Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk V, artikel 7

Want, eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere, vernieuwt Hij hen zeker en krachtig door Zijn Woord en Geest tot bekering, opdat zij over de bedreven zonden van harte en naar God bedroefd zijn: vergeving in het bloed des Middelaars door het geloof, met een verbroken hart begeren en verkrijgen; de genade Gods, die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hunne zaligheid met vreze, en beven des te naarstiger werken.

Hoe gevoelt men deze genade?

De vorige keer stonden we stil bij het gevoelen der genade. Het gaat immers niet om een les, die men uit het hoofd leert, het gaat om een nieuwe geboorte en om een herschepping en om een herstel in die genade. De mens van nature staat machteloos tegenover het evangelie. Hij kan de vergeving niet grijpen. Het geheim van de liefde Gods ligt boven de grens der dingen, die vlees en bloed van zichzelf kunnen begrijpen en aangrijpen. Maar al te veel wordt in de prediking en op catechisatie ten onrechte het voorgesteld alsof de zondaar de mogelijkheid heeft om de genade aan te nemen uit en van zichzelf. Daar hoeft niets meer te gebeuren, zegt men dan: geloof maar en neem maar aan. Calvijn heeft ons echter geleerd, dat dit op zelfbedrog uitloopt en dat het naar de Schrift is, dat wij het onbegrijpelijk mysterie van Gods liefde voor ons niet in ons kunnen opnemen, tenzij we over de horizon heen opgeheven worden, die door ons schepsel-zijn en zondaar-zijn ons gezet is. Hoe zou ooit de mens, die aan het zichtbare gebonden is en die zich daaraan overgeeft, uit zichzelf kunnen treden? Dat is onmogelijk. Doch wat bij de mens onmogelijk is, is mogelijk bij God. Hierin bestaat het wonder van de Heilige Geest, dat Hij ons boven onszelf uitheft en de wonderen Gods doet aanschouwen. Daardoor krijgt het oog, het oor, het verstand en het hart nieuwe waarnemingen: een nieuw inzicht een nieuw gevoel. De vorige keer haalden wij het woord van Calvijn reeds aan aangaande de kennis des geloofs: „Want de kennis, daar wij hier van spreken is zo veel hoger, dat het verstand des mensen zichzelf te buiten en te boven moet gaan om daartoe te geraken" (Inst.III 2, 14). „Ons verstand is zozeer geneigd tot ijdelheid, dat het Gods waarheid nimmer kan aanhangen en zo bot en stomp, dat het Gods licht niet kan aanschouwen. Derhalve wordt er door het Woord, zonder de verlichting des Heiligen Geestes niet met al uitgericht". (Inst. III 2, 33).

Het is deze verlichting, die de zondaar gewaar wordt, als God hem genadig is. Of zou men het niet gewaar worden, als men in een donkere kamer heeft staan turen en ineens komt er licht? Doch er is meer. De mens is door en na de val totaal bedorven en niet het minst in zijn grondvermogens verstand en wil. De Heilige Geest echter zet niet alleen het verstand doch ook de wil, geest en hart om. De Geest des Heeren neemt de blindheid van ons verstand weg tegenover de boodschap der zaligheid en dan wordt de roeping een krachtdadige roeping door de verlichting, maar Hij neemt ook de hardigheid van ons hart weg, doordat Hij de belofte der zaligheid in ons hart insnijdt en krachtig maakt. „Zo is dan het geloof op beide wijzen een bijzondere gave Gods, eerstelijk ten aanzien, dat het verstand des mensen gereinigd wordt om Gods waarheid te smaken en ten andere doordien het hart in de waarheid vastgezet wordt. Want de Geest is niet alleen een beginner des geloofs, maar Hij vermeerdert datzelve bij trappen, totdat Hij ons door het geloof brengt tot het hemels Koninkrijk". (Inst. III, 2, 33).

Al preekt de dominee nog zo en nog zo en al verkrijgt zijn woord een buitengewone menselijke doorzichtigheid, het draagt nochtans geen vrucht, als God niet krachtdadig ingrijpt. Dat ingrijpen maakt zich bemerkbaar. Dat heeft gevolgen. „Het Woord des Heeren is wel degenen, die het gepredikt wordt, gelijk een zon, die iedereen beschijnt, maar zonder enige uitwerking, voor de blinde. En wij zijn al tezamen blind van nature en daarom kan het Woord in ons hart niet doordringen, tenzij dat de inwendige Leermeester, te weten de Geest, door Zijn verlichting de toegang bereidt". (Inst. III, 2, 34). Ontvangt ieder deze krachtdadige roeping of werking des Geestes bij en met het Woord? Neen, want wie ze ontvangt begint de genade Gods te smaken. Dat kan niet missen. „Wanneer wij getrokken worden, worden wij met ons verstand en gemoed boven ons eigen verstand opgevoerd en verheven. Want de ziel van Hem verlicht zijnde, verkrijgt en ontvangt als 't ware een nieuwe scherpzinnigheid, waarmede zij de hemelse verborgenheden bemerkt, door welker glans zij te voren in haar zelf verblind werd. En als het verstand des mensen zo door het licht des Geestes beschenen is, zo begint het alsdan eerst waarlijk te smaken de dingen, die tot het Rijk Gods behoren: zijnde te voren dwaas en onverstandig om die te proeven". (Inst. III, 2, 34).

Als dus Calvijn zegt, dat het geloof niet gelegen is in onwetendheid, maar in kennis van God en Zijn wil, dan bedoelt hij een kennis, die de dominee ons niet geven kan noch ons eigen verstand, maar een kennis, die een vrucht is van een wonderbare Geesteswerking, de verlichting. Verlichting, kennis, geloof, het is alles een werk van de Geest van Christus, en niet een vrucht van het aandringen van de dominee, hoezeer deze er bij nodig is. Calvijn schrijft dan ook, dat het instrument onzer zaligheid gelegen is in de verlichting van de Heilige Geest, d.i. het geloof (Inst. III, 14, 21). Is dan het Woord duister? Welnee, het Woord is een lamp, maar blinden hebben aan een lamp niets, zo lang hun de ogen niet geopend worden. Daarom moet bij het schijnende Woord de verlichtende Geest komen. Anders brengt het licht van het Evangelie ons geen heil. Als de Geest ons verlicht, dat nemen we waar, want dan beginnen we te zien. Daarom zegt Calvijn: „De Heilige Geest verlicht ons door Zijn Woord, Hij geeft ons ogen door Zijn Heilige Geest. Het is een bijzondere gave, die God ons geeft (het is dus niet in de prediking ingesloten) wanneer Hij ons de ogen opent om te begrijpen, wat ons in Zijn Woord wordt aangewezen". Het is net als met het licht der zon. De Schepper giet dat licht over ons uit en geeft ons ogen, waarmee wij het kunnen opvangen. Evenzo beschijnt God met het Evangelie en — omdat wij blind zijn — verlicht Hij ons door lichting worden ons de ogen van het verstand geopend, zodat zij in staat gesteld worden het licht des Evangelies op te nemen. Betekent dit, dat de Geest ons te hulp komt, zodat ons verstand gescherpt wordt? Dan zou toch het menselijk denken in staat zijn tot de kennis Gods en de verborgenheid van het Evangelie door te dringen. Dan hadden we alleen helpende genade nodig. Is het zo, dat God ons verstand scherper maakt? Neen, het is noodzakelijk, dat God nieuwe ogen geeft, blinde ogen opent. Het is niet zo, dat in de mens mogelijkheden zijn, die versterkt moeten worden. „Maar als de Geest Gods ons ziende maakt, dan komt een nieuw vermogen in ons, dat met de natuurlijke niet kan worden vergeleken of afgemeten", (bij Ez. 11 : 24). Als nu de Heere God zo ons verstand (wederom) begint te verlichten en ons hart vastigheid te geven, wat gevoelen wij dan? Daar is eerst de storm van het schuldbesef en van het gevoel van de toorn Gods en van de druk der verdorvenheid. Maar nu wordt het stiller. Het hart begint te gevoelen, dat er genade bij God is. Het krijgt enige rust uit het Evangelie. Deze mens begint ook begeerte te gevoelen naar een kruimel vrije genade. Door genade ziet zij de mogelijkheid, dat God vrije genade aan een doemschuldig zondaar zou verheerlijken. Voorts er komt een innerlijk licht in de ziel. God wordt gezien als een barmhartig God. Tevoren zag men alleen het ongenoegen en de gramschap. Maar nu begint de ziel een onuitputtelijke zaligheid in God te zien en een vrijheid voor ellendigen om gebruik te maken van Gods barmhartigheid. De Geest doet zoveel volheid in de verdiensten van Jezus zien, dat al de zonden van deze mens maar als een stofje lijken en een droppel bij de oceaan van Gods ontferming in Christus. En dan zegt Rom. 5:1: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben vrede bij God". Daar is een gevoel van de genadige vergiffenis alleen om de genoegdoening van Christus. Het is alsof de banden des doods losgemaakt zijn, de gevangenisdeuren geopend, de strop van de hals van de gevonniste is gehaald, olie is gedaan op de wonden. Aan Gods gerechtigheid is immers voldaan.

Het geloof is niet zonder gevoel, integendeel. Want Gods begenadigde voelt, dat Gods liefde is uitgestort in het hart, zegt Rom. 5. Als er dan zware bestrijdingen zijn geweest, wordt des te meer de rust gevoeld van de liefde Gods, die is in Christus Jezus. Ik wil niet zeggen, dat ieder daar een overvloed van krijgt. Maar een weinig van de liefde Gods te gevoelen, ook nadat men van Hem is afgeweken, dat hoort er toch bij.

Wat gevoelt de begenadigde verder, als hij de genade gevoelt? De vastheid, die in de Heere Jezus is. Zeker, ook dit behoort in haar volheid tot de grote dingen. Maar wie zal er echte rust vinden, en in het gevoel der genade zich ongestoord verblijden, tenzij hij geheel in de Christus mag overgegaan zijn, nauw leven en dicht bij Hem blijven. Uit kracht van een verstandelijk geloof kan de mens zich heel wat inbeelden, die nooit gekneld is geweest in de banden des doods en die nooit radeloos over de aarde heeft gelopen en die nooit weken en maanden als een vervloekte z'n arbeid verrichtte. Het is zo makkelijk om in Jezus te geloven als men niet weet van die last van zonde en plagen, die niet te dragen is. Daarom blijft er een waar gevoel van rust alleen over voor het volk van God, dat in Egypte gevangen zat. Het andere is inbeelding. En dan komt een mens niet alleen in de Heere Jezus te rusten, doch hij krijgt ook een gevoel van de genade des Vaders. Want als de Geest het verstand van de uitverkorene verlicht, ziet hij de Christus als de Gegevene des Vaders en dan wordt God de rotssteen zijns harten en zijn deel in eeuwigheid. De genade strekt zich echter niet alleen uit tot de hemelse goederen. Gods kind mag ook ondervinden, dat hij alles in Jezus heeft, wat voor tijd en eeuwigheid nodig is. Daarom zegt hij: „De Heere is mijn deel, dies zal ik op Hem hopen". De gelovigen gevoelen zich veilig. Zij zijn gezeten in de schaduw des Almachtigen. En wie bij sterke zonneschijn in de schaduw zit gevoelt dat, tenminste als hij leeft en bewustzijn heeft. Zo is de genade iets wat men (bij herhaling) gevoelt, zodat ook de berouwhebbenden de genade van God, die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's