Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 5, artikel 8

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

 

Hoofdstuk V, artikel 8.

Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in de val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zoveel hen aangaat, niet alleen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou.

Doch ten aanzien van God, kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch Zijn raad veranderd, noch Zijn belofte gebroken, noch de roeping naar Zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden.

De kinderen Gods.

In ons artikel wordt eerst gesproken over wat de kinderen Gods doen in het stuk der volharding. Misschien kan ik beter zeggen, dat er gesproken wordt over hetgeen zij niet doen. Wat doen zij niet. Zij verdienen de genade der volharding niet. Nog altijd is de rooms-katholieke leer, dat de gelovigen de zaligheid geheel en ten volle verdienen. Zij krijgen van God de krachten en met die krachten doen zij de goede werken. In onze dagen wordt op de leerverschillen niet zoveel gelet, maar deed men dit wèl, dan zou men twee dingen zien. Ten eerste, dat de wezenlijke verschillen met Rome nog altijd liggen, waar ze in de tijd van de reformatie lagen. Ten tweede, dat vrijzinnigen en midden-orthodoxen hier helemaal geen belangstelling voor hebben. Kunnen verdienen of niet kunnen verdienen, het doet er weinig toe, want alles is toch in orde. Maar wij blijven bij de Bijbelse leer, dat zelfs de beste werken van de gelovigen onvolkomen en met zonde bevlekt zijn en dat er dus ook geen sprake is van iets verdienen, hoewel de gelovige graag werkt. Hoe komt het toch, dat een wedergeborene toch geen werken kan doen, die God ten volle behagen? Dat komt omdat de begeerlijkheid, waarmee ook de gelovige van nature tegen Gods Geest begeert, maakt, dat de beste werken niet geheel uit liefde tot God gedaan worden. De goede werken van de wedergeborenen zijn boze werken in een bepaald opzicht, wanneer zij voor de rechterstoel des Almachtigen onderzocht worden. Waarom zijn het ten dele boze werken? Omdat er 'n gebrek aan kleeft. De Cat. zegt: ze zijn onvolkomen. Waarin zijn ze onvolkomen. De wedergeborene zelf is niet zo oprecht en goed, als hij moest wezen. Ursinus schrijft: „Ook in de allerbeste werken is de volkomenheid en oprechtheid en goedheid niet, die daar wel behoorde te wezen. Want het geloof, de wedergeboorte en de liefde tot God en de naaste, waaruit de goede werken moeten voortkomen, blijven in dit leven in ons altijd onvolmaakt. En een onvolkomen oorzaak kan geen volkomen werk voortbrengen".

Is het nu niets met de goede werken der gelovigen? Dat mag niemand zeggen. Zij zijn niet in alle trappen goed. maar wel in wezen goed. Want zoals het oprechte geloof, al is het nog zo zwak, toch werkelijk geloof is, alzo zijn de werken, die de christen met een gelovig hart doet, hoe gebrekkig zij ook zijn, toch werkelijk geloofswerken. Daarom zijn ze in wezen goed en Gode welbehaaglijk. Ze zijn echter niet goed genoeg om er de volharding mee te verdienen. Is het dan niet zeker, dat de wedergeborenen zullen volharden? Dat is heel zeker!

De Vader der kinderen Gods.

Die zekerheid ligt in God. Ten aanzien van de mens geldt, dat de totale afval lichtelijk zou kunnen geschieden en, als God het niet verhoedde, ongetwijfeld geschieden zou. Maar ten aanzien van God kan het ganselijk niet geschieden. Waf gaat er dan van God uit, waardoor de gelovige niet verloren kan gaan? Artikel 8 wijst eerst op de Raad Gods. Tot de inhoud van deze raad behoort, dat God een volk heeft verordineerd tot het eeuwige leven. Dat volk moet dit eeuwige leven dan ook ontvangen. Daar is een eeuwig enig raadsbesluit van de drie-enige God. Uit kracht daarvan beloofde de Zoon voor een deel der mensheid de schuld op zich te nemen en te voldoen. Deze belofte heeft de Vader aangenomen, terwijl Hij besloot een bepaald deel van het menselijk geslacht aan de Zoon te geven. Voor hen bidt Jezus: Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt". (Joh. 17 : 24). Aangaande deze gegevenen des Vaders heeft God ook besloten hen door de Heilige Geest tot de gemeenschap aan de gerechtigheid en het leven van Christus te brengen. Het is moeilijk in te zien hoe deze raad, hoe dit besluit en voornemen Gods nog veranderd kan worden. De Heere spreekt: Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen".

De gereformeerden hebben van de mens heel kleine gedachten, doch van God grote. Hij laat niet varen, menen zij, wat Zijn hand begon. De remonstranten van alle tijden hebben grote gedachten van de mens. Zij geloven ook in een volharding. Maar dan is een volharding van de mens, geboren uit de krachten van die mens. Zij leerden, dat de volharding der ware gelovigen niet een vrucht der verkiezing is of een gave Gods, door de dood van Christus verweren. Neen, dat niet. De volharding is een voorwaarde. Deze voorwaarde geldt in het nieuwe verbond en de mens moet deze door zijn vrije wil volbrengen. Als de mens volhardt, ontvangt hij de uiteindelijke verkiezing en rechtvaardigmaking. Zo zagen de remonstranten het. Zij prediken een mens, die heel wat kan. Och, in de grond zijn er twee soorten mensen, zoals de vader uit Lukas 15 twee zonen had en zoals er twee opgingen naar de tempel in Lukas 18. Er zijn min of meer rechtvaardigen in eigen oog, die nooit een gebod hebben overtreden, en er zijn zondaars, goddelozen, die niet waardig zijn Gods kind genaamd te worden. Wie zich aan de kant der zondaars scharen moet is blij met de grote zaak, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Gelukkig is de volharding niet een voorwaarde. Zij is een gave. Deze gave volgt uit de verkiezing. Zij is begrepen in de krachtdadige roeping. Van de volharding geldt, wat in Rom. 11:7 staat: De uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden". Beslissend bij deze vragen is telkens weer of partijen de diepte van de val in Adam verstaan. Wanneer de remonstranten en hun geloofsgenoten van alle tijden zichzelf hadden leren verstaan als onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, hadden zij nooit geleerd, dat de volharding in de grond een werk der gelovigen is en een voorwaarde voor de zaligheid van het nieuwe verbond. Het is daarom voor iedere gedoopte of kind des verbonds een uiterst belangrijke zaak, dat hij of zij de diepte van zijn of haar val in Adam leert verstaan. Dan verstaan we, dat van de zaligheid betuigd moet worden: door U, door U alléén, om 't eeuwig welbehagen". Het begin is uit God, de voortgang is door God en het einde van de weg der genade, die brengt in de hemelse vreugde, is tot God. De gemeente rust in de trouw, in de eeuwige liefde van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Deze vaste zaak, dat God voor de volharding zorgt, doet echter niets af aan de roeping, dat wij zullen volharden in onze strijd tegen de zonde en in het wandelen in 's Heeren wegen of in het zoeken van de Heere. De diepste grondslag echter van de zekerheid der gelovigen is hierin gelegen, dat Gods raad niet veranderd kan worden.

Art. 8 noemt hiernaast een tweede grond, waarop de volharding der heiligen rust, n.l. de onfeilbaarheid van de toezeggingen Gods. Van totale afval kan geen sprake zijn, „dewijl Zijn belofte niet kan worden gebroken". Er staat niet beloften, maar belofte. De Heilige Schrift spreekt ook menigmaal van de belofte in het enkelvoud. De belofte is aan de vaderen gegeven. Het is de belofte van de Messias, die in Christus Jezus tot vervulling gekomen is. Deze Christus schenkt de Heilige Geest. Ook Hij hoort tot de belofte, waarvan Petrus sprak: U komt de belofte toe". De vervulling der belofte hangt in geen enkel opzicht van de mensen af. Dan ware de vervulling onmogelijk. Opdat de belofte in vervulling zal gaan, moet 't doen des mensen uitgeschakeld worden en moet die vervulling alleen van God afhankelijk zijn. Dat is de nieuwe boodschap van het evangelie. De joden immers hadden de vervulling gebonden aan het doen des mensen. Daaruit blijkt dat de niet-gereformeerden mensen zijn, die terugvallen in het jodendom. Dat geldt van roomsen en protestanten, remonstranten en allen, die de diepte van hun val niet kennen. De belofte en haar vervulling komt eerst en die veranderen het doen der mensen, die geloven. De wet brengt niet de vervulling, maar heeft een voorbereidende werking en taak, zoals we lezen in Gal. 3 : 22: Maar de Schrift (waarvan de wet een deel vormt, terwijl de werking van de wet bedoeld is) heeft het alles (alle mensen, alle menselijke handelingen, aller mensen zijn en doen, ons bestaan, denken, begeren, spreken, handelen enz.) onder de zonde besloten, (de Schrift brengt niet onder de zonde, maar zij verklaart, dat alles onder de zonde ligt).

Deze verklaring is als een vonnis. Waartoe deze uitspraak? Opdat allen zouden weten, dat zij vervloekt en verloren zijn en de gerechtigheid Gods zouden zoeken door het geloof in Christus, Die ook in de wet met al haar ceremoniële instellingen en verordeningen getekend werd. De apostel gaat verder: „opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden". De belofte duidt al het beloofde heil aan. Die in Christus geloven ontvangen de beloofde erfenis, niet die de wet menen te houden. De belofte, in de Schrift bedoeld, is altijd het heil, de zaligheid, die in Christus is. Alle beloften zijn in Christus vervuld; Hij is gekomen „opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen" (Rom. 13 : 8).

De inhoud der belofte is dus Christus, Die gezegd heeft, dat niemand Zijn schapen uit Zijn hand zal rukken (hier is de grond der volharding).

Van de Geest zegt Jezus (Joh. 14 : 16) „Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij in der eeuwigheid bij u blijve". De Heilige Geest is ook het onderpand van de erfenis tot de dag der verlossing (Ef. 1 : 14 en 4 : 30). Van de zekerheid der volharding spreekt ook Fil. 1 : 6: Vertrouwende dit, dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus".

Waaraan zouden de vaderen van Dordt gedacht hebben, toen zij zich beriepen op de belofte, die niet kan gebroken worden? In hun gesprekken met de remonstranten (men heeft toen ook al ondervinding opgedaan met het gesprek) beriepen zij zich op Schriftplaatsen als deze: Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat ik van achter hen niet zal afkeren, opdat ik hun weldoe, en ik zal mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van mij afwijken". (Jer. 32 : 40) „Bergen zullen wijken en heuvelen zullen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw ontfermer". (Jes. 54 : 10). „Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken". (Joh. 10 : 28). Ook beriep men zich op getuigenissen als de volgende uit 1 Cor. 1 : 8, waar Paulus zegt, dat God de Corinthiërs niet beschaamd zal doen staan in de dag des oordeels. Hij zal hen onberispelijk doen zijn in de dag van Jezus Christus. Zij verwachten Hem, en hopen op alle genade „welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in de dag van onze Heere Jezus Christus". Vervolgens wees men ook op 2 Thess. 3:3: Maar de Heere is getrouw, die u zal versterken en bewaren van de boze".

Wat had men van remonstrantse zijde hiertegen op te merken? Zij trachten de kracht van deze Schriftplaatsen te breken, door te beweren, dat zowel de belofte van bewaring als de bewaring zelf, afhankelijk is van de voorwaarde, dat de gelovigen niet in gebreke blijven. Zij moeten niet afvallen of de wegen der zonde inslaan. De remonstranten meenden dat de belofte in voorwaardelijke zin genomen moest worden. Ook als er geen voorwaarde bij genoemd wordt. Daar tegenover stelden de gereformeerden, dat men niets aan de Schrift mocht toevoegen.

In de Schriftplaatsen is helemaal niet van een voorwaarde sprake. Onvoorwaardelijk zegt de Heere Zijn volk toe, dat het zal volharden. Welke voorwaarde zou dat ook moeten zijn, waarvan de vervulling der belofte afhankelijk zou wezen? Weliswaar moeten er middelen gebruikt worden, doch deze zijn geen voorwaarden. Het gebruik der middelen en Gods zegen op de middelen is ook een gave Gods.

Het is, wat de belofte betreft, wel duidelijk. De gelovigen zijn door de opstanding van Christus wedergeboren tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte, onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u". (1 Petr. 1 : 4). Zij worden in de kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid.

Wij besluiten dat Gods kinderen niet ganselijk van het geloof en de genade uitvallen noch tot het einde toe in de val blijven of verloren gaan. Als het aan de gelovigen lag zou het geschieden. Doch ten aanzien van God kan het ganselijk niet geschieden, terwijl noch Zijn raad veranderd noch Zijn belofte gebroken kan worden. Dit geldt echter alleen voor de geroepen heiligen, de krachtdadig geroepenen, die door een waar geloof Christus zijn ingelijfd.

Het is niet zo, dat men tot een gedoopte of tot een belijdend lidmaat, of tot een kind des verbonds of des Koninkrijks of tot een predikant of tot wie dan ook, die niet krachtdadig geroepen is en alzo wedergeboren en alzo tot het geloof gebracht, naar waarheid kan zeggen: Gij zult niet verloren gaan in der eeuwigheid. Eer omgekeerd. Tenzij dat iemand wederomgeboren is, hij kan niet volharden. De remonstranten wilden het geloof tot een zelfstandige menselijke factor maken, doch daardoor wordt het souverein karakter der genade aangetast. Terecht spreken de Leerregels van een „openbaar Pelagianisme". De remonstranten lijden aan een onbijbels vrijheidsbegrip. Zij beroven God van Zijn eer en de zondaar van zijn zaligheid.

L. Vroegindeweij

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's