Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambtsdragers - Gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambtsdragers - Gemeente

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zijt uw voorgangeren gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken over uw zielen, als die rekenschap geven zullen." Hebr. 13 : 17a.

In praktisch élke gemeente zijn in deze maand ambtsdragers bevestigd. Sommigen werden voor het eerst, anderen bij herhaling tot het ambt van ouderling of diaken geroepen, en samen met degenen , die reeds zitting hadden in de kerkeraad staan zij voor de taak aan het leven der gemeente leiding te geven. Helaas kan niet gezegd worden dat alle gemeenteleden van die taak een juist begrip hebben. Over het algemeen. bestaat er in de gemeente over de plaats en de functie van de ambtsdragers veel misverstand, om niet te zeggen: onverstand. Daarom is het goed om ook hier over deze zaak eens onderwijzing te ontvangen vanuit Gods Woord. Het kan onder de zegen des Heeren de wederzijdse verhouding tussen ambtsdragers en gemeente ten goede komen.

Gezien de hierboven geschreven Schriftwoorden zou het eerder voor de hand gelegen hebben boven deze meditatie het opschrift „Gemeente-Ambtsdragers" te plaatsen dan omgekeerd. De gemeente wordt immers met het oog op haar houding ten opzichte van de ambtsdragers vermaand. Maar dat neemt niet weg dat er ook zeer wezenlijke en daarom behartenswaardige dingen in worden gezegd over het werk van de ambtsdragers en hun houding ten opzichte van de gemeente. Van de voorgangers (ambtsdragers) wordt immers geschreven dat „zij waken voor uw zielen, als die rekenschap zullen geven", en daarmee worden hun roeping en verantwoordelijkheid kort, maar krachtig aangeduid. Daar willen we dan nu onze aandacht op richten; om de volgende week te letten op de keerzijde van de medaille.

Er staat dat de ambtsdragers rekenschap zullen geven. Dat wil zeggen dat ze verantwoording zullen moeten afleggen voor hun doen en laten in de gemeente, die aan hun zorgen was toevertrouwd. Daar ligt in opgesloten dat hun werk een opgedragen werk moet zijn. Als u of ik iets doen voor onze geliefden, dan zijn we geen rekenschap verschuldigd. Echter wel van een taak, die ons „van hogerhand" werd opgedragen. Als er dus staat dat de ambtsdragers verantwoording verschuldigd zijn, dan moet dat inhouden dat het ambt hun is opgelegd. Door wie? Niemand minder dan de Heere Zelf heeft het hun ter behartiging toevertrouwd.

In zekere zin kunnen we zeggen dat elke gelovige „ambtsdrager" is. Hij draagt het „ambt van gelovige". Elke christen heeft van Godswege een roeping te vervullen. (Zie art. 32 van de Cat.) Maar van het begin van de Christelijke Kerk af hebben sommigen in de gemeente een bijzondere opdracht gehad. Paulus spreekt er b.v. in de Efezebrief van dat de Heere sommigen heeft gegeven tot apostelen, anderen tot profeten enz. En ook het ambt van ouderling en diaken vinden we in het Nieuwe Testament beschreven (vgl. b.v. het Bevestigingsformulier).

Helaas is als gevolg van de voortgaande verroomsing van de Christelijke Kerk de Bijbelse visie op de ambten' langzamerhand verloren gegaan: de ambtsdragers werden priesters. De reformatie heeft ook deze ontwikkeling echter doorbroken en de drie Bijbelse ambten van predikant, ouderling en diaken in ere hersteld.

Hoe hebben we de ambtsdragers nu te zien? We hebben ze te zien als mensen, door wie Christus de gemeente wil onderwijzen, leiden en dienen. En door wie Hij het dan ook metterdaad doet! Menselijk bezien is dat een vreemde zaak: het zijn immers heel gewone, zwakke, zondige mensen, aan wie niets menselijks vreemd is. Bovendien worden ze door de gemeente — dus mensen — gekozen. Ja, maar — zegt het formulier — nu ze door de gemeente zijn gekozen, zijn ze „mitsdien van God Zelf" 'geroepen. In de middellijke weg roept de Heere Zelf mensen tot het vervullen van een bepaalde, speciale taak in de gemeente. Die taak is — afhankelijk van het ambt — verschillend. Maar voor alle dragers van het ambt geldt dat ze van Godswege geroepen zijn om te waken voor de zielen. Ieder heeft op de plaats, waar de Heere hem gesteld heeft, het waarachtige welzijn van de aan zijn zorgen toevertrouwde mensen te behartigen. Het spreekt vanzelf dat bij dat „waarachtige welzijn" het geestelijke en eeuwige welzijn bovenaan moet staan. Wat echter niet betekent dat het lichamelijk en tijdelijk welzijn daarvan losgemaakt zou mogen worden. Integendeel!

Het „waken over de zielen" kan worden vergeleken met de zorg van een herder voor zijn kudde. Petrus noemt Christus ergens de Overste Herder of Opperherder; dus mogen we de ambtsdragers wel onderherders noemen. Waarbij het vanzelf spreekt dat de Opperherder hun taak bepaalt: Zijn orders hebben ze uit te voeren. Dat brengt met zich mee dat de drager van het ambt dus nooit zelf de dienst mag uitmaken. Hij mag niet werken om er zelf „de man" door te worden; of om eigen mening te propageren; of om eigen groep of richting groot te maken. Naar het woord van Paulus moeten de ambtsdragers „acht hebben op de gehele kudde" (Hand. 20 : 28). En naar de opdrachten van Opperherder hebben ze daarbij te luisteren: die moeten worden uitgevoerd.

Wat doet nu een herder? Een herder begeleidt de kudde; waakt over de kudde; voorziet haar van voedsel; beschermt haar tegen gevaren; probeert eigenzinnige schapen tot rede te brengen; zoekt afgedwaalde schapen op; geeft schapen, die bijzondere noden hebben, bijzondere zorg: lammeren draagt hij, zogenden leidt hij zachtkens. En zo nu hebben ook de ambtsdragers het welzijn van de gemeente in haar geheel, maar ook van elk gemeentelid afzonderlijk te behartigen. Daarvoor zijn nodig open oren en ogen en vooral ook een meevoelend hart; daarvoor is ook nodig om dicht bij Gods Woord te leven en zich daardoor telkens te laten onderwijzen. Want het gaat er om steeds zó te spreken en zó te handelen als de Opperherder het wil. Daarbij zijn drie hoofdpunten te noemen. In de eerste plaats zal steeds weer betuigd moeten worden tegenover allen en een ieder dat alleen wie door waaraöhtig geloof een schaap is van Christus' kudde welgetroost leven en sterven kan. In de tweede plaats zal ieder vermaand moeten worden om zich nu ook als een gewillig schaap van de Overste Herder te gedragen. En in de derde plaats moet het onderlinge dienstbetoon benadrukt worden en in praktijk gebracht. Natuurlijk zou hier meer te zeggen zijn. Ook is duidelijk dat elke ambtsdrager weer zijn taak heeft bij „het waken voor de zielen". De roeping van een ouderling, diaken en predikant is niet gelijk. Maar ieder heeft toch voor zijn deel het welzijn van de gemeente in haar geheel en van de gemeenteleden afzonderlijk te zoeken en te bevorderen.

Van het „hoe en wat" daarvan zal elke ambtsdrager ook rekenschap hebben te geven. Dat onderstreept dat het dragen van een ambt een verantwoordelijke zaak is en ieder dient zich daarvan ook steeds bewust te zijn. De Heere zal ons eenmaal afvragen wat we met de ons toevertrouwde talenten — ook als ambtsdragers — hebben gedaan. Hoe ernstig dat wel is zien wij in de gelijkenis van de talenten (Lukas 19 : 11-27) en b.v. ook in Ezechiël 33, waar staat dat de wachter verantwoordelijk is voor het bloed der zielen, waarover hij is gesteld.

Dit bedenkende moet elke ambtsdrager wel uitroepen: „Wie ben ik, dat ik mijn ambt kan vervullen? " Inderdaad, geen mens is daartoe van zichzelf bekwaam. Voor wie dat echter voor zichzelf diep beseft, ligt er een heerlijke bemoediging in het apostolische woord: „Hij, Die u roept is getrouw. Die het ook doen zal". De Heere wil door Zijn Heilige Geest zondige mensenkinderen tot instrumenten maken, waardoor Hij Zijn werk doen kan. Hij wil Zijn kracht in onze zwakheid volbrengen. En Hij doet dat ook, als wij Hem ootmoedig om die genade aanroepen. Dus: „Bid en werk!"

Maar wie zo als ambtsdrager aan het werk gaat, die zal ook niet zonder vrucht arbeiden. Al ziet hij er zelf dikwijls niet veel van, ook voor hem geldt dat de Heere Zijn Woord niet ledig zal doen wederkeren, maar dat het alles zal doen wat Hem behaagt en voorspoedig zal zijn in hetgeen, waartoe Hij het zendt. En daarom: ambtsdragers, getroost aan het werk voor gemeente en kerk! Het gaat om de zaak des Heeren en die zal voortgang vinden, alle tegenwerking van de vorst der duisternis ten spijt!

Ridderkerk-Slikkerveer. J. Noltes

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Ambtsdragers - Gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's