Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

13 minuten leestijd

L. VROEGINQEWEIJ

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

Ondertussen getuigt de Schrift, dat de gelovigen in dit leven, tegen onderscheidene twijfelingen des vleses strijden, en in zware aanvechting gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloofs en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen. Maar God, de Vader aller vertroosting, laat hen boven hetgeen zij vermogen, niet verzocht worden, maar geeft met de verzoeking ook de uitkomst; en wekt in hen de verzekerdheid der volharding door de H. Geest wederom op.

Een vraag over de zekerheid.

We staan even stil en kijken terug. In het nummer van 13 juli j.l. schreven we iets over de zekerheid des geloofs. Wij wezen toen op het onderscheid, dat door menige Godgeleerde gemaakt is tussen de zekerheid des geloofs en de zekerheid des gevoels.

De eerste zekerheid rust op de aanbieding en schenking van Christus in het Woord. Het geloof is dan ook een aannemen van Christus en een rusten op Hem alleen, tot zaligheid, zoals Hij ons wordt aangeboden in het Evangelie.

De zekerheid des gevoels is gegrond op hetgeen men in zich gewaar wordt van de werkingen van de H. Geest. De Geest Gods laat twee dingen zien. Eerst openbaart Hij Christus in de Schrift en laat de zondaar zien, dat hij een gepast voorwerp is voor de genade van Christus. Ten tweede laat de H. Geest zijn eigen werk in de zondaar zien n.l. dat hij gelooft en de Heere vreest. Men kan dus zeggen, dat er een voortgang in zit. De zekerheid der zaligheid in Christus gaat voort tot de zekerheid der verkiezing in Christus. Is dit laatste nu meer? Het is in elk geval een grote steun voor de gelovige, als de H. Geest hem van het eeuwige leven verzekert door hem te laten zien, dat hij de vruchten der uitverkiezing in zich heeft.

Ik heb in genoemd artikel ook de woorden van Comrie aangehaald, die men in zijn verklaring van Zondag 7 in het laatste gedeelte kan vinden, dat de verzekering des gevoels bestaat in een blijde aandoening, die in het hart oprijst. De verzekering des geloofs kan zonder die blijdschap zijn. Misschien kan het leven van Abraham ons hierin tot voorbeeld dienen. Abraham had de zekerheid des geloofs, dat God hem tot een groot volk zou maken. Hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij zou worden een vader van vele volken. Maar in dit geloof had hij niet de blijdschap, gelijk hij deze later smaakte, toen Izaäk geboren was. Toen had hij de verzekering des gevoels, gegrond op een begin van de vervulling van des Heeren belofte. Hij had er een groot kenmerk van in zijn zoon, dat Gods belofte waarachtig was. Bleef het nu nog geloof? Vanzelfsprekend, want de vele volkeren waren er nog lang niet. Hij bleef leven door het geloof. Doch zijn geloof werd versterkt door hetgeen hij in Izaäk waarnam. Verzekering des gevoels moeten we dan ook verstaan als een verzekering op grond van waarneming, gepaard met vreugde. We zijn dus in zoverre een stapje verder, dat Izaäk geboren is. Mogelijk zegt nu iemand, dat hij dan wel eens weten wil, wie Izaäk is bij een kind Gods? Waar en hoe kan men deze vervulling bij 's Heeren kinderen zien? Die kan men niet zien, die kunnen zijzelf niet zien uit zichzelf, die kan alleen de H. Geest laten zien. Comrie schrijft dan ook, dat die blijde aandoening in het hart oprijst uit een overtuiging, welke de Heilige Geest in het hart werkt. De zekerheid rust niet op een gevoel van blijdschap of op welk gevoel ook, voor het gevoel rust op de zekerheid, de overtuiging, die de H. Geest werkt, dat wij — zegt nu Comrie — alles wat beloofd is, dadelijk hebben, bezitten en genieten.

Ik zou hier bij op willen merken, dat ons bezit, hier op aarde, het bezit van de wedergeborene, die met Christus verenigd is en in wie dus de Heiland woont, ten dele is. Ons bezit is een onderpand, een handgeld. Zoals Izaäk de vele volken vertegenwoordigde, zo vertegenwoordigt de meerdere Izaäk de eeuwige genade. Geloof blijft geloof en wij blijven hier wandelen in het geloof. Maar de H. Geest kan toch iets laten zien. Waarom schrijf ik dit alles. Om in te gaan op een brief, die de redactie mij doorzond, waarin onder verzekering des gevoels weer iets anders verstaan wordt, zodat Comrie in strijd gebracht wordt met Petrus Immens.

De brief zegt dit: „In dit artikel spreekt u n.l. over de zekerheid des geloofs en de zekerheid des gevoels." De eerste verwacht de dingen, de tweede bezit. „Nu ligt voor mij hier de moeilijkheid, dat u geloven ziet als een verwachten en gevoelen als een bezitten, waarbij u dus m.i. het gevoelen stelt boven het geloven.”

Maar, zegt de briefschrijver, ik heb bij Petrus Immens het omgekeerde gelezen. Hij verwijst hierbij naar „De Godvruchtige Avondmaalganger" en daarvan hoofdstuk V. Ds. Immens spreekt hier over — wat dan de mannen uit Engeland, die in het artikel van 13 juli j.l. genoemd zijn en Comrie noemen: e verzekering die in het geloof besloten is. — Hij schrijft over de directe, de rechtuitgaande daad des geloofs, waarover Comrie in zijn „Verhandeling van enige Eigenschappen des zaligmakenden geloofs" uitvoerig handelt in zijn leerrede over Hebr. 10 : 22. Als de lezer Immens en Comrie vergelijken wil, zou ik hem de lezing van deze preek willen bevelen. Nu meen ik, dat ds. Immens de verzekering des gevoels noemt in het begin van zijn vijfde hoofdstuk. Hij schrijft daar: „Een ander vraagt wellicht of er tot een leven door het geloof verzekering wordt vereist. Dat is, of een kind van God, geen bewustheid hebbende van zijn geloof, evenwel daardoor kan leven en werkzaam zijn. Hierop antwoord ik, dat het zeker is, wanneer iemand bewust is van zijn gemeenschap en zalig deel aan God en Christus, dat hij dan ook beter in staat is om in het geloof recht werkzaam te zijn. Dan kan hij beter gebruik maken van de Heere Jezus, en omdat hij God als zijn Verbondsgod kan aanmerken, kan hij ook beter gebruik maken van de beloften tot zijn geestelijke sterkte en voortgang op de weg des levens.”

Als ik Petrus Immens goed begrijp, bedoelt hij hiermee hetzelfde als wat Comrie noemt de verzekering des gevoels of de zekerheid van het besef, zoals Boston en de anderen zeiden. Dat is die bewustheid, waarover Immens spreekt. Hier is, dacht ik, het voornaamste mee beantwoord. Petrus Immens stelt deze verzekerdheid iets hoger dan de zekerheid dergenen, die zich niet bewust zijn van hun zalig deel aan God. Maar wat bedoelt hij dan met het gevoel?

Op blz. 167 kunnen we lezen wat de schrijver onder het leven des geloofs verstaat. „Het is de heilige werkzaamheid van de wedergeboren en aanvankelijk gelovige christen, waardoor hij uit een bijblijvend gezicht en indruk van zijn gedurige afwijkingen en zonden en diepe onmacht ten goede, het oog en het hart gevestigd houdende op de Verbondsmiddelaar, van Hem in en tot alles gebruik maakt, en uit aanmerking van de macht, goedheid, waarheid en trouw van de onveranderlijke God, met verloochening van alles, zich aan de wil Gods onderwerpt, vertrouwende, dat Hij het wel zal maken.”

Dit is het geloof waarvan Comrie schrijft, dat het geoefend wordt om vergeving van zonde te verkrijgen. Het voorwerp van dit geloof is niet, dat onze zonden vergeven zijn en dat wij de zaligheid in Christus hebben. Dat is het inkerende geloof, dat in zichzelf de kenmerken des geloofs vindt. Het is maar, dat we weten wat we bedoelen. Dit toevluchtnemend geloof nu, daar gaat het over, als ds. Immens lezers berispt, die dit toevluchtnemend geloof willen beoefenen op grond van hun gevoel. Hij schrijft in de toepassing op blz. 179: „O volk van God, hier moet ik een woord tot uw beschaming zeggen. Gij leeft, het is waar, door het geloof, want anders waart ge buiten de gemeenschap met Christus, daar het geloof alleen de band van vereniging maakt.

Maar waar is die werkzame oefening van dat geloof? Velen uwer zijn al jaren op de weg geweest, maar maken geen voortgang, omdat ze door gestadige twijfelingen geschud worden. Zij blijven altijd arbeiden aan de gronden. Het is altijd: Ik vrees dat het met mij niet recht is. Zij willen leven door gevoel maar niet door geloof en daarom blijven zij altijd dezelfden, in plaats van staat te maken op het getuigenis van Christus". Het is duidelijk dat het hier gaat om een tekort in het vast geloven in de beloften.

Wat moet de man of de vrouw hiervoor in zichzelf vinden? Dat hij of zij een goddeloze, een zondaar, een verlorene is. Wat wil hij vinden? Een gevoel van vroomheid, heiligheid, een goede gestalte, een groot berouw en dergelijke dingen meer.

Wat zoekt het reflexieve, het inkerende geloof in zichzelf? Het zoekt daar het geloof in Jezus Christus en het verlangen naar God en andere vruchten van de H. Geest. Ik hoop, dat ik het onderscheid tussen deze twee trappen des geloofs aannemelijk kan maken. Het gevoel op de ene trap en het gevoel of het bewustzijn op de andere trap spelen een verschillende rol. Het is duidelijk, dat ds. Immens niet wil spreken over de tweede trap, waarop men een bewustheid heeft van zijn gemeenschap en zalig deel aan God en Christus. Hij spreekt over het leven des geloofs van de gelovige, die direct met de beloften werkzaam is. Aan deze verwijt hij, dat hij te weinig op het getuigenis van Christus let en teveel de grond in hemzelf zoekt. Anderen houdt hij voor, dat zij niet genoeg doordrongen zijn van hun totale verlorenheid en dat zij de kracht van hun afdwalingen niet genoeg gevoelen. Petrus Immens gebruikt dit woord wel niet, maar wel, dat ze niet genoeg op het hart wegen. Daarom leven zij niet genoeg uit de Heere Jezus. Zij moeten ook leren van het hunne af te zien en door het geloof te leven.

Als Immens het gevoel verwerpt, verwerpt hij m.i. het gevoel van zelf iets te kunnen en te hebben en te zijn tot zaligheid, terwijl de verzekering des gevoels of van het bewustzijn betrekking heeft op het werk des Geestes of de vruchten der verkiezing. Ik wil dus onderscheid maken tussen het gevoel van vroomheid en van bekeerd-zijn, waar de bekommerde zo naar streeft en het gevoel als bewustzijn van de gemeenschap met God.

Het eerste, daar moeten we af, om tot het vastere geloof te komen. Het tweede is ook volgens Immens een zeer kostbaar goed. Op blz. 183 schrijft hij immers: „Staat naar een vaste bestendige en op Gods Woord gegronde verzekering van uw staat. Wanneer gij eens, volgens echte kentekenen uit het Woord, met vergelijking van uw hart daarbij, vrijmoedigheid vond om te durven geloven dat gij het eigendom Gods waart: houdt het daarbij". Dit is de zekerheid van het gevoel of van het bewustzijn, zoals de Engelse Godgeleerden of schotse dat bedoelden. Deze omschrijven de verzekering van de staat met de woorden: „Ik gevoel, dat Hij de mijne is". Of ook: „Mijn God heeft mij gehoord". Petrus Immens dringt er op aan, dat we staan naar deze verzekering.

Maar betekent dit nu, dat we de blijdschap en de troost daarvan tot ons geloof moeten maken? Neen, het is prachtig als ze er zijn, maar het geloof is het voornaamste. De briefschrijver heeft in mijn artikel gelezen, dat hij van het geloof naar het gevoel moet overgaan. Naar mijn bescheiden mening staat dat er niet in. De christen leeft uit het geloof. Dat blijft de vaste grondslag. Het inkerend geloof, het gevoel of bewustzijn, dat men genade heeft wordt vaak bestreden. De verzekerdheid des geloofs kan sterk zijn zonder de zekerheid des gevoels. Hetgeen we ondervonden hebben is niet de grondslag van onze vastheid. Maar nu stelt hij, dat Immens leert, dat we van de zekerheid des gevoels moeten komen tot de zekerheid des geloofs. Ik meen, dat hij deze schrijver dan niet verstaat. Daar is een gevoel van vroomheid enz. in het begin, dat verlaten moet worden. Maar de verzekering, het bewustzijn, het inkerende geloof dus, dat zegt: ik weet en ben verzekerd, daar moet men, volgens ds. Immens naar staan. Ook moet men staan naar gevoelige genade en naar troost en blijdschap. Petrus Immens vindt deze dingen geweldig. Hij zegt helemaal niet, dat wij daarvan af moeten. Hij zegt alleen dat we daar niet cd te zeer naar moeten staan, alsof dit alles was. Laat de briefschrijver het maar nalezen op blz. 184: „Zijt niet al tezeer gezet op gevoelige genaden en bevestigingen van Gods Geest tot vertroosting en blijdschap. Behaagt het God het u te schenken., weest dankbaar, acht het groot, en bewaart het getrouw.”

Dit is toch heel wat anders dan wat de briefschrijver er in leest, alsof we aan deze verzekering des gevoels geen waarde mogen toekennen. Het is duidelijk, dat de verzekering des gevoels of des bewustzijns een hogere trap van genade is. Deze trap is evenwel in dit leven moeilijk, bereikbaar. Deze zekerheid is meer voor de eeuwigheid en voor oude geoefende christenen. Daarvan zegt Petrus Immens: „Als ge het mist, denkt: het is hier de tijd niet van gevoelen, maar van geloven". Nochtans, als God het schenkt, moet men het hoogachten. Men moet ook naar de verzekering van zijn staat staan. Maar als men deze mist, dan blijve men geloven op grond van de beloften Gods voor verloren zondaren. Men zou kunnen zeggen, dat de verzekering van het bewustzijn of van het gevoel tot het welwezen des geloofs behoort, en dat al deze verzekering des geloofs door de H. Geest het wezen des geloofs uitmaakt. Het is echter wel de moeite waard om voor dat welwezen zich in te spannen en zo zich te benaarstigen zijn roeping en verkiezing vast te maken. De zekerheid des heils, ja van zijn verkiezing, heeft alles te maken met de kenmerken van genade in ons.

Calvijn schrijft dan ook, dat we van onze uitverkiezing verzekerd kunnen worden op grond van de krachtdadige roeping, die wij bij onszelf waarnemen. (Inst. III, 24, 8). Wat is de vrucht van deze roeping? De gemeenschap met Christus; (Inst. II, 24, 5). Maar ik zeg niet te veel, denk ik, als ik stel, dat de zekerheid des heils of des verkiezing tot het welwezen des geloofs behoort.

Ik hoop hiermee de vraagsteller te hebben geholpen ook om zijn Petrus Immens beter te verstaan, al geef ik graag toe, dat het moeilijk is om bij ieder schrijver met zijn eigen spraakgebruik voldoende rekening te houden.

Ter Aanvulling nog dit. G. D. Krummacher begint ook met een trap van het geloof, waarbij men gevoelt, dat Jezus zondaren zaligt. Men voelt zich zo gelukkig, zo zalig in de bevinding. Dit geloof heeft meer zijn wortel in de bevinding dan in de Heere.

Een hogere trap is: Niet zien en nochtans geloven, blijven geloven, zoals Jairus toen zijn dochtertje gestorven was. Geloven op het toegesproken woord van Jezus.

De hoogste trap van het geloof is als men niets hoort en alleen ondervindt, dat God tegen ons is. Zo heeft Jezus geloofd aan het kruis in de grote verlatenheid. Hij noemde God nochtans zijn God. Hoe verkwikkelijk is het echter te mogen weten, dat we genade bezitten. Petrus Immens zegt: acht dit groot. Acht dit gevoel of bewustzijn groot.

Begrepen?

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's