS

21

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vonnis ondertekend.

Vraag en antwoord 10.

Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?

A. Neen geenszins; maar Hij vertoornt zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

Thans worden we bepaald bij het strafgericht Gods over de zonde. Het is het laatste stuk van de ellende van de mens. God stelt ons mensen in Zijn gericht. Nooit zullen we iets van Christus' borgtochtelijk lijden en sterven verstaan, indien wij niet weten van het branden van het misnoegen Gods in onze ziel. „Wij vergaan door Uw toorn, en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt", zo lezen we in Psalm 90. Dat is wat anders dan een bepaalde Godsvoorstelling hebben en dan mogelijk één, die boven de Bijbel is „uitgegroeid". Dat is de ontmoeting van de zondaar met zijn levende God. Gethsémané, waar door de Borg bloed werd gezweten, en Golgotha, waar Hij in ontzettende helse zielsellende uitbrak in de klacht: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, blijven den mens vreemd, als hij niet kent de schrik des Heeren. Ja, hij zal de Christus der Schriften blijven verwerpen. Daarom laten we ons ook op dit punt door de Schrift onderwijzen, opdat Gods deugden gehandhaafd worden, die voor de zondaar buiten Christus een verterend vuur zijn. Werd Paulus niet daardoor gedrongen om aan te dringen: Wij dan wetende de schrik des Heeren bewegen de mensen tot het geloof?

Indien we de verlossing in Christus mogen kennen, zullen we bij de overdenking van de heilige toorn Gods weer bij vernieuwing verstaan uit welke nood en dood we verlost zijn, en dat nu in onze zaligheid niet één van Gods deugden gekrenkt wordt. Zo wordt Christus steeds dierbaarder voor allen die geloven.

Als we bij het licht van de Schrift nadenken over de schrikkelijke toorn Gods over de zonde, moeten we allereerst vaststellen, dat het gaat om de heilige toorn Gods. We mogen ons geen menselijke voorstelling daarvan vormen. Alle menselijke onvolmaaktheid is aan God vreemd. De toorn van een mens is een heftige aandoening van het gemoed of een hartstocht, die voortkomt uit het zondige vlees. De zonde woelt er in. Daarom werkt de toorn des mans Gods gerechtigheid niet. Deze toorn is vrucht van een verdorven wil.

Toch kan het bij een mens ook al enigszins anders zijn. De gelovige immers, door genade geoefend in ware godsvrucht, kent in beginsel een geheiligde toorn tegen al wat God verzaakt en veracht. Zo is het, dank zij het werk van de Heilige Geest, waardoor de wil wordt omgebogen. Denk aan de Doper als hij de farizeën en sadduceën toeroept: Gij adderengebroedsel, wie heeft u aangewezen te vlieden van de toekomende toorn ...! Dat is geen wilde hartstocht, maar een heilig indruisen tegen Godsverzaking.

Deze heilige toom, die ingedrukt wordt in de ziel van de gelovige door de Heilige Geest in het geloof in Christus, is een zwakke schepselmatige af­ schaduwing van de heilige toorn Gods. De mens is immers naar Gods beeld geschapen, en de wederbarende genade herstelt weer in aanvang wat geschonden was.

Zo wordt ons duidelijk dat Gods toorn niets anders is dan Zijn heilig goddelijk willen, waardoor Hij haat en straft alles wat tegen Hem is en Zijn heiligheid aanrandt. Gods ganse wezen keert zich tegen de zonde en dringt tot straffen. Daarom krijgt de zondaar God tegenover zich en kan dat niet anders ervaren dan als toorn en gramschap Gods.

In Gods toorn openbaren zich dan ook Zijn heilige, smetteloze deugden. Hij is de Heilige en zal daarom verteren al wat niet heilig is. Hij is te rein van ogen dan dat Hij het kwade, wat niet naar Zijn wil is, zou kunnen zien. Ja, wij belijden — ingewonnen voor Hem: O God, Gij zijt geen God, die lust heeft aan goddeloosheid, de boze zal bij U niet verkeren. Deze belijdenis is zo'n waarheid in het hart van Gods kinderen, dat ze de heiligheid Gods stellen boven hun eigen kinderen, vrouw of man, ja boven zichzelf, zodat ze zich er aan geven: O God, Gij kunt geen welgevallen aan mij hebben buiten Christus.

In Gods toorn openbaart zich ook Zijn gerechtigheid. Zijn straf-vorderende gerechtigheid. Deze vordert voldoening door straf. Dat is geen idee, stammend uit het rechtsbesef van de mens, maar dit besef brengt de Heilige Geest bij door het Woord van het begin af: Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven. Daarom ook geen verzoening zonder voldoening. De zonde, die in haar wezen niet anders is dan „van het leven beroven", zal naar Gods wil met het leven worden geboet.

Daarom beseft de ontdekte zondaar buiten Christus, terwijl hij nog geen Borg kent en ziet, dat hij eeuwig het voorwerp moet zijn van die brandende toorn. Want de gerechtigheid Gods vordert straf, een straf, waarin de toorn gestild wordt. En er kan alleen verademing voor hem komen in de openbaring van Christus, in Wie het recht der wet vervuld is. Met een gemoedelijk praatje, een tekst of een versje, komt niemand onder de toorn Gods uit, doch slechts in geloofsvereniging met Christus, op Wie de toorn Gods is vervlamd. Dan zingen we in God verblijd: Gij hebt in gunst en niet in wraak Uw lust, de hitte van Uw gramschap is geblust.

In de heilige toorn Gods is ook de openbaring van Zijn liefde. Immers is het onmogelijk, dat God's liefde het kwade toelaat in de voorwerpen Zijner liefde. De ganse schepping lag in de morgenstond aan het Vaderhart Gods. Zijn volle liefde ging uit naar Zijn werk. Na de val van de mens, waarin de hele schepping geschonden werd, kan Gods heilige liefde tot Zijn schepping haar verdorvenheid niet dulden. Dat is de wondere achtergrond van het woord in Joh. 3: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft... Het is — mits schriftuurlijk verstaan — de liefde Gods, die in de toorn de verdorvenheid in de mensheid en voorts in de gehele schepping uitbrandt, opdat in Christus een vernieuwde mensheid in een vernieuwde schepping aan Gods Vaderhart zal teruggelegd worden.

Ten aanzien van eigen persoonlijk leven en eigen zaligheid belijdt daarom dan ook de ware gelovige: Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt... God toornde om te behouden. Omdat Christus tussen beiden was, ook al kende Hem de ziel niet. Zo geldt het voor de uitverkorenen. Niemand make hiervan een filosofietje. We spreken hier vanuit het verstaan van het welbehagen Gods naar de Schriften, in het geloof.

Terecht wordt Gods toorn schrikkelijk genoemd door onze catechismus. Wie zal het niet erkennen, die ze voelde branden? Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God. Daarom spreekt ons avondmaalsformulier zo diep schriftuurlijk en treffend: Ieder bedenke bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage en zich voor God verootmoedige; aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die — eer Hij ze ongestraft liet blijven — aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood des kruises gestraft heeft. — Als dit zó aan het groene hout geschiedde, waar zal dan het dorre blijven?

Ons antwoord spreekt van de schrikkelijke toorn Gods over de aangeboren en de werkelijke zonden. Let er op, dat steeds gesproken wordt over de toorn Gods over de zonden, niet over de zondaar. God zoekt de zondaar en roept hem, opdat hij de toorn Gods over de zonde ontvliede in Christus. Wat zal dan echter de zondaar overkomen, die zich niet laat gezeggen en in de zonde zichzelf handhaaft? ! Want onze aangeboren en werkelijke zonden maken ons van nature tot kinderen des toorns. De beste werken, gebeden en dienstbewijzen, kunnen daaraan niets veranderen. Zij wekken Gods grimmigheid op, zoals een koning zich vergrimt als een oproerling zich aan hem onbeschaamd durft te vertonen. Uit het hart komen voort diefstal, ontucht, het valse woord enz. Het kind in de wieg ligt op zichzelf verdoemelijk voor God. Maar wat blijft er dan van de mens, van mij, die dagelijks God wetten schendt?

Als de toorn Gods de klem op het hart is en de zondaar er zich voor over krijgt, zich voor God over krijgt, en niet meer aan wegvluchten kan denken, maar vernederd God in Zijn recht erkent, en daarbij verbroken niet an­ ders kan dan zuchten om genade — zie, dat is de vrucht van evangelische genadebediening. Daar is de heilzame wanhoop, de wanhoop van de tollenaar aan zichzelf, en daarom smekend om genade. O, wat zal Christus hem straks heerlijk zijn, en God in Christus de God van volkomen zaligheid, juist in de handhaving van Zijn smetteloze deugden. Gods toorn, niet vervaagd, maar gestild in Christus, het einde der wet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's