Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GENESIS I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GENESIS I

GENESIS I 2

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den beginne schiep God de hemel en de aarde.

In den beginne schiep God de hemel en de aarde.

Zo luidt het eerste vers van de Bijbel en het ligt voor de hand, dat dit vers door alle eeuwen heen de aandacht heeft getrokken van velen. Van velen, goddienstigen, en ongodsdienstigen. De geboorte van hemel en aarde! Dat raakt de mens en grijpt hem aan.

De oorsprong der wereld! En de oorsprong van ons geslacht, van de mens, zou hem dat niet raken?

Wij hebben heel niet anders nodig dan ons zijn, ons zijn in de wereld om te vragen: van waar?

Daarom is dit eerste hoofdstuk van onze Bijbel zo machtig en dat niet alleen voor de eenvoudige mens, maar in alle tijden, waar dit woord bekend werd, heeft het de aandacht getrokken: „In den beginne schiep God de hemel en de aarde".

En nog altijd is de discussie actueel met name in de hoek der natuurwetenschap.

"In den beginne".

Deze woorden brengen ons vanzelf bij de aanvang van het Evangelie van Johannes: „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God".

Het valt moeilijk te ontkennen, dat er enige correspondentie is tussen deze beide plaatsen. Let maar eens op het tweede vers van Johannes: „Alle dingen zijn door Hetzelve (d.i. het Woord) gemaakt", en vergelijk dat met het begin der Schrift: „ In den beginne schiep God de hemel en de aarde".

Er is een duidelijke overeenkomst in beide Schriftplaatsen, hoewel het niet valt te ontkennen, dat er ook een duidelijk verschil is, wat betreft de uitdrukking in den beginne. In Genesis wijst in den beginne op de aanvang van het scheppingswerk in de tijd. Johannes zegt: „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God", (zie Joh. 1:1). Dit doet ons denken aan Spreuken (8 : 22): „De Heere bezat Mij, (in het) beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan".

De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond, en de Geest Gods zweefde op de wateren.

Sommigen vinden deze zinsnede weinig in overeenstemming met het vorige vers. Zij vatten het eerste vers op als een mededeling aangaande een geheel voltooide Schepping van hemel en aarde en gaan dan fantaseren, dat er een verwoesting is opgetreden, die de aarde woest en ledig achterliet.

Wij kunnen begrijpen, dat iemand zulke dingen in zijn hoofd haalt, die denkt, dat God alles, wat Hij wil scheppen in volledige voltooiing tot stand brengt. Hij zou dan de hemel en de aarde in een voltooide staat hebben geschapen. De scheppingsgeschiedenis van Genesis 1 bewijst ons wel anders. Die geschiedenis geeft ondubbelzinnig aan, dat God Zijn schepping in opvolgende perioden, van dag en nacht, licht en duister, heeft gecreëerd.

Deze werkelijkheid sluit toch niet uit, dat ze als geheel wordt saamgevat, zoals dat in het eerste vers is geschied: „In den beginne schiep God de hemel en de aarde".

Het is daarmede gans niet in strijd, dat de aarde na de eerste scheppende handelingen Gods, die de aarde te voorschijn riepen, deze voortbrachten in een toestand als beschreven in het tweede vers: tohu wabohu d.i. woestheid en ledigheid. Men denke hier dus niet aan Godverlatenheid, want de Geest Gods zweefde op de wateren, zo volgt in vers 2. Water en duisternis zijn in de Schrift vaak oordelen Gods. Denk maar eens aan de zondvloed en aan de duisternis in Egypte! Maar het zijn geen zelfstandige boze machten met onbeperkte heerschappij. Dat blijkt ook uit de tekst: „De Geest Gods zweefde op de wateren".

De Heere formeert ook de duisternis. „Ik formeer het licht en schep de duisternis; Ik maak de vrede en schep het kwaad. Ik, de Heere, doe al deze dingen". (Jes. 45 : 7)

Voor de schepping was er geen duisternis, want de duisternis is een schepping Gods.

Duisternis behoort niet tot — ik weet niet, welke boze en vreemde machten, die tegen God opstaan en Hem dwingen tot een gevaarlijke strijd, want God is licht. Maar duisternis kan wel een plaag en een oordeel Gods zijn en er toe gesteld worden. Zie b.v. Exodus 10 : 21: „Toen zeide de Heere tot Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, en er zal duisternis komen over Egypteland, dat men de duisternis tasten .

Zo is het ook met het water. Ook het water, zo onmisbaar voor ons aardse leven, is een groot gevaar en kan tot een oordeel Gods zijn. Denk maar eens aan de zondvloed. Noach en zijn huis alleen behouden van het toenmalig geslacht. Denk ook eens aan de ondergang van de Egyptische ruiterij bij de uittocht van Israël. Israël droogvoets door de zee. Het water stond als een muur. De Egyptenaars kwamen en werden verzwolgen door het water. (Exodus 14) Duisternis en water zijn scheppingen Gods, en ze zijn in Zijn machtige hand.

Zijn heerlijkheid en macht blijkt reeds in het volgende, het derde vers: En God zeide: „Daar zij licht en daar werd licht". Wij worden op deze macht Gods ook gewezen door de apostel Paulus: „Want God, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, die in onze harten geschenen heeft om (te geven) verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus" (2 Kor. 4:6).

Het bevel: „Daar zij licht" tegenover de duisternis van het vorige vers en de wording van het licht op Gods bevel, bevestigt ook de onderworpenheid van de duisternis aan Zijn bevel. Daar werd licht.

Dat is dus geschapen licht, met een door God aangewezen taak: „God zag, dat het goed was".

Geschapen licht. Licht met een bestemming in Gods schepping. Dat blijkt reeds uit het volgende: „God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis". Wij beleven dat nog altijd in de dagelijkse wisseling van licht en duisternis. Immers God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht.

Dit geschapen licht is derhalve heel iets anders dan het Licht, waarvan Johannes getuigt in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie: „Het Licht schijnt in de duisternis". Dat is de Christus: „Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben". (Joh. 8: 12).

Dit woord van de Heere Jezus Christus ziet op een hoger, een geestelijk bestaan, dat ver boven dit aardse leven uitgaat, dat eeuwig is. Maar gelijk de mens geschapen is naar het beeld Gods „zo is er ook in deze schepping iets van het beeld Gods, een onderwijzing omtrent de heerlijkheid van de Maker, die de zondaar helaas niet meer verstaat. Daarom voegt de apostel juist op deze plaats, waar hij de tijdelijke dingen afbeeldingen noemt van de onzienlijke dingen (Hebr. 11:3) onmiddellijk daarbij, dat men door het geloof verstaat, dat ze door het Woord Gods toebereid zijn". (Inst. I. V. 14).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GENESIS I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's