Vrede door recht
Komt dan en laat ons samen richten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als (witte) wol. Jesaja 1 : 18.
U hebt misschien het Vredespaleis te 's-Gravenhage weleens bezocht, dat schitterende gebouw, opgericht ter berechting van internationale geschillen, om oorlog te voorkomen? Stellig heeft dit „hof van arbitrage" menigmaal belangrijke diensten bewezen aan de zaak des vredes. En toch zijn na de stichting van dit paleis, dat de vrede garanderen moest, de langste en bloedigste oorlogen der wereldgeschiedenis gevoerd. Zo dubieus is altijd alle mensenwerk in deze gevallen wereld.
De Heilige Schrift spreekt van een ander Vredespaleis. In dat huis wil de Heere „tot Zijn volk en Zijn gunstgenoten" „van vrede spreken" (Psalm 85 : 9). De Heere wil vrede sluiten met dit zondig volk. Maar door Zijn dienstknechten maakt Hij vooraf de voorwaarden bekend, waarop het tussen Hem, Die te rein van ogen is, om het kwade te zien en de zondaar, die tegen Hem zwaar en menigmaal misdreven heeft, weer in het reine kan komen. Welgelukzalig het volk, dat het vredesgeklank kent, het volk welks God de Heere is. „Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die de vrede doet horen". (Jesaja 52 : 7).
Maar het huis des Heeren is ook een Gerechtshof. God sluit niet een vrede, die te kort doet aan de eisen van Zijn recht. „Gerechtigheid en gericht blijven voor immer de vastigheid van Zijn troon" (Ps. 97 : 2). De Heere wil geen schertsvrede, geen „gewapende vrede", waarbij de mens onverzoend en onbekeerd blijft voortleven. Nooit sluit de Heere een akkoord met de zonde, die, onbestreden en onbeleden, altijd weer scheiding maakt tussen Hem en het boze zondaarshart. Hij gaat uit ten oordeel met het tweesnijdend scherp zwaard van Zijn Woord, dat onverbiddelijk door de ziel gaat. Zo dikwijls wij in het huis Gods komen, is dat huis in de eerste plaats een Gerechtshof. God komt met Zijn Wet, om te ontdekken en schuldige zondaren te overtuigen.
Ook en vooral bij de Adventsprediking gcian wij allereerst een gerechtshof binnen. De weg van het volk des Heeren naar het liefelijk Bethlehem gaat door de vierschaar heen. Om het waarlijk te verstaan, dat God de Zoon in het vlees moest komen, om alle gerechtigheid te vervullen, heb ik eerst mijn Rechter te ontmoeten in Zijn heilig recht.
„Komt", spreekt de Heere, „wij gaan het gerechtsgebouw in. Laat ons tezamen richten". Indien ergens en ooit, dan zal het hier blijken, dat Sion door recht alleen verlost wordt! Dan blijft alle goedkope en ijdele Kerstromantiek achterwege. Niets is zo ontdekkend als de inzet van Jesaja's profetie. Daar heft de God van Israël 'n aangrijpend klaaglied aan over een volk, dat minder Godskennis heeft dan het stomme vee: „Een os kent zijn meester en een ezel de kribbe, waarin zijn verzorger het voedsel aanbrengt", zegt de Heere, „maar Mijn volk heeft geen kennis, Israël verstaat niet". De profeet beschrijft dat volk in zijn radicale verdorvenheid: Van de voetzool af tot het hoofd toe is alles in een staat van geestelijke ontbinding, niets dan wonden en striemen en etterbuilen. En dat, terwijl de oordelen des Heeren zo duidelijk zijn: Verwoeste akkers, verbrande steden, uitgeplunderd land door 's vijands macht. Alleen Jeruzalem, de dochter Sions, staat nog overeind, maar het is geworden „een nachthutje in de komkommerhof". Door Gods lankmoedigheid, maar hoe lang zal dit nog duren? De profeet signaleert de totale verwording als afval van en gruwelijke ondankbaarheid jegens de God des Verbonds. Alle oordelen vergeefs! En dan die snerpende zweepslag: „Waarom zoudt gij nog meer geslagen worden? Gij zoudt de afval nog maar groter maken", want iedere tuchtiging vermeerdert de onbekeerlijkheid. En denk nu niet, dat dit volk in die tijd de afgoden der heidenen publiek vereerde. Dat deed men niet in de dagen van Uzzia en Jotham. Zij waren godsdienstig, kerkgang, offers, vroomheid. Maar de Heere walgt van al dat religieus vlagvertoon. God vraagt bekering in plaats van offeranden. Want hun handen zijn vol bloed. Vorsten en overheden buigen het recht. En dan is het einde er van weg, als er geen gerechtigheid meer is in een land en alles gedrenkt is van rechtsverkrachting en bedrog. Daarom het geweldige woord, de oproep: „Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen weg voor Mijn ogen; houdt op, met kwaad te doen, leert goed te doen, zoekt het recht te handhaven, helpt de verdrukte, doet de wees recht, wees eerlijk in de twistzaak der weduwe". Daar zien wij concreet, waar het op uitloopt, als de vreze des Heeren van een volk zo ontstellend geweken is. Dan zijn de vruchten navenant. Lang en bang is het schuldregister van overheid en volk. De overlevering wil, dat men deze profeet later in stukken gezaagd heeft. Het zou ons niet verwonderen, gezien de vlijmscherpe prediking reeds in het begin van Jesaja's ambtsaanvaarding, die toch niets anders was dan de genadige ontmaskering van het vrome vlees. Klaagde de Heere Jezus Zelf niet over dit „Jeruzalem, dat de profeten doodt"? In de verwerping van het Woord weerklinkt van het paradijs af aan de kreet der revolutie: Wij willen niet, dat Déze over ons Koning zij!
Zo wordt Israël dan aangeklaagd van: Verbondsbreuk, trouwbreuk, afgrijselijke ondankbaarheid (niet „bij de beesten af", want de beesten doen het beter), moedwillige verlating van Gods Wet en verachting van de Heilige Israëls! Dit alles gecombineerd met valse godsdienst en een vernis van uitwendige vroomheid, waarvan de Heere verklaart: „Uw reukwerk is Mij een gruwel, uw hoogtijden (feesten) haat Ik en als gij uw handen uitbreidt (d.i. Mij aanroept), verberg Ik Mijn ogen voor u, ja wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet, want uw handen zijn met bloed bevlekt". Indien ooit, dan is nu de maat volgemeten. En wij kunnen niet anders verwachten dan het Godsoordeel: Laat ons dit goddeloze volk verdelgen!?
Maar in plaats daarvan volgt na de 'lange opsomming van Israels misdaden het lankmoedig ultimatum: „Komt dan en laat ons samen richten". Woord van dodelijke ernst! De oproep tot bekering weerklinkt ten laatsten male. De Heere begeert met dit volk, dat des doods schuldig is, een ernstig onderhoud. De kanttekenaren der Statenvertaling verklaren dit woord „richten" aldus: „Met redenen elkander bewijzen, wie gelijk of ongelijk heeft en dientengevolge uitgemaakt laten worden, wie de oorzaak is van uw ellende, Ik, de Heere of uw zonde". Zo biedt de Heere een rechterlijk onderzoek aan. „Komt dan", d.i. „Komt nu", komt evenwel „en laat ons tezamen richten". Zo spreekt de Heere ook tot ons. Het is Gods Adventsroep. Maar wie wil van zulk een conferentie weten? Wie wil zich schikken, om God te ontmoeten? Van nature zijn wij vluchtende voor het aangezicht des Heeren. En toch, zo roept de Heere nodigend, als Hij ons nog genadig het leven spaart en ons tal van gunstbewijzen schenkt, maar ook als Hij ons van tijd tot tijd tuchtigt met Zijn kastijdingen. Zo doet de Heere als Hij ons aanklaagt in Zijn Wet. Maar duizenden onttrekken zich en slingeren alles van zich af, als het Woord hun te na komt, want het komt nooit gelegen en men heeft geen tijd. O, dat 't in het „heden der genade" voor velen, ook voor u, lezer, nog kwame tot zulk een rechterlijke ontmoeting met God. Want daarmee begint iedere waarachtige bekering. Och, dat alle levenskruis en donkere levensweg ons uitdreef, om ons neer te werpen aan de voeten des Heeren met oprechte schuldbelijdenis. Want als God begint te spreken in zulk een gevreesd maar heilzaam onderhoud, verliezen wij het op alle punten. Dan heeft God alleen gelijk. En in de weg der ontmaskering begint men zichzelf aan te klagen voor een heilig en rechtvaardig God. Dan verfoeit zelfs een Job zichzelf. En dat is de enige weg, deze: Op de knieën voor God in het gericht! Met de strop om de hals en het doodvonnis in het hart!
Gelukkig, als het daartoe door ontdekkende genade komen mag. Want confrontatie met de hemelse Rechter is onmisbaar. Velen denken, dat ze met hun onberispelijke leerstelligheid en uitwendige godsdienst best Kerstfeest kunnen vieren. Maar de mannen, die de Heere Jezus ter dood veroordeelden, waren ook vroom en toch bleven ze onbekeerd, want zij wilden geen verloren zondaren zijn.
Anderen vinden, dat Kerstfeest een gezellig feest moet zijn. Dus als 't u belieft geen lange gezichten. En nu komt die Jesaja als een spelbreker, die zegt, dat wij naar het gerechtsgebouw moeten. Men wil een Kerstevangelie naar de mens: Men zingt, men brandt veel kaarsen, men lekespeelt, men houdt nachtdiensten, men bekommert zich over veel dingen. Maar het belangrijkste is in de ban gedaan.
„Komt"! spreekt de Heere, „Komt dan, laat ons tezamen richten!" En dan laat de Schrift ons op aanschouwelijke wijze zien, wie de mens is, die in dat rechtsgeding een rechtvaardig God ontmoet: „Ook al waren uw zonden als scharlaken en zo rood als karmozijn". Bloedrood is de schreeuwende kleur der zonde. Rood is de kleur der felle uitdaging, de kleur van de opgestoken vaan tegen de souvereine majesteit Gods. Scharlaken en karmozijn zijn de kleuren der gebrandmerkte zonde. Geen kunstprodukt kan deze kleuren wegnemen.
Hebben wij daar kennis aan? Want het baat ons niet, of wij de zonde willen uitwissen. Al namen wij salpeter en veel zeep, om ons te reinigen, onze ongerechtigheid staat voor Gods heilig oog opgetekend. (Jeremia 3 : 22). En zó wordt ze ons geopenbaard. Overdreven? Als een vlam vuurs is uw zonde, uw haat tegen God, tegen Zijn Woord! En als genade ons de ogen opent, ontvalt ons de allerlaatste verontschuldiging. Als de Heere dan in ons hart door Zijn Geest begint te richten, hebben wij ons persoonlijk aan te sluiten bij dat volk uit Jesaja 1 en te zeggen: Die zondaar ben ik! Dan wordt u een doemschuldig zondaar voor God. Dat is de einduitslag van het rechterlijk onderzoek en dat wordt in diepe vernedering voor de Alwetende beleden.
En wat volgt er nu? De Heere zou rechtvaardig zijn, wanneer Hij sprak: Ga voor eeuwig uit Mijn ogen! Staat dat er? Neen, daar staat wat anders: Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol! Scharlaken wordt sneeuwwit, het onmogelijke bij de mensen geschiedt door de macht der vrije genade. Sneeuw is de kleur der reinheid. En van wol worden de witte feestklederen geweven.
Maar nu één ding: Nooit kunnen wij te groot denken van onze zonde. Maar ook nimmer te groot van de almacht der genade. Maar hoe? Wat is dan Gods toorn? Is God dan niet een verterend vuur? Is Zijn recht niet onverbiddelijk? Zeker, en daarom werd de Borg, Gods Zoon in 't vlees, aansprakelijk gesteld voor dè schuld van een schuldig volk en moest Hij betalen tot in de vloekdood toe. Zó alleen is de verrassende uitkomst te verklaren van Gods rechtspraak over een in en bij zichzelf verdoemelijk volk.
Hier is de rechtvaardiging van de goddeloze. En voor wie dit is? Voor ieder, die doodgelopen is aan zichzelf en onder 't recht Gods bezweek. Alleen dan heeft u de Heere Jezus nodig gekregen. En voor zulk een is de blijde boodschap, dat Gods eeuwige liefde de hemelen scheurde en nederkwam in de Geliefde, waarachtig God en waarachtig rechtvaardig mens. Zijn kruis is de schrikkelijkste veroordeling der zonde en tevens de rechtsgrond van alle treurigen in Sion, waardoor zij behouden worden. Want de Heere Jezus droeg het scharlaken spotkleed van onze schande, opdat een doemwaardig volk bekleed zou zijn met de witte klederen der gerechtigheid van Christus. In Hem is vrijspraak voor wie zichzelf aanklagen. Voor de doden is Hij het leven. Voor de verlorenen de Zaligmaker. Voor schuldenaars en bankroetiers Sions betalende Borg. Die door de Vader Hem gegeven werden, htm wordt Hij gegeven tot rechtvaardigmaking en heiligmaking. Want Hij heeft ook de levendmakende Geest verworven, door welke Hij in het geloof woning maakt in hun binnenste en Zijn geboden graveert in hun hart, waar zij door zaligmakend geloof Hem werden ingelijfd als levende ranken van de wijnstok Christus.
Hoe staat het? Durft u komen? Het initiatief komt van 's Heeren wege. Opzoekende genade, vrije ontferming. Daar ontvallen ons alle uitvluchten. Hier moet 't erkend: Ik heb de eeuwige dood verdiend; ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Dan gaat al wat aan ons is, er onverbiddelijk aan! En vergeet niet: Straks komt het laatste gericht, het definitieve. Wie hier in het oordeel viel, zal daar vrijspraak ontvangen. Want wie in de Zoon gelooft, komt in het oordeel niet. En al zouden ook thans alle duivelen u de weg willen versperren naar Bethlehem, voor iedere ziel in nood en aanvechting, die verslagen en verbroken aan Gods voeten valt, is dit woord Gods hun vrijgeleide: „Dien, die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor óns gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem". Zo is het dan vrije, almachtige en vrijmachtige genade. Hoe bestaat het? „Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1965
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's