Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

J. A. Wormser Sr. (1807-1862)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

J. A. Wormser Sr. (1807-1862)

Het Reveil

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET RÉVEIL 42

X.

WORMSER en het Christelijk Seminarie. Gereformeerd

Onder de-pogingen die Wormser ondernam om tot eenheid en samenwerking der Gereformeerde belijders te geraken, neemt zijn arbeid tot oprichting van een Gereformeerd Seminarie wel een zeer voorname plaats in. In deze dingen werkte Wormser nauw samen met Brummelkamp. Beiden hadden veel gemeen. Zij waren immers beiden door kerkelijke vergaderingen der Afgescheidenen min of meer uitgestoten. Beiden hadden grote bezwaren tegen wat zij het drijven van Van Velzen cs. achtten. Beiden hadden bij alle gebondenheid aan de belijdenis independentistische neigingen, waardoor bijv. het bedienen der Sacramenten door Brummelkamp en anderen in de kring van Wormser geen van beiden bezwaarde. Beiden stonden een ruime, hartelijke prediking voor. Beiden dorstten naar meerdere beleving van het geloof, in de liefde werkende. Beiden bezochten zoveel mogelijk de vergaderingen der Chr. Vrienden en gevoelden zich met sommige broeders uit onderscheiden kerken bijzonder geestverwant. Tenslotte — en dit wel zeer in het bijzonder--: beiden hadden een open oog, niet alleen voor de verderfelijke invloed, die er van de mannen der Groninger richting en van nog consequenter ongelovigen onder de hoogleraren aan de Rijksuniversiteiten uitging, maar ook voor het grote wetenschappelijk tekort in de opleiding tot de Dienst des Woords bij de Afgescheidenen, waardoor de gemeenten meermalen in verkeerde richting werden geleid en de achting van vele niet gescheiden gelovigen verloren ging.

Reeds in 1844 schreef Wormser aan Groen: „steeds is mij het beste toegeschenen, dat wij werkzaam waren tot het daarstellen van een Seminarie, aan welks hoofd de heer Da Costa uitgenodigd werd zich te plaatsen. De behoefte aan zulk een inrigting kan niet ontkend worden".

Brummelkamp werd bij zijn werkzaamheid voor het Seminarie voortdurend geremd, zowel door de bezwaren bij zijn eigen naaste medewerkers, als door zijn geweten. En bij dat alles bleef Van Velzen de dreigende figuur op de achtergrond. Daarbij openden zich voor Brummelkamp van tijd tot tijd vooruitzichten om weer met de overige Afgescheiden broeders tot kerkelijke eenheid te komen. Het kwam hem voor, dat zijn activiteit voor het Seminarie die eenheidspogingen tegenwerkte, wel wetend dat Van Velzen nooit ofte nimmer te bewegen zou zijn tot samenwerking met Hervormden en zéker niet met Wormser!

Langzamerhand namen de plannen vastere vormen aan. Mevrouw Zeelt van Baambrugge zorgde voor het geld en op 2 dec. 1850 werd een huis aangekocht. Op naam van „het Christelijk Gereformeerd Seminarium, gevestigd te Amsterdam". Een speciaal bericht ter plaatsing in het dagblad De Nederlander werd aan Groen gezonden. Het was van een veelbetekenende inhoud. Meegedeeld werd het voornemen van Afgescheidenen tot oprichting van een Theologische School te Amsterdam, waaraan de leraars Brummelkamp en Van Houte en „nog twee andere geleerden zouden werkzaam zijn. Het slot van het niet-ondertekende bericht luidt : „Men wenscht alzo, gelijk in Schotland, de vrije Schotsche kerk, aan de Afscheiding een meer nationaal karakter te geven, en haar van het sectarisch voorkomen, dat zij in de laatste jaren heeft aangenomen, weder te ontdoen. Dientengevolge zou men, als niet gescheiden van de kerk, maar van het kerkbestuur, al de leden der Hervormde Kerk, tegen wier belijdenis en wandel geen bepaalde bezwaren bestaan, ook zonder dat zij afscheiden, tot het ontvangen der Bondszegelen voor zich en hunne kinderen toelaten". Men proeft uit dit bericht de gedachtengang van Wormser!

Spoedig kwam dit artikel ook Van Velzen onder ogen. Hij belegde een vergadering van zijn kerkeraad en stelde een contra-artikel op, dat in het Handelsblad van 9 dec. verscheen. Daarin deelde de kerkeraad vóór alles mee geheel vreemd te zijn aan het voornemen tot oprichting van het in uitzicht gestelde Seminarie te Amsterdam. De Afscheiding was niet van haar oorspronkelijk standpunt afgegaan. Ze behoefde dus ook niet van een aangenomen sectarisch voorkomen ontdaan te worden. De kerkeraad wilde gaarne alle vereniging bevorderen, die met waarheid en goede trouw overeengebracht kon worden, en ieder aannemen, die zich in oprechtheid bij de gemeente voegde. Maar de kerkeraad wenste geen hulp te bieden voor tegenstrijdige handelingen, die wanorde en willekeur zouden teweeg brengen. Daarom kon de kerkeraad, zolang hij de Afscheiding voorstond, geen personen van buiten de gemeente tot de Bondszegelen toelaten, niet de hand lenen aan een vermenging van kerkgenootschappen en niet goedkeuren, dat men ongescheiden bleef van kerkbesturen, die men toch wilde verwerpen.

Ofschoon Brummelkamp van Wormsers bericht in De Nederlander afwist, was hij toch zeer onder de indruk van Van Velzens antwoord. In de eerste opwelling stuurde hij een heftig bewogen brief naar Wormser om toch vooral de eerste tijd stil te zijn en geen nieuwe stappen te ondernemen! Gelukkig zou het nog tot mei 1851 duren eer het gebouw vrijkwam, dus tijd om zich te bezinnen zou hij voldoende hebben. Voortdurend was Wormser bezig om zowel Groen als Brummelkamp geheel voor zijn plannen te winnen. Op de lange duur scheen hem dit te gelukken. Brummelkamp noemde zelfs de Afscheiding een provisionele (voorlopige) toestand. Dat was een uitdrukking, geheel in de geest van Wormser, die al zijn best deed om de Hervormde vrienden, als Elout en Mackay, te overtuigen, dat het Seminarie niet in de richting der Afscheiding, maar overeenkomstig de strekking van zijn zojuist geschreven artikelen in De Nederlander over „De Afscheiding in betrekking tot de Hervormde Kerk", juist naar de Hervormde Kerk toe zou leiden. Ter bevordering van dit doel zou Wormser zeer gaarne zien, dat niet alleen het Seminarie maar ook de in het Seminarie-gebouw te houden godsdienstoefeningen van de gehele Geref. Gezindte zouden uitgaan. Voorlopig zouden, naar hij vreesde, door de loop der dingen de Afgescheidenen zich er wel mee moeten belasten. Zulk een vooruitzicht maakte de Hervormde vrienden nogal huiverig. Men vreesde, dat op die manier het Seminarie tóch een aanhangsel van de Afscheiding zou worden!

Op de vergadering van 11 juli 1851, waar het curatorium en de docenten werden benoemd, kwam Wormser door de bezwaren van beide kanten danig in de knel. Zijn Afgescheiden vrienden waren bevreesd, dat hij de Afscheiding op verkeerde wijze opofferde, en de Hervormden waren huiverig om tot de Afgescheidenen te naderen. Wormser bekeek dit hele gedoe met enige ironie. Aan Groen schreef hij: „Ik stel het brandpunt der onderneming in een kordate toenadering van gescheidenen en niet-gescheidenen, om kracht uit te oefenen tot openbaring der Hervormde Kerk. Van weerszijden erkent men dit brandpunt, maar om er zich van te verwijderen, uit vrees van zich te branden. Mijn oog is op den Heer, die ons uit alle bezwaren redt. Hij zal ook in deze uitkomst verleenen. Ik denk de vrienden van weerskanten zich vooreerst maar eens moede te laten praten over het programma van beginselen, — als de tijd van werken komt, zal men het gemakkelijker eens worden".

Tenslotte scheen het einde van de voorbereidingen in zicht en stelde men het programma voor de lessen vast. Maar op het laatste ogenblik kwam er een kink in de kabel. Op de vergadering van de docenten met Wormser, die secretaris van de curatoren was, nam Brummelkamp op een gegeven ogenblik het woord. Hij poneerde, al sprekende, de stelling, dat er in de Hervormde Kerk niet één getrouw predikant of lid is. Met grote bewogenheid vroeg nu Da Costa, of Brummelkamp dus van oordeel was, dat zijn medewerkers, die in de Hervormde Kerk blijven, zich in een zondige weg bevinden. Het antwoord was bevestigend. Daarop zegt Da Costa: „Maar in het programma van Wormser hebt ge ons toch als getrouw erkend". Brummelkamp gaf te kennen, dat hij zich aan dat stuk niet gebonden achtte en hij ontwikkelde gedachten over getrouwheid, die de Hervormde docenten en Wormser vreemd deden opkijken. Ds. Hasebroek van Middelburg, die kort tevoren tot grote blijdschap van het orthodoxe deel der Hervormde Gemeente het beroep naar Amsterdam had aangenomen, moest zich door Brummelkamp in de Hervormde kerk laten bevestigen en zelf moest hij Brummelkamp in het Seminarie installeren. Wie in de Hervormde kerk een dienst bijwoont, moet niet „in de collecte" geven. Men moet dwaalleraars, terwijl zij op de kansel staan, voor de hele gemeente tegenspreken. De Hervormde Kerk is geen kerk, maar een genootschap. Brummelkamp erkent de Hervormde gelovigen, maar zoals de Paus de Protestanten. Onaangename gesprekken waren 't gevolg van deze ontboezeming. Door de overige aanwezigen werd echter niet één woord ten nadele van de Afscheiding gesproken. De aanval kwam alléén van Brummelkamp.

Achteraf moeten wij hier wel uit opmaken dat Brummelkamp toch niet over zijn bezwaren en twijfelingen heeft kunnen heenkomen. In eigen kring begon men immers met andere ogen te bezien. Op de Provinciale Vergadering van 1 okt. 1851 werd het algemeen noodzakelijk geacht, dat hij nog iets zou publiceren om zijn goed gereformeerd- en nog recht afgescheiden-zijn te bewijzen. Daarbij kwam nog, dat Van Velzen in een ingezonden stuk in het blad „De Stem", het hele Seminarie nog eens ten scherpste afkeurde als onkerkelijk en ongereformeerd. Dat deed voor Brummelkamp de deur dicht. Hij zou, op deze weg voortgaande, onder zijn eigen mensen als een afvallige kunnen worden aangemerkt. En dat wilde hij niet riskeren. Toen de Afgescheidenen zich terugtrokken, bleven alleen de Hervormde broeders over. Maar Wormser voelde zich lichamelijk niet capabel, de gehele administratie alleen te voeren. Op 3 nov. 1851 schreef hij daarover aan Groen: „Ik begin waarlijk te geloven dat, ofschoon het ruwe weder kennelijk bij mij de aanvallen van rheumatisme verwekt, schokken van mijn zenuwgestel, als die veroorzaakt door de omstandigheden van het Seminarie, bij mij de vatbaarheid uitermate verhoogen, en dat ik dus verpligt ben mij zooveel mogelijk te ontrukken aan eene richting, waar dergelijke teleurstellingen onder de dagelijksche verschijnselen behooren. De afscheiding heeft ons al wat verdriet gebaard! Ik geloof, dat wij er thans voor goed buiten zijn".

Wormsers terugkeer tot de Hervormde Kerk.

In dezelfde brief, die wij boven aanhaalden, schrijft Wormser over de komst van ds. Hasebroek naar Amsterdam: „Ik denk onze Zondaagse bijeenkomst te ontbinden, zoodra ds. Hasebroek hier is. Zij heeft ongeveer twaalf jaren bestaan" Hasebroek was een volgeling van Da Costa. Hij trok geweldig veel publiek. Wormser zegt over hem: „Hasebroek vooral maakt veel opgang. Mijn gezin is doorgaans 1 uur vroeger dan de predikant in de kerk, en vindt dan reeds de kerk vol. Hij preekt uitmuntend; meer, gelijk men 't noemt. Evangelisch, dan karakteristiek-Gereformeerd; hetgeen hem nog al verwijtingen van de steile rigting berokkent. Ik ben met hem afgesproken dat mijne twee oudste kinderen, zoo de Heere wil, na nieuwjaar bij hem zullen komen catechiseeren om in de Hervormde Kerk belijdenis af te leggen. Mijn vrouw en ik maken geregeld van de Hervormde Kerk gebruik; maar om aan te sluiten, moet de Hervormde Kerk de Afgescheidenen meer naderen, want wij kunnen niet komen als dwalenden, en mogen de liberalen door onze komst niet sterken". Een jaar voor zijn dood schreef hij nog eens aan Groen: „U weet: ik ben afgescheiden, maar breng mijn geslacht in de Hervormde kerk terug, en volg welligt met mijne vrouw".

De laatste jaren van zijn leven kwam Wormser meer en meer aan de kant te staan. Hij leefde nog intens mee, maar kon, door zijn toenemende lichaamszwakte niet meer tot geregelde arbeid

komen. Zijn laatste brieven aan Groen getuigen van zijn onverzwakt geloof en zijn vast vertrouwen op God, van Wiens leiding hij zich zijn hele leven bewust was geweest. Op 1 nov. 1862 ontsliep hij in zijn Heere en Heiland.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

J. A. Wormser Sr. (1807-1862)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's