Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN GESPREK MET GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN GESPREK MET GOD

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Doe mij recht, o God, en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van de man des bedrogs en des onrechts. Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking. Psalm 43 vs. 1 en 2.

Wij willen de man die hier aan het woord is, niet rauwelings in de rede vallen. Wij willen alleen maar luisteren, meeluisteren naar wat hij zegt. Hij spreekt eigenlijk niet voor andermans oren. Loopt hij wat in zichzelf te mompelen, zoals mensen doen, die in zichzelf opgesloten raken en de weg tot de ander, ook de weg tot het gesprek niet meer kunnen vinden? Of hebben we met een zonderling te doen, die dat gesprek niet eens op prijs stelt? Tegen wie heeft hij 't toch! Zeker, hij spreekt wat voor zich heen; maar die zucht zwelt aan tot een klacht, die klacht wordt een schreeuw: Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Hij noemt een naam. Hij spreekt toch tot iemand, tot God. Veel mensen praten over God, zonder met Hem in gesprek te zijn. De psalmisten spreken met God. Zij vergeten alle mensen om zich heen, zó zijn ze in dat gesprek verdiept.

Mogen wij dan wel meeluisteren ? Zeker. Wat deze Korachiet zegt, wordt in de gemeente gezongen. Het persoonlijke wordt in de gemeenschap beleden en doorstreden. Zo is het lied ons overgeleverd; wij mogen meeluisteren. Mits wij dit lied niet overschreeuwen zodat wij de stem niet meer horen, en de stilte, die duurt. U hebt reeds ontdekt, dat onze psalm één geheel vormt met de vorige. Let maar op de slotwoorden, die tot driemaal toe worden herhaald.

Wij komen dus binnen, terwijl de dichter aan zijn derde en laatste strofe bezig is, die met hetzelfde refrein eindigt. U weet waarom. Om te luisteren. Of misschien — en daar bidden wij toch om — mee te fluisteren. Hoevelen gingen meefluisteren, terwijl ze heel goed en heel eerbiedig luisterden.

Doe mij recht, o God. O God! Ik wend mij welbewust tot U. Al mijn woorden strekken zich naar U uit, omdat mijn hart naar U hunkert, naar U en Uw heil. Recht zoek ik. Nee, niet bij de mensen; zij hebben mij schromelijk onrecht aangedaan, en weigerden mijn klachten ook maar aan te horen. Integendeel, zij klagen mij aan, hoogmoedig en hardnekkig. Ik kan mij niet tegen hen verweren. Heere, zij lijken niets op U. Het is een ongoedertieren volk, dat mij de voet dwars zet, dat mij m het nauw wil drijven, ver van U en ver van mijn vrienden.

Mijn vijanden hebben niets dan kwaad met mij voor. Het zijn schelmen. Hun gedrag is in strijd met alle regelen van het recht; zij liegen en lasteren maar raak Hoe lijd ik daaronder: ik ga steeds m het zwart, als was ik in de rouw. Golven van verdriet overspoelen mij, zij dreigen mij te verslinden. Met mijn laatste ademtocht wil ik nog tot U roepen, op Uw Naam pleiten: o God. Gij hoort mij toch wel?

Zullen wij hier de dichter even onderbreken en vragen: wat is er eigenlijk aan de hand; wie zijn die vijanden en waarvan wordt hij beschuldigd? Het antwoord blijft wat vaag, trouwens, met alleen hier Die de Heere vrezen ontmoeten altijd tegenstand en tegenspraak. Vijanden van buiten en van binnen. Zij worden onrechtvaardig behandeld, hjden onder dat onrecht, nieer dan andere mensen. Bovendien, nu kan ieder die luistert, zijn eigen nood en strijd invullen. Woont u wellicht ook midden tussen dat ongoedertieren volk?

Doe mij recht o God en twist Gij mijn twistzaak. Ik ga in hoger beroep; ik kan het alleen niet uitvechten, wilt U recht spreken? Mij aan mijn recht helpen ten overstaan van mijn vijandden. Duidelijk verklaren, dat zij het bij het verkeerde eind hebben. Het gaat er niet om, dat ik gelijk krijg; het gaat er om, dat het recht. Uw recht, zal zegevieren. Het getuigt wel van een goed geweten, dit hoger beroep aantekenen. Wij mensen staan op ons recht, staan in ons recht, . Wij gaan voor niemand opzij. Maar zouden we dit hoger beroep aandurven, in al die grote en kleine rechtspraken, waarin we verwikkeld zijn? Voor de rechterstoel Gods moet mijn recht immers plaats maken voor Zijn recht.

Er spreekt nog iets anders in mee. en dat kwetst de dichter tot in het diepst van zijn hart. Zijn vijanden zeggen: Waar is uw God? Zij twisten met God wil niets van u weten, gij zijt geen kind van Hem. Anders zou Hij toch wel ; anders zoudt ge toch niet... Dat is de rechtzaak, die hij bij God aanhangig maakt. Ook dat is niets vreemds. In allerlei tegenslagen en teleurstellingen, verdrukking en verschrikking, komt de vraag plotseling op: Waar is uw God? Gij vergist u in Hem, of gij bedriegt uzelf. Zo wordt de zaak, die ons bezig houdt, een verknochte zaak; zij wordt verbonden met een andere zaak: Hoe is het eigenlijk tussen de Heere en u. Dat merkt u telkens in de psalmen, en dat is de ervaring in het leven van Gods gemeente,

Hoe zullen wij ons verdedigen? Wij raken steeds meer in zulke vragen verstrikt. Ik kan de stuw niet verbreken, ik raak in een hoogst ernstige zaak verwikkeld: Waar is uw God? Mijn zaligheid staat op het spel. Zij houden staande, dat Gij mijn God niet zijt. Zij voeren daarvoor bewijzen aan, zij beschuldigen mij tot beschamens toe. Zij dagen mij uit het tegenovergestelde dan maar eens waar te maken, doch wat kan ik waarmaken? O God, maak Gij het toch uit! Twist Gij mijn twistzaak. ik kan de duivel, die boze vijand, vol bedrog en o zo ongoedertieren, de mond niet snoeren. Verlos mij van hem, van al zijn handlangers en medestanders, Verlos mij van mijn eigen overleggingen, waarin ik hem heimelijk gelijk moet geven. En toch, dat kan niet!

Want Gij zijt de God van mijn sterkte, De God van mijn vastheid en mijn veiligheid. Mijn toevlucht zijt Gij, mijn bolwerk. Wanneer ik nergens meer heen kan, kan ik nog bij U terecht!

Gij. Ik richt mij rechtstreeks tot U. Het is niet waar, wat wel wordt beweerd, dat ik U niet ken en dat Gij mij niet wilt kennen. Ik ken U als de God van mijn sterkte. Zo hebt Gij U aan mij geopenbaard, toen en toen. Waar mijn kracht bezweek, zijt Gij de kracht van mijn kracht geworden. Zo mag ik U belijden, al wordt het bestreden. Neen, Heere, ik laat U niet los: Gij zijt Aan U richt ik mij op; in U vond ik mijn houvast, nu de golven over mij heengaan. Want Gij zijt de God van mijn sterkte. Zonder U zou ik reeds lang te gronde gegaan zijn.

Maar... O, dat smartelijke „maar". Waarom verstoot Gij mij dan. Wilt Gij mij in mijn ellende en in mijn angst niet kennen. Wilt Gij mijn God niet zijn. Dat zeggen mijn vijanden, zouden ze nog gelijk krijgen ook ? Waarom !! Ik voel mij door U verlaten, verworpen. Het lijkt wel alsof ik bij U geen gehoor vind, o God, ik kan U niet in het oog krijgen; waarom verbergt Gij Uw aangezicht voor mij. Dat is onverdragelijk. De tergende vragen van mijn vijanden zijn niet zo benauwend als deze vraag: Waarom verstoot Gij mij dan. Hier doven alle lichten, hier heerst de macht der duisternis. Twijfel en wanhoop lopen mij omver in de stikdonkere nacht van dit waarom. En toch, allen, die de Heere als de God hunner sterkte kennen, dolen wel eens rond in deze nacht. Zijt Gij mij dan een vijand geworden?

Hierover moeten wij liever geen beschouwingen houden. Ieder kan vermoeden hoe zwaar 't valt, dit waarom. En hoe het in deze vraag spant. De dichter gaat bij God in hoger beroep tegen .... God. Dat is een hoge gooi, die slechts gebroken mensen wagen. Gebroken mensen, zoals Jakob: ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent. En de man van smarten, Jezus Christus: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? De vraag keert terug in de drie-urige duisternis, die Hij aan het kruis doorworstelde. Hij houdt aan de kruispaal de weg naar God open, opdat geplaagde mensen niet zouden bezwijken in hun zielen. Het komt hen wel eens heel wonderlijk voor, dat smeken en pleiten. Hoe houden ze het vol, terwijl dit „waarom" hen de weg verspert. Hoe is het mogelijk te blijven roepen, wanneer de twijfel mij bij de keel grijpt, terwijl ik denk: ik ben afgesneden van voor Uw ogen. Dat kan, dank zij die Christus, en dank zij Zijn Heilige Geest, die het uit het Zijne neemt en het ons op een zeer verborgen wijze mededeelt.

Waarom? Ik ga het Hem vragen. Ik ga er niet met de vijanden, niet met de duivel over praten, wat zou mij dat helpen. Ik ga ook niet met mijn eigen verstand en gevoel te rade, dan draai ik rond in een cirkel, ik kom telkens weer bij het begin uit. Waarom verstoot Gij mij dan! Tot U vlucht ik, bezwaard door dit waarom. Twist Gij mijn twistzaak. Kom mij te hulp. O God, gij zijt de God van mijn sterkte, zou ik dan met U bedrogen uitkomen? Hoe kom ik er uit? Hoe kom ik bij U uit? Ben ik eenmaal bij U, dan scheurt het licht van Uw aangezicht, de twijfel van dit waarom aan flarden, zoals de zon, de nevel verdrijft. Dan weet ik weer wat ik aan U heb. Hoe kan ik U vinden, waar kan ik U terug vinden? Vragen, van een innig en hevig verlangen doorhuiverd. Het heimwee naar U, naar Uw heiligdom, naar Uw aangezicht wordt, mij te sterk. Mijn ziel roept uit tot God, die leeft, en aan mijn ziel.... het leven geeft!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 oktober 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

IN GESPREK MET GOD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 oktober 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's