Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordrecht en de oecumene

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordrecht en de oecumene

12 minuten leestijd

Gereformeerd-oecumenisch.

Hoewel het woord „oecumene" voor allerlei uitleg vatbaar is en er dus terecht bezwaar gemaakt zou kunnen worden tegen de titel boven dit artikel, is er toch alle reden toe om in dit herdenkingsnummer aandacht te schenken aan het oecumenisch aspect van de synode van Dordrecht.

Want deze grote bijeenkomst was maar niet een nationale aangelegenheid. Verschillende buitenlandse godgeleerden waren uitgenodigd en gaven ook aan de uitnodiging gehoor. Vandaar o.a. dr. H. Kaajan in zijn boek „De groote synode van Dordrecht in 1618-1619" schrijft: „In zekere zin had men in Dordt een Gereformeerd oecumenisch concilie."

Daarbij mag ons niet ontgaan hoe zeer in dit verband ook artikel 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis nog functioneerde. Men was overtuigd dat het ambt van de overheid o.a. hierin gelegen was de hand te houden aan de heilige kerkedienst. Daarom werden de uitnodigingen niet gericht aan de betreffende kerken, maar richtte men zich tot de Koning van Groot-Brittannië, de landgraaf van Hessen, de gereformeerde steden van Zwitserland enz. Alleen t.a.v. Frankrijk werd een uitzondering gemaakt: Omdat de Franse vorst niet de gereformeerde belijdenis was toegedaan, werden de brieven aan de kerk zelf geadresseerd. Inderdaad verleende de Franse koning geen medewerking. De Franse predikanten die door de synode waren afgevaardigd, kregen geen toestemming naar Dordrecht te gaan.

Maar uit Engeland, Duitsland en Zwitserland verschenen wel afgevaardigden ter synode. Koning Jacobus I vaardigde als hoogste bisschop van de Engelse kerk vier theologen af. De keurvorst van de Pfaltz zond drie vooraanstaande Heidelberger hoogleraren. De landgraaf van Hessen accepteerde eveneens de uitnodiging een deputatie naar Holland te zenden. De Zwitserse steden Züriöh, Bern, Bazeil en Schafhausen hebben lang geaarzeld. Uiteindelijk bleken de overwegingen om de uitnodiging te aanvaarden sterker. Ook de kerk van Geneve was vertegenwoordigd, terwijl voorts Emden en Nassau enkele theologen hadden afgevaardigd en niet te vergeten ook Bremen een deputatie gestuurd had.

Verbondenheid in het geloof.

Wat bewoog onze vaderen deze buitenlandse theologen uit te nodigen? Men kan in dit verband op enkele zakelijke argumenten wijzen.

Vooreerst hadden de troebelen in ons land tussen Remonstranten en Contra-remonstranten reeds lang de aandacht getrokken van het buitenland. Omdat de reformatorische belijdenis in het geding was, wist men zich er bij betrokken. Toen in de hierboven genoemde Zwitserse steden bezwaren naar voren kwamen tegen de afvaardiging naar ons land en de bezwaarden beducht waren zich te mengen in twisten van de buitenlandse kerken hebben de voorstanders onder meer als argument aangevoerd, dat ook de Zwitserse confessie in het geding was en dat beide partijen zich beriepen op de werken van Bullinger. Daarom kon en mocht men - zo meenden de voorstanders - zich niet aan de uitnodiging onttrekken.

Typerend voor de inmenging van buitenlandse zijde is ook de houding van de Britse vorst Jacobus I t.a.v. de opvolger van Arminius.

Vervolgens moeten we ook niet vergeten dat er tussen de buitenlandse kerken, haar dienaren des Woords en professoren en onze vaderlandse kerk allerlei contacten bestonden. Contacten, die gelegd waren door studie in het buitenland of in ons land en die door correspondentie dieper bevestigd werden. Ook dat gaf menigmaal een vriendschapsband.

Maar daarmee is toch nog het wezenlijkste nog niet gezegd. De diepste oorzaak om de buitenlandse kerken met wie men zich door de band van dezelfde belijdenis verbonden wist, uit te nodigen, ligt ongetwijfeld in het feit, dat men de leer des heils, de belijdenis der Reformatie op het spel zag staan. Het ging maar niet om een „Hollands binnenbrandje", waaraan men met een schouderophalen voorbij kon gaan. Het ging maar niet om futiliteiten en haarkloverijen. Het ging om datgene wat de inzet geweest is van het werk van Luther en Calvijn: „alleen door de genade; alleen door het geloof." Was de belijdenis van de predestinatie niet het hart van de Kerk? Ging het tussen Remonstranten en Contra-remonstranten in wezen niet om de vraag, die reeds in de vroege kerk de strijd tussen Augustinus en Pelagius beheerste? En vertoonde de strijd tussen Gomaristen en Arminianen niet een treffende parallel met de worsteling van Luther tegen Erasmus over de knechtelijke wil?

Daarom moest de Dordtse synode wel een oecumenisch aspect hebben. Het ging immers om zaken, die de ganse Christenheid raakten. Het was geen privé-zaak van de Nederlandse kerk alleen, nee, alle kerken van gereformeerde confessie werden door de Remonstrantse leringen bedreigd in het zuiver verstaan van hun belijdenis.

De deelname van de buitenlandse godgeleerden aan de synode was daarom ook geen formele aangelegenheid. Wie in het genoemde boek van dr. Kaajan de gang van zaken nagaat, ontdekt, hoe groot de invloed van de buitenlanders op de besprekingen geweest is, hoezeer ook op hun deelname prijs werd gesteld.

Nadrukkelijk werd verklaard dat de buitenlandse afgevaardigden in „doctrinalibus", dus in de leergeschillen, een beslissende stem hadden.

Geen wonder dat de dankbaarheid groot was voor de eenstemmigheid waarmee ten slotte de Dordtse leerregels ontworpen en geredigeerd werden en tenslotte door alle synodeleden ondertekend werden. Men beleefde dat als een blijk van waarachtige verbondenheid in het geloof.

Ook bij de herziening van de belijdenisgeschriften kwam deze verbondenheid in het geloof tot uitdrukking.

Het oecumenisch aspect van Dordt is dus meer dan een formele aangelegenheid geweest. Men wist zich verbonden in de enigheid van het ware geloof. En dat de reformatorische belijdenis een katholiek aspect bezit (de ganse Christenheid!) was voor de Dordtse vaderen meer dan een frase. Het geloof in de ene heilige, katholieke kerk van Christus, zoals dat in zondag 21 van de Heid. Cat. omschreven wordt, was ten diepste de dragende grond van dit streven om de band tussen de kerken te bewaren.

Daarin toonden zij echte nazaten van Calvijn te zijn, die immers ook geworsteld heeft om de eenheid der Kerk gestalte te geven.

Men heeft van de synode van Dordrecht veel kwaad gesproken. Fiolen van toorn zijn uitgegoten over de hoofden der synodeleden. Kleinzieligheid, benepen kerkpolitiek, formalisme etc, het is hun alles verweten.

Uiteraard zal niemand deze synode in elk opzicht kunnen vrijpleiten. Maar als wij nu na 350 jaar met dankbaarheid de arbeid op deze synode gedaan gedenken en haar betekenis voor de Kerk van Christus in het licht stellen, mag zeker gewezen worden op het oecumenisch besef dat aanwezig was, de beleving van de verbondenheid in het geloof.

Eenheid en verscheidenheid.

We noemden reeds de invloed van de buitenlandse godgeleerden. In het algemeen kan men zeggen dat zij gepoogd hebben de broederband te bewaren en accentsverschillen en meningsverschillen niet te laten uitgroeien tot splitsingen. Dat betekent niet dat zij water in de wijn wilden doen. Zij wisten zich gebonden aan de Heilige Schrift en aan de uitspraken der Confessie. En eenparig heeft men de gedachtengang der Remonstranten afgewezen en hun houding scherp veroordeeld. Ook de buitenlandse theologen waren van oordeel dat de synode door dubieuze beloften van de zijde der Remonstranten bedrogen was en dat deze terecht uit de synode weggezonden worden.

De aandrang tot gematigdheid is maar geen impuls van de afgevaardigden zelf geweest. Nee, in de instructies die hen meegegeven werden voor hun vertrek naar Dordrecht, stond dit menigmaal met zoveel woorden vermeld. Zo kregen de Hessische afgevaardigden de opdracht mee, erop toe te zien dat alles zonder bitterheid of heftige gemoedsbeweging toeging en dat er in de leer niets besloten werd wat in conflict kwam met hun ware religie en de hessische confessie.

Ook de Zwitsers hadden een soortgelijke instructie: Nieuwe, tevoren niet gebruikte spreekwijzen moesten vermeden worden. Typerend voor ons onderwerp zijn ook de punten vervat in de instructie van de Nassauers. Hun werd opgedragen, 1) mede te werken aan de handhaving van de eenheid der ware, gereformeerde religie, 2) alleen die uitdrukkingen te gebruiken welke in Gods Woord en de gereformeerde confessie's te vinden waren, 3) te zorgen dat men de leer der voorbeschikking op sobere wijze zou behandelen en men niemand onstichtelijk voor het hoofd zou stoten.

De engelse godgeleerden hadden eveneens het consigne meegekregen een bezadigde formulering van de leerregels te bevorderen. Juist de Engelsen zijn het geweest die al hun kracht hebben aangewend de eenheid te bewaren en bij verschil van mening de broeders tot elkander te brengen. Dat dit geen onverschilligheid was, maar voortvloeide uit pastorale motieven, blijkt ook uit de preek van dr. Joseph Hall ter synode gehouden. Hall heeft daarbij onder meer gezegd: „Er is tweeërlei theologie: een schoolse en een voor 't volk. De laatste vormt een Christen, de eerste een redetwister. „Wat nut heeft het, dat iedere zakkendrager en schipper van de verborgenste oorzaak der praedestinatie vermetel durft disputeren."

Daarom zijn het juist de buitenlandse godgeleerden geweest die menigmaal al te scherpe uitdrukkingen van de Gomaristen gecorrigeerd hebben. Waren niet, naar Deut. 29, de verborgen dingen voor de Here, onze God en de geopenbaarde voor ons en onze kinderen.

Daarom heeft men hartstochtelijk geijverd om de belijdenis van de volstrekte souvereiniteit Gods, de belijdenis van het sola gratia vast te houden en daarvoor zodanige bewoordingen te kiezen dat allen met een goed geweten de Canones konden ondertekenen. Ook de supra-lapsariër Gomarus! Hoewel het infralapsarische standpunt het ter synode gewonnen heeft: De uitverkiezing werd immers betrokken op het gevallen menselijk geslacht. Maar men heeft de leerregels niet als een academisch geschrift opgesteld. Men heeft ook vermeden het Gomaristische standpunt te veroordelen. Men heeft ook hier op pastorale wijze het geheimenis willen eerbiedigen en alleen tegenover de Renionstranten de zaak zelf met klem naar voren gebracht.

Spanningen.

Dat alles is overigens niet zonder spanningen gegaan. Meermalen liep de eenheid tussen de broeders gevaar. Dat is niet zo verwonderlijk, als we in de eerste plaats bedenken, hoe de Remonstranten gepoogd hebben de buitenlandse theologen te „bewerken".

Maar bovendien moeten we niet vergeten dat er onder de afgevaardigden meerderen waren, die sympathiseerden met het Arminiaanse standpunt. Enkele engelse godgeleerden hadden universalistische neigingen. Een van hen, die ter synode nogal eens moeite had met de hardere uitdrukkingen der Contra-remonstranten, zal later openlijk tot het kamp der Remonstranten overlopen.

Ook de Hessische theologen waren geneigd de Remonstranten veel toe te geven en ook zij drongen aan op veroordeling van enkele uitdrukkingen van Gomarus c.s.

Maar vooral met de Bremers kwamen er moeilijkheden. Zij stonden nogal onder invloed van Melanchthon en hebben bij monde van Martinius gepleit voor het universalistische karakter van Christus offer. Dat bezorgde hen de naam over te hellen naar het Remonstrantisme. Reeds op de heenreis naar Dordrecht rezen er moeilijkheden met Gomarus. Ter synode rees de twist tussen de Bremers en Gomarus zo hoog, dat de eersten ernstig dachten over een vertrek. Het is aan de Engelsen te danken dat de eendracht toch bewaard bleef en dat beide partijen elkander weer vonden. Hoewel de Bremers in verschillende opzichten een afwijkende mening innamen, hebben zij toch de leerregels ondertekend. Dat heeft hen bij de Remonstranten een kwade naam bezorgd: Men fluisterde zelfs dat zij - het deden om de brode. Toch is dit onjuist. Zij konden ondertekenen omdat de leerregels niet in strijd kwamen met de in de instructie der Bremers geëiste gematigdheid.

De eenheid heeft men bewaard, ook bij verschil van gevoelen. Dat mag ons verbazen, als we erop letten, hoe er ook in zake kerkorganisatie verschillen waren. Neem alleen de Engelse afgevaardigden. Zij behoorden immers tot een episcopale kerk. Aan het hoofd van de delegatie stond Geortge Carleton, bisschop van Llandaff. En ondanks het feit dat onze gereformeerde vaderen niets van het bisschoppelijk systeem moesten hebben nam Carleton een bevoorrechte positie in.

Dat gaf nogal eens moeilijkheden. We denken aan de aanval van de Engelse bisschop op de presbyteriale kerkstructuur van onze kerk, een aanval die door de Synode met een veelbetekenend stilzwijgen werd aangehoord. Zijdelings heeft Carleton ook verklaard dat de oorzaak van alle woelingen daarin lag ... dat de Nederlandse kerk geen bisschoppen kenden. Een bisschop zou, zo meende hij, aanstonds ingegrepen hebben. En toen Bogerman de redactie van de leerregels op zich nam, was het weer deze engelse bisschop die protesteerde. Het is aan Bogerman's wijs beleid te danken dat de storm gestild werd: Op zijn voorstel werd een commissie in het leven geroepen waarin ook de bisschop zitting had.

Omgekeerd heeft Gomarus bij een van de discussies de bisschop ronduit gezegd: „Eerwaarde Heer Bisschop, men moet hier in de Synode niet gaen met autoriteit, maar met reden." Met andere woorden: Uw bisschoppelijke waardigheid werpt geen gewicht in de schaal.

Toch heeft dat aan de eendracht geen schade gedaan. Men wist zich één in de doctrina, de leer des heils. Deze geloofsverbondenheid besliste.

Grenzen.

Tenslotte moeten we nog opmerken dat deze oecumenische gezindheid grenzen heeft. De Dordtse vaderen wilden geen vage oecumeniciteit, die alle grenzen deed vervloeien. Zij waren wars van alle relativisme. Dat bleek uit de nadruk die in de verschillende instructies gelegd werd op de handhaving van de ware, gereformeerde religie. Het kwam ook tot uiting in de bekrachtiging van de belijdenisgeschriften met hun scherpe spits tegen Rome en de Dopers. Het kwam ter sprake bij de kwestie van de Catechese. Bij die gelegenheid is onder meer door Bogerman gezegd dat nalatigheid in de Catechese de onwetendheid deed toenemen en een voedingsbodem was voor het ontstaan van „zulk een menigte secten als Papisten, Anabaptisten en Libertijnen".

Men heeft bij alle eerbiediging van verschillen en bij alle aandrang tot gematigdheid todh de waarheid niet willen opofferen aan de eenheid. Een oecumenisch streven dat uitging van een minimum-belijdenis en dat dan zoekt te komen tot een nieuw gemeenschappelijk belijden zou geen genade in hun ogen gevonden hebben. Het gezag van de Heilige Schrift en de kerkelijke binding aan de belijdenis der Reformatie stond voor hen vast. Vanuit deze geloofsbinding heeft men geijverd de eenheid te versterken en te bewaren. Daarom betekent de herdenking van de 350ste verjaardag van deze synode ook een vraag en een opdracht. Een opdracht aan een zo versplinterd gereformeerd protestantisme, dat vaak geen weet meer heeft van de waarachtige katholiciteit van de kerk en dat de brede blik van Calvijn en van de Dordtse vaderen is kwijt geraakt. Laten wij ons spiegelen aan deze synode, die inderdaad een Gereformeerde-oecumenische synode genoemd kan worden. Die naam is zij waard. Die naam heeft zij ook waar gemaakt.

Ede.  A. Noordegraaf

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1968

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Dordrecht en de oecumene

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1968

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's