DE DOOPZITTING
DE DOOPZITTING III
We hebben dus twee facetten van de taak van de kerkeraad bij de Doopzitting onderstreept: Ie. de voorbereiding tot het Sacrament; 2e. de toelating. Die twee houden nauw verband met elkaar. Rijzen er moeilijkheden met betrekking tot de toelating van bepaalde ouders, dan mag dit niet samenhangen met willekeurige bepalingen van de plaatselijke kerkeraad, maar moet dit bezien worden vanuit de aard van het Verbond zelf.
Eerst dus iets over die voorbereiding of, wil men „toeleiding" tot het Sacrament.
Ik vermoed, dat bijna overal de Doopzitting wel wordt begonnen met de lezing van een passend Schriftgedeelte en gebed.
Misschien doe ik iemand een dienst met enkele Schriftgedeelten te noemen, die voor lezing en korte bespreking in aanmerking komen.
Voorop staat dan wel Genesis 17. Daarin liggen de grondtrekken van het genadeverbond, waarvan de kleine kinderen der gelovigen erfgenamen zijn. Trouwens reeds in de lijnen van Seth en die van Kaïn komt uit, hoe sterk de uit Gods scheppingsordinantie spruitende band tussen ouders en kinderen meespreekt, zowel waar het de doorwerking van de zonde betreft, als waar het gaat over de weg van de realisering van het beloofde heil. Ook Noach wordt niet in de zondvloed behouden met 7 willekeurige andere personen. Maar het bevel Gods in Genesis 7 : 1 heeft betrekking op Noach en zijn ganse huis. Ook hier dus deze natuurlijke verbondenheid als onverwoestbare scheppingsgedachte Gods opgenomen in de uitvoering van Zijn heilsplan met deze wereld.
In Exodus 12 en Deuteronomium 6 is o.a. sprake van „kindervragen" met betrekking tot de dienst des Heren, in 't bijzonder betreffende het Sacrament. Bij eventuele bespreking is het m.i. wenselijk, dat de nadruk niet valt op wat mensen moeten doen. Wat zij moeten doen dient alleen om het bewustzijn levendig te houden van wat God gedaan heeft en gezegd heeft. In dezelfde lijn ligt ook o.a. Psalm 78.
Psalm 51 daalt af in de diepte van de erfzonde, maar stelt daartegenover het wonder van de afwassing van de zonde. Psalm 90 is een gebed, waarbij de kinderen zowel aan het begin als aan het einde gezien worden in 't licht van de geopende toegang tot de troon der genade.
Vanzelf behoort ook Psalm 105 tot de in aanmerking komende Schriftgedeelten. Psalm 74 kent het beroep op het verbond tegen donkere achtergronden. Psalm 8 ziet de kinderen en de zuigelingen betrokken bij de lof Gods. Psalm 81 is één grote waarschuwing tegen het versmaden van gul aangeboden weldaden.
Een hoofdstuk als Jozua 24 is een dringende waarschuwing tegen het al te gemakkelijk uitgesproken ja-woord. 1 Samuel 1 geeft een heerlijke tekening van de wijze, waarop een moeder een kind van God ontvangt en aan Hem afstaat.
Job 1 vertelt van de biddende vader.
Uit het Nieuwe Testament komen zeker in aanmerking gedeelten uit Matth. 19 of Marcus 10 (Jezus, Die de door de discipelen afgewezen kinderen omhelst en zegent). In Marcus 9 leent zich de geschiedenis van de bezeten knaap tot velerlei toepassing van 't veelzeggende woord: „brengt hem tot Mij". Matth. 28 en Marcus 16 vestigen onze aandacht op het Doopbevel. In Hand. 2 en 3 treffen ons telkens de lijnen van het verbond (zelfs onder een verblind volk). 1 Cor. 7 predikt de voorrang van „de heiligheid" van de kinderen in een gemengd huwelijk op de onheiligheid.
In de brieven is trouwens telkens het verband te vinden tussen de Doop en de vrucht van de dood en de opstanding des Heren, b.v. Rom. 6 : 3 en 4, terwijl een gedeelte als Openb. 17 : 13 en 14 het leven van meet af aan stelt onder het aspect van de laatste dingen.
In Adventstijd treffen ons woorden als Genesis 21 : 6, Jesaja 11 : 8, 40 : 11 en 59 : 21, Psalm 72 : 17 en Zacharia 13 : 1. Ook woorden als Lucas 1 : 66 en Lucas 2 : 21 trekken onze aandacht tegen of op het Kerstfeest. In de lijdensweken mag het woord van Johannes de Doper ons van het water naar Jezus wijzen over het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Verder denk - ik aan Matth. 27 : 24, 25 (met voorzichtigheid toegepast), aan 1 Joh. I : 7b. Ook Lucas 12 : 49, 50 is hier veelbetekenend.
Als ik nog enkele woorden noemen mag, dan denk ik aan Psalm 22 : 11, Ps. 100 : 5, Ps. 115 : 13, 14, Joel 1 : 3, Deut. 29 : 29, Ezechiël 36 : 25a en het mooie woord uit Jeremia 32 : 39.
In het Nieuwe Testament trekken nog onze aandacht Matth. 3:11 (vgl. Hand. 1:5), Marcus 1 : 4, Lucas 3 : 15-17, Joh. 3 : 5 (geboorte en wedergeboorte), Matth. 21 : 15, 16, Matth. 23 : 37; het waarschuwende woord uit Matth. 8 : II en 12, het nodigende woord uit Lucas 11 : 11-13, de voorbeelden van gezinsdoop uit de Handelingen, de zorg voor de lammeren uit Joh. 21 en het niet alleen op de klank afgaande toepasselijke woord uit Openb. 22 : 4b.
Natuurlijk zijn veel andere tekstgedeelten hier op hun plaats.
Ik wijs daarom ook op het veelsoortige onderwijs van de Schrift, omdat het zeer zeker ook de schuld van de „lerende" kerk (de ecclesia docens) is, dat de waarde van de H. Doop zo laag getaxeerd wordt in de gemeente.
Het is daarom nodig, dat de Doopouders op het aangegeven uur present zijn. Anders ontaardt het geheel toch weer tot een formaliteit.
Nu in onze tijd de geldigheid van de kinderdoop weer in twijfel getrokken wordt onder invloed van Barthianisme, Pinksterbeweging en verschillende secten (en dan vanzelf nog steeds door Doopsgezinden en Baptisten), is het des te meer gewenst, dat wij duidelijk maken, „dat Jezus Christus ons niet deelgenoot maakt van de genade, die vroeger aan het volk Israël was geschonken, om haar bij ons te verkleinen of haar duisterder te maken dan zij was, maar haar veeleer vermeerderd en klaarder gemaakt heeft".
Ik haal dit aan uit de Catechismus van Calvijn (1545). Deze Catechismus is verdeeld in 55 Zondagen, waarvan niet minder dan de laatste tien over de Sacramenten handelen.
En het is opmerkelijk, dat er in heel deze brede bespreking niet allerlei menselijke plichten worden opgesomd, waarvan men belooft, dat men ze zal nakomen. Maar alle nadruk valt op de beloften van God, Die ons in het Sacrament zowel de vergeving van onze zonden als onze geestelijke vernieuwing afbeeldt. Dat ons hoofd met water besprengd wordt, is voor Calvijn een beeld van de dood, maar tegelijk ook van het nieuwe leven, daarin, dat wij niet in 't water ondergedompeld blijven, maar slechts voor een ogenblik, als kwamen wij in het graf, om terstond weer op te staan". Nadat deze Catechismus ontkend heeft dat het water zélf onze zielen wast, hetgeen de eer ontrooft aan het bloed van Jezus Christus en aan het werk van de Heilige Geest, Die onze gewetens met Zijn bloed besprengt, stelt hij in Zondag 49 de vraag: „Wilt gij zeggen, dat het water dus niets anders dan een beeld van de afwassing is? " Het antwoord luidt: „Het is een beeld; maar een beeld, waaraan de zaak zelf verbonden is. Want God bedriegt ons niet, wanneer Hij ons Zijn gaven belooft. Daarom is het zeker, dat de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven ons in de Doop aangeboden en door ons ontvangen worden".
Vanzelf leidt dit tot de vraag : „Vindt deze genade haar voltooiing in allen, zonder onderscheid? " Antwoord: „Neen, want velen versperren haar door hun verdorvenheid de weg en maken haar zo krachteloos. Daarom ontvangen alleen de gelovigen de vrucht, maar dit verandert niets aan het wezen van het Sacrament".
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's