Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De uittocht 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De uittocht 2

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En God hoorde hun gekerm en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham en met Izaäk en met Jacob. En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen" Exodus 2 vers 24 en 25.

Daar draait een deur piepend op zijn hengsels, hij gaat open! Het gekrijt over hun dienst kwam op tot God. Tot God. Nu zijn we, waar we wezen moeten. Nu neemt God het vervolg voor Zijn rekening, daarom lezen wij tot viermaal toe: En God! Hij is de God van de uittocht. Bij Hem is de bevrijding in goede handen, wij zullen ons gaandeweg meer verwonderen over wat God doet.

En God. Bent u geneigd daarachter een vraagteken te plaatsen? God liet hen toch aan hun lot over; Hij liet Zich al die tijd, die vele en lange dagen, niets aan hen gelegen liggen. Oordeelt niet te haastig. Mozes is reeds geboren en gered. Hij deed van zich spreken, en wordt voorbereid voor zijn levenstaak in het land Midian. Dat tussen twee haakjes. Zeg niet, dat God Zich niet met Zijn volk bemoeide, al was het een God Die Zich verborgen hield. Die Zich verborgen hield achter die wrede maatregelen, achter die harde dienstbaarheid. Hij sneed hen zodoende de pas af, zij konden naar rechts noch naar links uitwijken. Want de Heere doet een afgesneden zaak op aarde, wie heeft daar erg in. Hij dwingt hen als het ware, zich als kinderen Israëls te gedragen, die Hem nodig krijgen, die bij Hem in hoger beroep gaan. Hij handelt wonderlijk, deze God, Die Zich verborgen houdt, opdat Hij Zich zal openbaren, wanneer de nood op het hoogst is, en het gebed omhoog stijgt. En God! De God Israëls, de Heiland.

Tegenover de kinderen Israëls, wordt God gesteld. Tegenover hun zuchten, schreeuwen, roepen en kermen, Zijn horen, denken, zien en kennen. Over God wordt in werkwoorden gesproken. Werkwoorden, waarin de beweging die van God uitgaat is vastgelegd. Het is, als grijpen die twee bewegingen in elkaar: tot God — en God. Dat is een beslissende wending, die luidt de bevrijding in: En God.

En God hoorde hun gekerm. Wat wordt er in de Heilige Schrift toch menselijk over God gesproken. Niet omdat Hij een mens is; Hij is God en geen mens. Maar opdat mensen houvast zouden hebben aan Zijn openbaring, opdat zij zouden weten, dat Hij de levende God is, die Zich in Zijn daden doet kennen. God hoorde hun gekerm. Dus toch! Wat ter Zijner kennis wordt gebracht, heeft terdege Zijn aandacht. Wie meent, dat de verhoring wat lang uitblijft, houde zich ervan verzekerd, dat God niet doof is. Zou Hij Die het oor geplant heeft niet horen? Daarom heeft het roepen tot God zin, al moet het door de aanvechting heen, en al vergt het meer dan wij kunnen opbrengen: En God hoorde. Wat? Hun welgekozen gebedswoorden? Hun gekerm. Gelukkig maar! Zo is de God Israëls. Dat heeft Hij toen getoond, en bij die ene keer is het niet gebleven. Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen. Zong u dat nooit uit de grond van uw hart? God neemt in overweging, wat wij voor Zijn aangezicht brengen. Hij neemt het in behandeling. Want horen, is behandelen.

De kinderen Israëls. Wie zijn dat ook weer? Wat heb Ik met hen te maken, dat zij zich tot Mij richten? God gedacht aan Zijn verbond met Abraham en met Izaäk en met Jacob. Dat is waar ook: het zijn nakomelingen van Mijn vrienden, met wie Ik een verbond sloot. Hoe menselijk klinkt dit alles. In de verborgen omgang met God zijn wij met Hem gemeenzaam en Hij met ons. Dan kunnen wij Hem om opheldering vragen: Heere, waarom vergeet Gij mij? Wij mogen Hem, met verschuldigde eerbied enige opheldering geven: Gedenk dat ik Uw knecht ben. Heere, wij zijn toch naar Uw Naam genoemd. Mag ik U aan Uw belofte herinneren? De omgang met God is geen omgang als tussen gelijken. Het is wel een omgang, waarin God Zich heel laag over ons heenbuigt en waarlijk met ons is. Wij worden dat gedenken Gods gewaar.

God gedacht aan Zijn verbond. Hij was dat in zekere zin niet vergeten, maar Hij maakt er nu weer werk van. Zijn verbond, dat is wat Hij aan Abra­ham, Izaäk en Jacob beloofd heeft. Het land en het zaad en de zegen. Daar moet Hij nu aan denken. Het is alles, wat Hij met de kinderen Israëls vóór heeft. Gedachten des vredes en niet des kwaads. Farao heeft niets goeds met hen voor, maar de Heere wel. Zij zullen Kanaän beërven, wat tracht Farao hen in Egypte op te sluiten? Zijn verbond, dat is Zijn Christus. Christus ligt als het ware in de windselen van de kinderen Israëls. Hij is in Egypte, verdrukt in al hun verdrukking. God zal er Hem vandaan roepen. Hij zal in en met dit volk de toekomst van Christus openhouden, openbreken, als Egypte dat zoekt te verhinderen. Tien harde klappen, opdat zij Zijn knecht zullen laten trekken. De uittocht, dat is: God gedacht aan Zijn verbond. God gedacht aan Zijn Christus. En dit gedenken is nog de oorzaak van de verlossing. Het verbond is een pleitgrond, Christus is een pleitgrond. Om Christus wil schenkt God gevangenen vrijheid.

En God zag de kinderen Israëls. Met andere ogen, met de ogen van de verbondsgod, met Zijn vriendelijke ogen van eeuwigheid. Het zijn kinderen des verbonds, erfgenamen van de belofte. 't Is een volk, verkoren. Zijn volk, dat Hem zal dienen. Ik ben de Heere uw God! Het is als ontwaakt de Heere om Zijn Woord waar te maken: Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden. Er trillen hevige schokken door de werkwoorden heen: God hoorde, gedacht, zag. Schokken die zich voortplanten in het leven des geloofs en der liefde, die hoop wekken, waar de verwachting bijkans verging. Wanneer God ons zo ziet, dan ziet Hij naar ons om, dan ziet Hij in gunst van boven.

En God kende hen. Zeker, dat zijn ze. Niemand die hen herkent. God wel. Dat vertrapte slavenvolk, dat is Zijn volk. Hij treedt opnieuw met hen in gemeenschap. Kennen is een zeer verstrekkend woord. Hij laat Zich met hen in, Hij verbindt Zich aan hen. Hij zal tonen, dat Hij hen kent. Hij zal aan Egypte duidelijk maken, dat zij geen vreemden van Hem zijn, en dat Hij geen vreemde voor hen is. De uittocht kondigt zich aan. Het verre gerommel van een onweder dat over Egypte losbarst. Het suizen van een zachte stilte, waarin lentewinden gaan waaien: En God kende hen. Achter de wanden van nood en leed is God aan de gang. Straks duwt Hij die dunne wanden weg, dan maakt Hij Zich bekend, als de God, Die hen kent. Laat Hem Zijn genadige gang maar gaan, dan zult ge wonderen zien.

God is de God van de uittocht. Die u uit Egypte, uit het diensthuis uitgeleid heb! Dat horen we regelmatig voorlezen. Is dat zo? Wat hebben wij met Israël te maken? Meer dan u denkt. Was dit wonder niet geschied, dan was er geen Christus geboren, dan was er geen gemeente, die met en door Israël gezegend en gezaligd wordt. Want de zaligheid is uit de Joden. En God heeft bewezen een God van zaligheid te zijn, toen Hij Israël uit het diensthuis uitleidde. Kent u die God? Klimt mijn geroep tot Hem op? Deze God met een Naam. De God, Die naam maakte door Zijn grote daden.

Is er iemand die dit leest, en die zucht onder zware dienstbaarheid? De dienstbaarheid der zonde tot de dood, is ondraaglijk. Het zuchten wordt gehoord! Zou God, zo vraagt u. Zou God Zijn genȃ vergeten, nooit meer van ontferming weten? Midden in de persoonlijke nood roept de dichter zich de daden Gods met Israël te binnen : Door Uw arm en alvermogen, hebt Gij Israël uitgetogen. De geschiedenis van de uittocht gaat meespreken, omdat Gods naam daarin staat uitgeschreven en Zijn naam is niet veranderd. Op Die naam is de hoop der ellendigen gevestigd. Heere, aanschouw het verbond. Hoor, gedenk, zie, ken. Ken mij in al mijn nood en angst; voer mij er uit, om Uw Naam te loven. Houd moed, het wordt niet aan dovemansoren geklaagd. Zijn naam is nog Heere.

En God! Wij moeten door veel verdrukkingen ingaan. Wij zouden er liever omheen gaan, we moeten er dwars doorheen. Dat brengt ons in velerlei benauwdheid. Nauwelijks van het een bevrijd, raken we in het ander vast. Wat buigt gij u neder o mijn ziel? God is toch de God van de uittocht! Welnu, Israël hope op de Heere, want bij de Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De uittocht 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's