HET GEBED OM DE HEILIGE GEEST (1)
Lukas 11 : 13 en Mattheüs 7 : 11
Boven deze meditatie staan twee schriftwoorden genoemd. Wij willen deze graag even uitschrijven. Lukas 11 : 13: „Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen, die Hem bidden". Daarnaast Mattheüs 7:11: „Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader die in de hemelen is, goede gaven geven degenen, die ze van Hem bidden".
Als u aandachtig gelezen hebt, valt het verschil u onmiddellijk op. In Mattheüs 7 wordt gesproken over de goede gaven, die de hemelse Vader geeft, wie Hem erom bidden. In Lukas 11 wordt in dit zelfde verband gesproken over de Heilige Geest.
Het is een exegetisch kluif je om uit te maken, welk woord nu oorspronkelijk door Jezus is uitgesproken. Daar zou veel over gezégd kunnen worden, en ook zouden er voor de schriftbeschouwing nog al een paar conclusies aan kunnen worden verbonden. Men vindt dit nog al een moeilijk puntje, een struikelblokje, als het gaat om de onfeilbare historiciteit van de Schrift.
Voor hem, die leeft uit de Schrift als de openbaring van Gods heilswoorden en - daden, is dit ver schillet je geen moeilijkheid, maar een mogelijkheid tot dieper en voller verstaan der Schrift.
Want deze twee woorden: goede gaven en de Heilige Geest staan in rapport tot elkaar. Zij krijgen hun inhoud en betekenis vanuit en door elkaar. Zij moeten in hun wederkerigheid worden verstaan: de Heilige Geest is dè goede gave, en de goede gaven vinden hun gestalte en hun volheid in de Heilige Geest.
Nu gaat het in beide schriftwoorden om het gebed om de gave van de Heilige Geest. Dat is het gebed van de onwaardige.
Die onwaardigheid wordt ons hier uit de mond van Jezus gedicteerd. Gij, die boos zijt...
Ons boos zijn is blijkbaar niet een uitvinding van ons. Integendeel. Wat wij bij onszelf vinden, is het goede. Onze zelfbeoordeling zou luiden: wij, die goed zijn.
Maar tegenover onze zelfbeoordeling staat Jezus' veroordeling: gij, die boos zijt
Daarom moeten wij, als wij onszelf willen leren kennen, niet allereerst naar binnen of naar onszelf zien, maar wij moeten luisteren naar het Woord des Heeren. God zegt ons in Zijn Woord, wie wij zijn. En dat klopt bij lange na niet met wat wij van onszelf zeggen of menen.
Het gaat ook in de zelfkennis om het geloof in het Woord Gods.
Nu wijst Jezus ons onze boosheid niet aan als een op zichzelf staande grootheid, in absolute zin. Nee, de kern van dit woord van Jezus, dat blijkt uit het hele verband, is de vergelijking tussen de mens met God.
Tegenover ons, mensen, staat God. Daar gaat het om. Wij, mensen, zijn in deze vergelijking de bozen. God de goede God. De boze mens legenover de goede God.
Jezus wil er ook dit mee zeggen- de mens wordt pas werkelijk voluit boos tegenover de goede God. Of nog beter gezegd: pas ais de mens staat voor de goede God, blijkt, hoe boos hij is.
Misschien had u zich deze vergelijking anders voorgesteld. B.v. zo: de mens, staande tegenover de heilige God, is boos. Of de mens staande tegenover de rechtvaardige God.
Ja, die vergelijking is ook mogelijk. U denkt natuurlijk aan de Wet, aan de donder van de Sinaï. Dan blijft er inderdaad niet veel van de mens over.
Maar de vergelijking uit onze tekst gaat net nog even dieper. Van de mens blijft nog minder over, als hij staat voor de goede God. Dan blijkt hij bozer dan ooit te zijn.
De goede God, dat is onze hemelse Vader. Dat is de Vader van onze Heere Jezus Christus. Dat is Hij, die alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn enig geboren Zoon gegeven heeft. Dat is de God der genade, de God der liefde.
Als wij voor deze goede God in Christus staan dan blijkt pas voluit en ten diepste, hoe boos wij zijn.
Dus staande voor deze God leren wij onszelf kennen. Dat is geen abstracte zelfkennis. Dat is geen zelfkennis, die wij op ons eentje opdoen. Maar deze zelfkennis doen wij op in de concrete verhoudingen, waarin.wij staan.
In onze verhouding tot God b.v. in ons bidden, ons kleingeloof. Ook in onze verhouding tot de naaste, de wereld en het leven. Want boos zijn is gezindheid èn daad. Boos-zijn is een innerlijke èn een uitwendige zaak.
Sommigen erkennen grif, dat zij van binnen boos zijn. Maar als zij op de boosheid van hun uitwendig leven gewezen worden, dan worden zij nog op een andere manier boos.
Als Jezus zegt: gij zijt boos, dan is dit zijn oordeel over ons totale leven. Boos-zijn is ook boos-doen. Zo ver gaat zijn ontdekking.
En zo ver moet ook onze erkenning gaan. Erkennen, dat wij boos zijn, blijkt niet zo moeilijk te zijn. Maar erkennen, dat wij boos-doen, concreet. Dat gaat pas echt onze eer aantasten.
Nu moeten wij weer terugkeren tot die vergelijking: mens-God.
De mens is boos. Maar zelfs die boze mens weet aan zijn kinderen nog goede gaven te geven.
Dat is niet een prestatie van deze mens. Dat is ook niet het teken, dat het met die boosheid nog al meevalt.
Dit is alleen, wat wel eens genoemd is, Gods algemene genade.
Van die algemene genade hebben wij een poos niet willen horen. Uiteindelijk bleek dit toch geen voordeel te zijn. Het leven wordt er armer door, juist ook het gewone leven.
Dit woord van Jezus wijst ons op dat gewone leven. Hij zegt: let er eens op, hoeveel goede dingen er nog in deze zondige wereld zijn. Een vader heeft zijn kind lief en zorgt voor hem. En we denken even verder: er zijn zeer vele zeer gelukkige huwelijken, ook onder niet-christenen. Er is barmhartigheid tegenover de naaste. Er is waarachtige schoonheid, in wetenschap en kunst, in de natuur en de cultuur. Er is wijsheid en inzicht, er is recht.
Wat zijn er nog heel veel goede dingen in de wereld, die door boze mensen verricht worden. De zonde heeft veel ontwricht, doet nog zeer veel kwaad, maar de goede God geeft tegenkrachten, die het houden, zelfs in onze wereld, (vgl. 2 Thess. 2).
Laten wij er aan blijven denken: dezie goede God is de God en Vader van onze Heere Jezus Christus.
Zo goed is God dus, dat hij in deze gevallen wereld nog de liefde en de gerechtigheid handhaaft. En nu het punt van de vergelijking: als nu die boze mens, dank zij God, nog goede gaven weet te geven aan zijn kinderen, hoeveel te meer ...
Kijk, om dat laatste gaat het dus: hoeveel te meer. Als de mens, die boze mens, nu nog goede gaven geeft, hoeveel te meer moet die goede God, die de goedheid zelf is, goede gaven willen, kunnen, en vanuit het wezen van Zijn goedheid, moeten geven aan de bidders.
Het geven van goede gaven is voor de goede God een vanzelfsprekendheid, een innerlijke noodzakelijkheid. Hij kan niet anders, en Hij wil niet anders dan dat. En omdat het met die goede God zo gesteld is, daarom is het voor die boze mens mogelijk, geoorloofd, zelfs geboden, om als een kind tot die goede hemelse Vader te gaan en Hem te vragen om goede gaven, om de goede gave van de Heilige Geest.
Wij zijn, met de opstanding van Christus achter ons, op weg naar Pinksteren. Dat is de tijd voor het bidden om de Heilige Geest. Om het rechte bidden te verstaan en te beoefenen, heeft die vergelijking tussen de goede God en u, die boos zijt, kardinale betekenis. We leren eruit kennen, wie God is. En we leren eruit kennen, wie wij zijn.
Dat maakt ons gebed tot het gebed van de onwaardige. Maar dat geeft aan ons gebed ook vrijmoedigheid, uitzicht en hoop. Want Hij zal de nooddruftige redden die daar roept, mitsgaders de ellendige en die geen helper heeft (Ps. 72 : 12).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's