Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS GEEST EN ONZE GEEST*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS GEEST EN ONZE GEEST*)

11 minuten leestijd

Wist ik het maar! Deze uitroep horen wij nogal eens. Wanneer onze kinderen met een moeilijke som bezig zijn, kunnen zij soms zuchten: Wist ik de oplossing maar! Dat kan ook ons volwassenen overkomen, wanneer wij voor onoplosbare vragen staan.

Onzekerheid behoort tot het levensgevoel van onze tijd. Sommigen lijden daaraan. Anderen menen, dat het tot ons beperkt menszijn behoort, dat wij met de nodige vraagtekens door het leven gaan.

Ook in de zielszorg horen wij soms de uitdrukking: Wist ik het maar! Hiermee wordt bedoeld, dat men geen klaarheid heeft in de persoonlijke verhouding met God en dat men niet weet, of men een kind van God is. Voor sommigen is dat helemaal geen vraag, omdat zij dit de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld vinden.

Wanneer wij echter Paulus in Rom. 8 horen spreken, dan beseffen wij, dat hier een mens aan het woord is, die het weet. Er is een gezegde dat luidt: Wie het weet, mag het zeggen! Welnu, Paulus weet het. Wat weet hij? Dat hij een kind van God is. Hoe weet Paulus dat? De tekst geeft het antwoord: Gods Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.

Paulus spreekt hier over de Heilige Geest, die op het Pinksterfeest in Jeruzalem is uitgestort. Wij hebben deze uitstorting van de Geest nog maar kortgeleden herdacht.

Dit Pinksterfeest is een evenement geweest! Ieder, die het meemaakte was ervan onderstboven. De apostelen stonden in vuur en vlam en door hun prediking kwamen op één dag drieduizend mensen tot bekering. Daarbij is het niet gebleven, want vele anderen kwamen in de daaropvolgende tijd tot geloof, waaronder ook Paulus.

Je vraagt je af, of de Heilige Geest er voor Pinksteren dan niet was? Jawel, zegt Paulus, die was er wel, maar dan als een Geest van dienstbaarheid tot vrees (vers 15).

Dit betekent, dat de gelovigen vóór de komst van de Geest wel genade ontvingen, maar dat deze genade omringd werd door scherpe geboden en verboden. De echte vrijheid was nog niet gekomen.

Deze vrijheid ontstond, toen Christus de Wet vervulde en Zijn Geest uitzond. Deze Geest wordt genoemd: de Geest der aanneming tot kinderen, waardoor wij roepen: Abba, Vader! De Geest bevrijdt van het angstige gevoel slaaf te zijn. Nu durft Paulus vrijmoedig God: Vader te noemen. Nu is hij van Gods liefde en genade verzekerd en weet hij, dat hij een kind van God is.

Daarover komt Paulus niet uitgepraat. Het is ook een geweldige zaak een kind van God te zijn. Dit is zo veelomvattend, dat Paulus de ene gedachte na de andere ontwikkelt en dat het geheel zich aaneenrijgt tot één grote dankzegging aan de God en Vader van de Heere Jezus Christus en tot één grote troost voor de kinderen Gods, ook vandaag.

De Geest leert dus roepen: Abba! Vader! Want als de Geest ons dit niet leert hebben wij geen tong om God Vader te noemen. Hij werkt dus zo, dat wij gaan roepen. Zo werkt de Geest meestal. Hij grijpt ons in het hart, zodat wij met ons hele leven erbij betrokken worden. Zo is het ook, wanneer Hij ons roept tot geloof en bekering, tot lof en aanbidding. Dan werkt Hij tegelijk — op een voor ons onverklaarbare wijze — dit geloof, deze bekering, lof en aanbidding. Dan werkt de Geest dit alles en wij zijn er helemaal bij betrokken.

Maar hier is de Geest alleen aan het woord.

De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn! Let op dit verband. Wij roepen door de Geest: Abba, Vader! En de Geest Zelf getuigt! Anders gezegd: Wij roepen: Abba, Vader! En de Geest zegt: Mijn kind! Er is dus een wederkerigheid. Vanuit de diepten van het hart laat Hij roepen: Abba, Vader! En in dit roepen getuigt Hij van Gods kant: Gij zijt Mijn kind! Dit is dus een rechtstreeks getuigenis!

Maar, zegt ge, er staat toch, dat de Geest getuigt met onze geest? Wat-wordt hier met onze geest bedoeld? Onze geest is niet zonder meer ons verstand, nog minder onze conclusies, ook niet onze gevoelens, hoe nauw deze bij dit getuigenis betrokken zijn. Onze geest is ons vernieuwd bestaan, zoals wij uit God geboren zijn! Dan leeft niet meer ons eigen ik, maar Christus leeft in ons.

Wanneer hier dan ook gezegd wordt, dat Gods Geest met onze geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn, dan bedoelt Paulus, dat het getuigenis van de Heilige Geest strookt met onze geest. Dan gaat dit getuigenis van de Heilige Geest onze geest binnen, vervult deze en stemt met ons zelfgetuigenis overeen.

Hier mogen wij even rusten en de vraag stellen, of dit bij ons ook zo is. Strookt de Geest met onze geest of botst Hij tegen onze geest aan? Deze vraag klemt temeer, omdat de bijbel ons leert, dat de Geest van God en onze geest met elkander overhoop liggen. Iemand heeft gezegd: God en mens zijn strijdende partijen. Dan twist de H. Geest met ons, totdat wij onder God buigen in de veroordeling van onszelf. Het getuigenis van de Heilige Geest, dat wij kinderen Gods zijn, vindt alleen plaats, wanneer wij geleerd hebben het oordeel over onszelf aan God over te laten. En dat doen wij niet graag. Velen steunen op het oordeel van anderen. Nog meer mensen zijn de hele dag bezig zichzelf vrij te spreken. Maar al deze beoordelingen zijn waardeloos. Wij moeten weten, hoe God over ons oordeelt, hoe onze zaak bij God erbij staat. Is het ons daarom te doen? Dan staan wij aan de kant van de veroordeelden, totdat wij ontdekken, dat Jezus Christus voor veroordeelden de dood is ingegaan.

Het getuigenis van de Heilige Geest vindt dus plaats op de vaste grondslag van de verzoening met God en het geloof in de Heere Jezus Christus.

Maar van daaruit wil de Heilige Geest ook al de schatten in ons leven tonen, o.a. dat wij kinderen Gods zijn. Maar, zegt ge, hoe doet de Heilige Geest dit? In de eerste plaats door het, geheel van het Woord van God in ons leven een plaats te geven. De Geest spreekt nooit tegen het Woord in. Toch moeten wij bedenken, dat de Geest ook een zelfstandige plaats inneemt. Hij kan een Schriftwoord zo openen, dat ge er nooit vermoede diepten in ziet en gij er een kracht uit ontvangt, waarover ge u verbaast. Dan wordt zo'n woord een bron waaruit ge drinkt. Hij kan ook profetisch inspirerend werken. Wie zal al de kanalen en mogelijkheden van de Heilige Geest in het getuigen met onze geest in kaart brengen? Het diepste ervan is niet te zeggen, maar alleen te ervaren. De ervaring van alle kinderen Gods spreekt hier een eigen taal.

Daarom staat hier, dat de Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Dat is niet alleen voor Paulus zo, maar voor allen, die de Heere Jezus liefhebben. In dit geheel heeft Paulus toch ook aandacht voor de enkeling, voor het werk van de Geest in de mens.

Daarom houdt dit getuigenis onmiddellijk verband met het gebed. Het staat in de om­geving van de tere verborgen omgang met God in de binnenkamer van het gebedsleven. Dit beware ons voor onvruchtbare bespiegeling van eigen gevoelens, die op niets uitloopt, maar richte ons hart op God om het geheel voor Hem uit te storten in aanbidding en dank. Dan waakt het kinderlijk vertrouwen op: 'k Hef mijn ziel o God der goden, tot U op, Gij zijt mijn God. 'k Heb op U vertrouwd in noden, weer van mij toch schaamt' en spot.

Dit getuigenis vindt plaats, wanneer wij bij Woord en sacrament de stellige verzekering ontvangen, dat God eeuwig onze genadige Vader is. Het is er ook, wanneer wij — o zo moe van onszelf en anderen — ons hoofd neerleggen aan het hart van Christus en gemeenschap in vertrouwen oefenen. Het is toch het ambt van de Heilige Geest Christus te verheerlijken, het uit het Zijne te nemen en het ons te verkondigen?

Het is er ook, wanneer de God des heils ons ten Herder wil wezen en wij geen gebrek hebben te vrezen; wanneer Hij ons hoofd zalft met olie en onze beker overvloeiende is.

Gods Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn! Dat geeft diepe ontroering en verwondering. Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden. Ontroering! Want waar komen wij vandaan? Wat hebben wij gedaan? Wat hebben wij verdiend? Ook verwondering over deze eretitel: kind van God te zijn!

Ik verlang er zo naar — zegt iemand — omdat ik zo leeg en ongelukkig ben. Nu, daar weet de Heere raad op. Hij geeft de vervulling van de wens van allen, die Hem vrezen, en Zijn Geest aan allen, die Hem bidden.

Dit getuigenis van de Heilige Geest is er niet alleen, wanneer de stilte om ons heen is in de tegenwoordigheid van God. Het is er ook, wanneer ons kindschap van alle kanten wordt aangevochten. Luther wist daarvan mee te praten. Hij zegt ergens, dat de satan zoveel kabaal kan maken en ons zo in het nauw kan drijven, dat wij geloven, dat God ons om onze zonden nog voor eeuwig zal veroordelen. Wat kunnen wij gekweld worden in ons geweten om onze eigen zonden. Het kan zover komen, dat wij niet meer weten wat en hoe wij bidden zullen. Maar dan komt de Heilige Geest er weer Zelf aan te pas. Hij zucht dan met woordeloze verzuchtingen. Hij dringt door alles heen en legt opnieuw de verbinding met Christus de Hogepriester. Daaruit blijkt, dat de Heilige Geest voortgaat met dit getuigenis in alle omstandigheden van 't leven.

Dit getuigenis is er ook, wanneer alle perspectieven op deze aarde wegvallen en wij aan de rand van het leven zijn. Christus staat aan de grens van leven en dood voor allen, die van Hem zijn. Hij staat ook voor hen in. Gij weet misschien geen weg meer, ge hebt het moeilijk. De oplossing van uw nood ligt in Hem. Hij weet de weg en wijst de weg. Hij vraagt van u u onvoorwaardelijk aan Hem te onderwerpen.

Maar — vraagt iemand — hoe komt het dat de zekerheid van het kindschap Gods zo weinig wordt gevonden?

In de eerste plaats geldt, dat wie de Geest van Christus niet heeft die komt aan Christus niet toe. De Heere Jezus zegt, dat de wereld de Heilige Geest niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar — zo laat Hij er op volgen tot zijn discipelen — gij kent Hem.

Verder is de namaak van dit kindschap heel erg. De waan: rijk te zijn, is misleidend. Dit kindschap is niet kunstmatig aan te kweken, ook niet pastoraal kunstmatig. Onze eigen geest — hoe ook geholpen — komt nooit tot deze gesteldheid. Daarvoor is wedergeboorte nodig. Alleen de Geest van de Vader en de Zoon doet ons een algehele verandering ondergaan.

Maar ook dan, wanneer de Geest van God in ons werkt, kan er bitter geleden worden aan de vrees. En wie vreest heeft pijn en is niet volmaakt in de liefde. Juist daar, waar verstaan wordt, dat de Heere zeer te vrezen is en de schrik des Heeren tot geloof beweegt, kan de pijn van het ongeloof en het kleingeloof zo fel steken. In deze vrees toont de Heilige Geest u Christus, de Gekruisigde en Opgestane. Hoor Hem roepen en nodigen: Komt allen tot Mij, die vreest en pijn lijdt, vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven!

Verder moogt ge er op letten, dat het getuigenis van de Heilige Geest, dat gij een kind van God zijt, nooit los te maken is van de heiliging van het leven. Wanneer gij op wegen gaat, die van God afleiden, dan moet ge niet menen, dat de Heilige Geest goedkeurend met u meegaat. Integendeel. Dan veroordeelt Hij u! Heeft Hij wat met u te bespreken? Zit er wat tussen God en uw leven? Verwonder u er dan niet over, dat ge in het donker gaat. De Geest bindt dit getuigenis aan de heiliging van hart en leven. Johannes zegt, dat elk die Christus geboden bewaart in Christus blijft en Christus in hem. En dan volgt zo veelbetekenend: en hieraan weten wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit de Geest, die Hij ons gegeven heeft.

Het getuigenis van de Heilige Geest is dus vervlochten met het bewaren van de geboden van God.

Dat geeft diepe afhankelijkheid van God en van de werking van de Heilige Geest. Wij zijn ons leven lang en hoe langer hoe meer aangewezen op de Heilige Geest. Maar deze is dan ook verbonden met de trouw van God, die niet toelaat, dat één van de schapen uit de hand van Christus wordt gerukt. En als wij deze zekerheid niet hebben, zijn wij de ellendigste van alle mensen.

Katwijk aan Zee  G. Boer

  *) Toespraak gehouden voor de N.C.R.V. op donderdag 25 mei over Rom. 8 : 16.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GODS GEEST EN ONZE GEEST*)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's