Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 5, artikel 7

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want, eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onverderfelijk zaad, waaruit wij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere, vernieuwt Hij hen zekerlijk en krachtiglijk door Zijn Woord en Geest tot bekering; opdat zij over de bedreven zonden van harte en naar God bedroefd zijn; vergeving door het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart begeren, en verkrijgen; de genade van God, Die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen. Zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken.

L VROEGINDEWEIJ

Hoofdstuk V.

Artikel 7.

HET TIJDSTIP DER WEDERGEBOORTE.

In de grond gaat het om het ogenblik, waarop het blijvende zaad in de uitverkorene wordt gelegd. De Schrift en artikel 7 spreken van een zaad dat blijft, omdat het bewaard wordt. Maar wanneer komt het? Zoals wij zagen, spreekt dr. Greijdanus telkens van de inplanting van een nieuw levensbeginsel. Men noemt het ook wel een levenskiem. Ik voor mij zou de wedergeboorte liever willen omschrijven, — in engere zin dan — als het leggen door de H. Geest van een band tussen Christus en de uitverkoren zondaar. Daardoor begint de Zaligmaker in de mens te leven en wordt de oude mens in beginsel gedood. Wanneer Christus in ons komt wonen wordt ons hart naar God toegebogen. Wedergeboorte en geloof in Christus worden hierdoor nauw aan elkaar verbonden.

Volgens R. Seeberg leerde Luther, dat God zo op de mens inwerkt, dat in hem een werkelijke verandering plaats heeft. De mens wordt niet alleen in een andere verhouding tot God geplaatst in de rechtvaardigmaking, maar aan hem geschiedt een ingrijpende verandering door het Woord Gods. Dat is een nieuwe schepping of een wedergeboorte. Deze geestelijke geboorte is echter niets anders dan het geloof, voorzover het geloof Christus en Zijn werkingen aanneemt. Het natuurlijk hart kan uit zichzelf niet zaligmakend geloven. Calvijn betoogt daarom gedurig weer, dat een mens niet geloven kan, zolang zijn hart niet wordt veranderd in de wedergeboorte. Dat hart wordt dan vertederd en vermurwd om gelovig Christus aan te nemen. Dit alles is duidelijk voor kinderen en grote mensen, die tot hun verstand beginnen te komen. Zij kunnen in de weg van kennis hunner zonde en van hun verlossing en van overbuiging van hun hart tot Christus gebracht worden. Maar hoe kunnen wij de wedergeboorte denken bij de kleine kinderen? Heel vaak heeft men hierop geantwoord dat de kinderen het geloofsvermogen konden hebben, waaruit dan de daadwerkelijke oefening des geloofs volgde. De kinderen hebben dan in hun wedergeboorte „de verlening van krachten om te geloven". Calvijn wil bepaald van wedergeboorte bij de kinderen spreken, maar dan zó, dat zij naar de maat van hun leeftijd vernieuwd worden, totdat trapsgewijze de kracht, die in hen verborgen aanwezig was, begint te groeien en openlijk schittert. „De kinderen worden gedoopt tot de toekomstige bekering en het toekomstig geloof; want ofschoon die nog niet in hen gevormd zijn, ligt toch het zaad van beiden door de verborgen werking des Geestes reeds in de kinderen besloten".

De vraag is nu of het goed is om het geloof der kinderen terug te brengen tot alleen een geloofsvermogen, dat niet daadwerkelijk wordt geoefend. Ik wil liever denken aan werkingen van de H. Geest, die ook in de harten van kleine kinderen kunnen zijn, zonder dat ik dan spreek van een massief vermogen. De Schrift maakt nergens zulk een onderscheid tussen het vermogen om te geloven en de daad van het geloven. Een geloofsvermogen, dat in totale werkeloosheid in het hart van oud of jong sluimert, is geen rechtuit Bijbelse zaak. Witsius gaat daar nochtans van uit. Hij stelt, dat door de wedergeboorte het beginsel des Geestelijken levens in de uitverkoren ziel wordt ingestort. Vervolgens kan het geschieden, dat de Geest des levens van Christus in sommigen enigen tijd als verborgen is, zoals b.v. het gevoelige leven in het zaad van een dier, zodat geen levende werkingen daaruit voortkomen, hoewel zij m.et Christus, de fontein van het ware leven, door de Geest heilzaam verenigd zijn. Dit heeft plaats in de uitverkoren en wedergeboren jonge kinderen, die onder de gelovigen en heiligen worden geteld, hoewel zij ter oorzake van hun ouderdom niet bekwaam zijn om metterdaad te geloven en de Godzaligheid te oefenen". Ik acht deze gang van zaken bezwaarlijk juist. Het beeld van het dierlijk zaad bewijst het tegendeel, want dat zaad werkt of sterft, en blijft niet liggen als een vermogen, wanneer het gebracht is op de plaats waar het werken moet. Zo kan ik mij evenmin denken, dat de Geest des Heeren, met Christus verenigende, werkeloos zou blijven. Dan zou ik eer willen stellen, dat de Geest werkt naar de mate van het kinderlijk vermogen. Daar zijn vroeg-geestelijke kinderen. Zij openbaren de werking des Geestes. Ik meen, dat in kinderen een verhouding tot Christus kan zijn of tot het Woord, die niet opvalt en toch werkelijk werkingen van Gods Geest onderstellen. Het naïef levende en intuïtief reagerende kind gelooft soms eenvoudiger dan de volwassen mens. Daarom zeg ik: ^de Geest Gods werkt in de uitverkoren kinderen op kinderlijke wijze.

Om nog eens op het geloofsvermogen terug te komen. Men heeft wel eens gezegd, dat het geloofsvermogen is als een tarwekorrel, die jarenlang het vermogen om te ontkiemen behoudt. Dat klopt ook niet. Want dan denkt men niet aan een graankorrel, die uitgezaaid is in de aarde, maar aan een droog bewaarde korrel, 't Geloofsvermogen is echter te vergelijken met een uitgezaaide tarwekorrel, die verdroogt, verteert of ontkiemt, maar niet onveranderlijk in de akker blijft liggen. Het geloof wordt in het hart van de uitverkoren zondaar geschapen om de levende gemeenschap met Christus te oefenen. We moeten dus maar niet over een geloofsvermogen spreken, dat maanden en jaren werkeloos blijft. Wèl geloof ik, dat de uitverkorenen, die als kinderen onder het Woord Gods worden opgevoed door de werkingen des Geestes, die hen in de regel van jongsaf begeleiden, anders reageren op de Bijbelse prediking van oordeel en genade, dan de niet-uitverkorenen. Daarvan spreekt David ook in Psalm 22: “Van de schoot mijner moeder aan, zijt Gij mijn God". David zal wel geen herinnering gehad hebben van de eerste weken, maar hij kon zich ook niet anders herinneren, dan dat zijn ziel naar God uitging. Hij zegt ook in Psalm 71: „Op U heb ik gesteund van de schoot mijner moeder aan: O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan". Ik zou willen zeggen, dat van heel jong aan God, kan werken in vroeg stervende en ook in laatstervende kinderen. Maar dit betekent voor mij niet, dat deze kinderen nu in hun jeugd alle wedergeboren zijn. Daar zijn werkingen des Geestes, die steeds dieper gaan en die tenslotte leiden tot een diepe overgave aan Christus. Daar zijn dus vroeg stervende kinderen, die een Geestelijk leven hebben, dat wij verder niet verklaren kunnen en dat meer is dan dat zij een werkeloos vermogen ergens toe hebben. Er is in vele uitverkorenen, die onder het Woord opgroeien, een voelbare werking des Geestes. Maar velen komen pas op latere leeftijd tot wedergeboorte. Te veronderstellen, dat alle uitverkorenen rondom hun natuurlijke geboorte wedergeboren worden, is een niet op de Schrift gegronde speculatie. Het is waar, dat Voetius meent, dat de uitverkoren kinderen in de regel reeds in de eerste aanvang van hun leven de genade der wedergeboorte deelachtig zijn. Ik zie ook wel werkingen in Gods uitverkorenen, die deze stelling voor mij begrijpelijk maken, doch ik meen, dat indrukken en innerlijke gevoelens nog niet altijd bewijzen van wedergeboorte zijn. Bovendien blijven er velen over, die pas op latere leeftijd tot het geloof in Christus komen. En dit geloof, zwak of sterk, is het eerste bewijs der wedergeboorte. Kortom de Heilige Geest is niet aan een bepaalde leeftijd van de mens gebonden. Calvijn schrijft: „de Geest wordt niet aan allen terstond van hun kindsheid af geschonken, maar alleen, wanneer het God behaagt". Er is alleen dit onderscheid, dat sommigen terstond van de moederschoot af geroepen worden, wier boosheid God voorkomt, zodat zij niet in openbare vruchten uitbreken; anderen worden tot de schaapskooi van Christus getrokken, nadat zij een goed deel des levens gedwaald hebben".

In tegenstelling tot Calvijn hebben latere Gereformeerden de stelling verdedigd, dat de wedergeboorte in engere zin in de regel in de prille jeugd plaats had. Dat zagen we. Daarmee ging dan in de regel gepaard de leer der „sluimerende wedergeboorte". Men verstond daaronder, dat een mens door de Heilige Geest tot nieuw leven kon zijn wedergeboren, zonder dat zich dit leven voorlopig in enig opzicht deed gelden, zonder dat het zich openbaarde in geloof en bekering. Men stelde wel, dat de apostel Paulus reeds wedergeboren was geweest, toen hij meende tegen de naam van Christus vele wederpartijdige dingen te moeten doen, en in bittere haat en nijd de gemeente Gods vervolgde. Het lijkt mij onmogelijk. De H. Geest kan nergens zijn of Hij werkt en Christus werkt ook. Als nu de wedergeboorte betekent, dat ik met Christus verbonden ben, hoe kunnen Christus en de Geest sluimeren in mijn hart? Of werken zij alleen als ik wat doe? Een mens kan zich tegen het nieuwe leven verzetten. Maar dan sluimert dit leven niet, doch werkt krachtig. Paulus is niet wedergeboren vóór zijn besnijdenis, al was hij uitverkoren en in Gods raad tot apostel bestemd, maar de grote heidenprediker is wedergeboren, toen het God behaagde Zijn Zoon in hem te openbaren. Men moet dan ook niet denken, dat het „zaad" uit 1 Joh. 3 : 9 iets met een sluimerende wedergeboorte te maken heeft. Bij de gevallen wedergeborene laat het nieuwe leven, dat God hem schonk, zich wel degelijk gelden. Dat komt in fel verzet tegen de zonde. David spreekt daarvan in Psalm 32, betuigende hoe kwaad hij het had met zijn boze daden. Hij werd gepijnigd door een beschuldigende consciëntie. Neen, de Geest in de mens sluimert niet. God laat ook het nieuwe leven, dat Hij aan Zijn uitverkorene schonk, geen ogenblik aan zichzélf over. Maar de oude mens kan een grote kracht openbaren, al kan de wedergeborene nooit ten volle en ongeschokt, wat de oude mens wil. Het is een kenmerk van genade, dat wij niet meer kunnen, wat wij willen. Ongetwijfeld komen in het nieuwe leven van de gelovige grote inzinkingen voor. Bij tijden schijnt het meer achteruit te gaan dan te groeien. Maar dat is allemaal het omgekeerde van sluimeren. Want als Gods kind zich van God verlaten voelt of geen raad weet van druk en gemis, blijkt hetgeen uit God geboren is niet te sluimeren. Hoever het ook weg moge schijnen, er blijft altijd een verborgen wortel.

Die nu van een sluimerende wedergeboorte spreken bedoelen niet, dat het leven later ver weg kan raken. Dat is nog wel te aanvaarden, als men maar niet stelt, dat een wedergeborene geheel aan een onwedergeborene gelijk wordt. Zijn zaad blijft in hem. En die wortel en oorsprong der wedergeboorte blijft werken. Calvijn merkt op: „Ik twijfel echter niet of het zaad, waardoor God Zijn uitverkorenen wederbaart, behoudt, on verderfelijk als het is, voortdurende kracht. Wel stem ik toe, dat het gebeuren kan dat het voor een tijd onderdrukt wordt, gelijk in Davíd. Toch was daar in de tijd, waarin in hem alle godsvrucht scheen uitgeblust, nog een gloeiende kool onder de as verborgen. Satan doet wel zijn best om in de uitverkorenen alles uit te roeien, wat zij van God hebben, maar hoeveel hem ook toegelaten wordt, er blijft toch altijd een verborgen wortel, die later weer uitspruit".

Maar als in David en anderen de strijd blijft onder en na zo diepe val, hoe kan men dan stellen, dat de eerste daden Gods in de wedergeboorte een kind baren dat niet schreit en niet lacht, niet drinkt en niet zichtbaar leeft? Het ligt daar zomaar. Neen, zeg ik, als God een mens wederbaart komt alles in beweging. Weg sluimerende wedergeboorte. Dat is een bedrieglijke leer. Wat is de tijd der wedergeboorte? Die valt in alle tijden telkens wanneer het God behaagt aan doden het leven te schenken en aan verlorenen Christus te openbaren. Als men onder de geboorte van het geloof en van de nieuwe mens verstaat, wat Christen bij het Kruis en Hoop bij de openbaring van Christus wedervoer, geschiedt de wedergeboorte niet in een hoek.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's