Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het grote beeld en de rollende steen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het grote beeld en de rollende steen

10 minuten leestijd

Maar er is een God in de hemel, Die verborgenheden openbaart. Daniël 2 vers 28 a.

Nebukadnezar moet het toegeven: hij droomde van een groot beeld. Nu Daniël het hem zegt staat het hem weer helder voor de geest: Een vreemd beeld, een mengeling van goud en zilver, ijzer en koper. Wat dat beeld voorstelt is echter een verborgenheid. God in de hemel openbaart verborgenheden. Hij doet zijn licht opgaan over de geschiedenis. De wereldmachten wisselen elkaar af, de wereldmacht blijft. De mensen kijken er hoog tegenop, tegelijk bang er door verpletterd te worden.

Er worden maar vier wereldmachten genoemd, in het verband van deze droom, maar in dit viertal zijn allen bedoeld. Vier windstreken, vier tijdperken, de zaak is rond. Wat in de ruimte alles omvat — vier — omvat ook in de tijd alles. Zo stoot de droom door tot in de eindtijd. Dat is hetgeen geschieden zal. Wij zullen dat nu niet nauwkeurig uitpluizen, maar moeten wel goed opletten: hier worden ons verborgenheden geopenbaard. Wat er ook aan wereldmacht optreedt — nu en in de toekomst — het is begrepen in dit wereldbeeld van goud tot koper, van zilver tot ijzer, het kan verkeren, maar er is mee gerekend. Aanbidden wij dit beeld niet, onder geen beding! Brengen wij geen offers aan deze afgod. Want, hoe geweldig ook, het is toch maar een beeld; een schaduw van de werkelijke macht: Er is een God in de hemel.

Misschien mag ik nog even wijzen op de voeten: ze zijn van ijzer en leem. Geen stevige grondslag voor zo'n geweldig beeld. We kijken er met enige zorg naar. Als het maar niet door die voeten heenzakt, als het maar niet omvalt! Inderdaad, het staat niet zo vast, als het lijkt en het is kwetsbaarder, dan men denkt. Nemen we het droombeeld goed óp, van het hoofd tot de voeten, dan kunnen wij ons niet aan de indruk onttrekken, dat het een wankel geval is. Indrukwekkend, maar wankel. Ook daarin wordt nu, dunkt mij, een verborgenheid geopenbaard. Het beeld kan amper staan, bestaan kan het op de duur niet.

Dat is de verborgenheid van het grote beeld. Maar daarmee is het voor­naamste van de droom nog niet verteld.

Dit zaagt gij, verklaart Daniël, totdat... Wat Nebukadnezar zo onrustig gemaakt had, was niet zozeer het beeld, als wel de steen. Die steen kwam nergens vandaan, hij was er zo maar. Nee, toch niet. Hij kwam van God vandaan. Die steen, dat is Gods eigen werk en Gods eigen rijk. Eigenlijk valt dat buiten het raam en buiten de orde van de geschiedenis, al rolt het er dwars doorheen. Het is geen mensenmacht, het is macht des Heeren, die zich in deze steen laat gelden. Zonder mensenhanden lezen wij hier. Waar komt hij zo plotseling vandaan, wie bracht hem in beweging? Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, zegt de Heere Jezus. Want die steen en dat rijk hebben alles met elkaar te maken. Door Christus is de verborgenheid van het Koninkrijk der hemelen onthuld.

Het is maar een steen. Vergeleken bij het grote beeld, heel gering en heel klein. De steen valt in het niet bij het beeld. Ieder kan dat met eigen ogen waarnemen. Het beeld, dat dringt zich aan ons op, daar lopen we tegenaan, daar staan we bewonderend en tegelijk wat benauwd naar te kijken. De steen, daar hebben we geen erg in. Er raakt ergens in de bergen, een steen los; wie maakt zich daar druk over. Ondertussen rolt hij in steeds sneller vaart verder. Nu is hij bij het beeld, hij rolt er tegenaan en komt tot stilstand. Nee, dat dacht u wellicht, maar dat gebeurt nu net niet. Voor onze verbaasde ogen gebeurt het tegenovergestelde: het beeld valt! Het valt niet alleen, maar het valt aan stukken en brokken, het wordt vernield. Daniël ziet het, hij raakt ervan in vervoering, hij struikelt bijna over zijn woorden. Het wordt vermalen tot stof, tot kaf, dat door de wind wordt weggevoerd. Het verdwijnt, spoorloos. Er grijpt iets plaats, dat ons begrip te boven gaat. Een wonderlijk schouwspel, het spot met iedere beschrijving en berekening. Een steen, die een beeld verpulvert.

Geen wonder, dat Nebukadnezar ontsteld was over zijn droom. Het ging alles zo snel in zijn werk, het overrompelde hem. God helpt hem uit de droom. Er blijft niets, helemaal niets over van deze opeengehoopte macht. Toen ontwaakte de koning, de steen maakte hem, met een schok, wakker. Het beeld was er niet meer. Wat mag die steen beduiden? Wel, dat is de steen van het Koninkrijk Gods, dat als een gericht over de wereldmacht heenvalt en die eenvoudig verslindt.

Het kort begrip van de geschiedenis is ons geopenbaard in de droom van het grote beeld en de rollende steen. Nu het Koninkrijk Gods gekomen is, beven de machten op hun grondvesten, vaart het oordeel Gods door de volkerenwereld. De steen komt niet tot stilstand. Geen mensenhand bracht haar in beweging, geen mensenmacht kan haar remmen of stuiten. Steeds meerderen schenken aan deze steen geen aandacht, het beeld neemt hun aandacht in beslag, het wensbeeld, het angstbeeld! De wijzen dezer eeuw hebben de handen vol aan het beeld, ze laten de steen buiten beschouwing, ze weten er trouwens geen raad mee. Ze denken haar achteloos weg te schuiven met hun voet. Maar de steen rolt verder, door deze twintigste eeuw even goed als door de tweede en derde eeuw, toen het rijk van Rome hét wereldrijk er aan te gronde ging.

Dat is niet de macht van het kleine. Dat is de onmetelijke macht van de hoge God. Aan Hem is, in ieder geval, 't laatste woord. Houdt uw hart vast, Nebukadnezar, en alle bewonderaars van het beeld. Uw droom was een wensdroom: goud! Louter, glinsterend goud. Het werd een angstdroom: kaf, dat van de dorsvloer waait. Dat kwam door die steen. En wij, die dit lezen? Leven wij bij de openbaring van deze verborgenheid? Wat hebben wij vaak een kleine bijbel, met die kleine bijbel trekken wij ons terug uit het wereldgebeuren, om in te keren tot onszelf. Wij zien het heil des Heeren niet in de bredere verbanden van geschiedenis en mensheid, daarom staan we daar wat beteuterd bij te kijken. Zullen wij dit van deze overdenking leren, dat de openbaring van de verborgenheid veel verder om zich heen grijpt, dan wij denken? Juist in onze tijd is het zo nodig, die openbaring, als een licht te zien schijnen in een duistere plaats. Daar mogen wij ons in verheugen, daar mogen wij bij wandelen, midden door de verschrikkingen van deze tijd.

De steen rolt niet zomaar door de eeuwen heen, blindelings en zonder doel. De steen maakt ruimte, daarom ruimt zij dat beeld uit de weg. Het is geen wals, die alles verplettert, wat ze op haar weg vindt. Het is een kracht Gods, het is het rijk Gods. God bouwt aan een nieuwe toekomst. De opruimingswerkzaamheden zullen de opbouw van Zijn Koninkrijk bevorderen. De droom van Nebukadnezar is een echte droom, verward en wonderlijk. Een steen, die een beeld vernielt, zodat het eenvoudig niet meer te vinden is. Puin dat stof wordt, stof, dat kaf wordt. En een steen, die uitgroeit tot een berg, die de hele aarde beslaat. Zodat het laatste van de droom niet dat reusachtige beeld, maar die reusachtige berg is. Kimt u er een touw aan vast knopen? De voorstellingen dwarrelen ais bladeren door elkaar. De verborgenheid wordt daardoor nog meer bevreemdend. Maar de openbaring werpt haar schijnsel over die verborgenheid.

Door alle verwarring en verwoesting heen breekt het Koninkrijk Gods zich baan. Verwarring en verwoesting, wat hebben we daar al niet van gezien in deze eeuw, ze zijn nog aan de orde van de dag. Hoe benauwend is dat, en waar gaat het heen? Het Koninkrijk Gods, dat is de berg, die hoog boven alle bergen uitstijgt, en waaronder het beeld bedolven wordt; dat is het einddoel van de geschiedenis, daar gaat het heen. Het zal al die Koninkrijken vermalen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Vandaag is het mode, om het Koninkrijk Gods in het verlengde van de Koninkrijken te zien. De geschiedenis van de menselijke ontwikkeling is de geschiedenis van het Koninkrijk Gods. Deze gedachtegang is uit de lucht gegrepen, zij houdt het beeld en de steen niet uit elkaar, het lijkt wel alsof de steen in het beeld verwerkt kan worden. Het Koninkrijk Gods is geen menselijke ontwikkeling, maar een goddelijke beschikking. Een verborgenheid, die God openbaart, en waarop onze verwachting zich mag richten.

Weten we nu waar we aan toe zijn? Tot op zekere hoogte wél. Zeer bepaald wel! De nacht is voorbij, het is klaarlichte dag. God weet wat in het duister is, want het licht woont bij Hem. In Uw licht zien wij het licht. Dan dromen wij niet, met de wereld, wier wensen en angsten door ons heen sidderen. Wij worden er niet door voortgedreven, dat niet. Wij laten de droom voor wat ze is en houden ons aan het Woord. Als toeschouwers? O nee, we worden er heel persoonlijk bij betrokken. Als de Heere Jezus de gelijkenis van de boze landlieden vertelt, springt hij zo maar over van de steen die de bouwlieden verworpen hebben op de steen uit de droom van Nebukadnezar. Een ieder die op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen. Hij roept Zijn eigen naam uit: De steen! En Hij spitst het zo persoonlijk toe, dat de overpriesters verstonden, dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had.

Christus is de steen. Aan Hem gaat de wereldmacht te gronde. De wereldmacht, wat een groot woord. Wij hebben vaak het gevoel, dat wij kleine mensen daar niet aan te pas komen. Het voltrekt zich over ons als een lot en met onze daad kunnen wij daar nauwelijks tussen komen. Een beklemmend gevoel, een verlammend gevoel; een ban die alleen door de prediking van het Koninkrijk Gods gebroken kan worden. Laat niemand menen, dat hij de steen, dat Hij Christus niet ernstig behoeft te nemen. Dan heeft hij het mis. Ook u en ik, voeden de ijdele waan van het grote beeld. Ontdek toch, hoe wankel de grondslag is. Wie Christus niet te voet valt, hij komt aan Christus ten val. De steen vergruizelt ook de grootheid waar u van droomt, tot stof, tot kaf. Daarom zou ik u twee vragen willen stellen. Als de steen gaat rollen, wat moet er dan vallen? Het beeld en de steen, die verdragen zich niet met elkaar, dat is duidelijk. En het beeld moet het onderspit delven, dat is ook duidelijk. De tweede vraag is eigenlijk geen vraag. Het is veeleer een vingerwijzing. Als het beeld trilt op z'n lemen voeten, als het valt, dan is het om de steen ruimte te geven. De steen wordt tot een berg. Christus neemt de plaats in van ons eigen ik, van ons kennen en kunnen, van alles waarop wij ons verheffen, en waar wij aan offeren. Zouden wij dan niet bidden: Uw Koninkrijk kome. Het beeld mag verdwijnen, opdat de steen, opdat Christus, alleen overblijve. Deze zal groot zijn!

Welgelukzalig zijn zij, die de verborgenheid verstaan, in hun eigen leven, en in het bredere verband, waarin zij ons wordt geopenbaard. Dan staren wij ons niet blind op het grote beeld, maar wij hopen op de toekomst des Heeren, op de komst van onze grote Koning, Wien gegeven is alle macht in de hemel en op de aarde. Hij zal het Koninkrijk Gods bevestigen tot in eeuwigheid. Die toekomst is reeds begonnen, want Gode zij dank, de steen is al aan het rollen.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het grote beeld en de rollende steen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's