Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE HEILIGMAKING (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE HEILIGMAKING (1)

10 minuten leestijd

Alle geloofsstukken hebben hun betrekking op God, het hele geloof en ook alle heilsweldaden komen niet alleen van God, maar zij zijn afstralingen van God Zelf, van Zijn heerlijkheid, van Zijn deugden. Als de N.G.B, zegt in artikel 1: „Wij geloven allen met het hart, en belijden met de mond dat er is één enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen, eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein aller goeden", dan komt het mij voor dat de Kerk zo'n veelheid te belijden krijgt van Gods eigenschappen, van die haast ontelbare eigenschappen, dat hij tenslotte eindigt in een enzovoort, van de zeer overvloedige fontein aller goeden, de zeer overvloedige fontein van al Zijn goedheden. En tot die ontelbare deugden Gods behoort dan ook Zijn heiligheid.
Zoals de deugd van de rechtvaardigheid zijn terugslag heeft bij de mensen in de rechtvaardiging van zondaars tot hun zaligheid, zo vindt ook de heiligheid van God haar terugslag tot zaligheid bij zondaars. We zingen dat God, door al Zijn deugden aangespoord, Zijn Woord, en ook Zijn trouw verheven heeft tot zaligheid. Er is geen enkele deugd van God, zo goed Zijn gerechtigheid als Zijn heiligheid, als Zijn liefde en Zijn genade, of zij is tot zaligheid. De genade Gods, dat is de uitstraling van Gods eigenschappen, zo is de genade Gods ook de uitstraling van de eigenschap van Gods heiligheid. God is de fontein van heiligheid.
God is afgezonderd van het algemene, van het profane. Hij is verheven boven het schepselmatige, het beperkte. Zijn goedheid kent noch perk noch paal. Hij is dan ook trans­cendentaal, verheven boven al het zondige, boven al het onreine. God is zo volmaakt zuiver van natuur, dat er geen vlek en geen rimpel in Zijn Wezen te vinden is. Hij gaat zo ver alles te boven in deze Zijn heiligheid, dat heiligheid weleens genoemd is de goddelijkheid Gods.
Toen God de mens geschapen heeft, heeft Hij hem geschapen naar Zijn beeld, en in Zijn gelijkenis. Toen God dan dat beeld Gods meegaf aan de mens bij zijn schepping, bestond dat beeld in kennis — gerechtigheid — heiligheid; dus in de laatste plaats in heiligheid.
Dat laatste, wat God aan de mens meegaf, was niet het minste, dat was het sluitstuk. Het laatste was datgene, waarin het beeld Gods het heerlijkst blonk. Het was de afsluiting van het geheel, waarmee God de mens de wereld inzond. Nu is God in Zijn Wezen zo heilig, dat Hij met de zonde geen gemeenschap kon hebben, of het zou zijn met verloochening van Zijn Eigen heiligheid, met verloochening van Zijn eigen wezen. God is zo heilig, dat Hij ook met de zondaar geen gemeenschap kan hebben. Maar nu blijft God boven de zonde staan door geen genoegen te nemen met onze zonde, en ook geen genoegen te nemen met de zondaar, wie dat ook is. Zo blijft God in Zijn heiligheid, die het alles te boven gaat, eisen van de mens: „Zijt heilig, want Ik ben heilig". Ik ben heilig, dat is de eerste uiting van Gods genade, als Hij dat eist van de mens, die zondaar geworden is, tot wie Hij helemaal het woord niet meer had kunnen richten na zijn zondeval, die Hij had kunnen laten in datgene, wat de mens geworden was. Maar nu is God zo goed, dat Zijn heiligheid Hem ertoe brengt om tot deze mens opnieuw te spreken, en hem zelfs in zijn val nog na te zenden het woord van Zijn heiligheid: „Zijt heilig, want Ik ben heilig". Nu blijft deze heiligheid als het ware trekken aan de mens in zijn zondestaat.
Ten tweede: Christus is heilig naar Zijn Godheid, en naar Zijn Mensheid. „Dat Heilige wat uit u geboren is", zo zegt de engel tegen Maria, „dat is uit God geboren, zal Gods Zoon genaamd worden". En Jezus zegt zodra Hij op aarde gekomen is, „wie van u overtuigt Mij van zonde? " Jezus had geen zonde, Hij was heilig zoals God heilig is. Jezus heeft geen dadelijke of werkelijke zonden gehad en Hij heeft ook geen erfzonde gehad. Hij is, zo belijdt de Kerk, in de maagd Maria niet alleen gelegd door de Heilige Geest als een Zaad van God, van boven, maar Hij is ook in de maagd overschaduwd, zodat Hij door de Heilige Geest beschermd is, bewaard is tegen erfzonde. Jezus is heilig, en dan staat er dat Hij ook geheiligd is, dat Hij Zichzelven geheiligd heeft. Dan denken wij aan die bijzondere gebeurtenissen in Jezus' leven, waar Hij in de woestijn 40 dagen bezig geweest is om Zichzelven af te zonderen in het gebed, geheel vastend, geheel Zich a.h.w. gewennend aan, gevend aan de wil van Zijn God en van Zijn Vader. Alzo wordt Hij in die 40 dagen geheiligd. Straks als Hij op de berg gaat om te bidden dan gaat Hij Zich afzonderen voor Zijn Vader. Er is geen ding, waardoor iemand meer geheiligd wordt, dan door de gebeden. Als Jezus gaat lijden, dan zondert Hij Zich af in Gethsémané, en Hij heiligt Zichzelven voor Zijn Vader. Dan zegt ons de Bijbel, dat Hij door lijden geheiligd is! Straks aan het kruis, als de volle maat van het lijden op Hem aankomt, dan maakt Hij het „Uw wil geschiede" ten volle waar.
In alle teerheid spreekt Hij den Vader aan als Hij zegt: „Vader vergeef hun dat, want ze weten niet wat zij doen". Geheiligd door lijden wordt Hij, als Hij als laatste woord tenslotte spreekt: „Vader in Uwe handen beveel ik Mijnen Geest". Dat is de heiliging van Christus, en dat alles borgtochtelijk. De Vader zendt Zijn bevel: „Zijt heilig, want Ik ben heilig", tot zondaars, en Jezus Die onzer één geworden is, doch zonder zonde, heiligt Zichzelven. Hij was heilig en Hij heiligt Zich voor Zijn gemeente, voor Zijn volk, voor Zijn gelovigen. Hij heiligt Zichzelven, zodat Hij kan zeggen: „Vader Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat zij geheiligd zullen zijn in waarheid".
U begrijpt, dat nu het begrip heiligmaking vanuit de leer van God de Vader, vanuit de leer van God de Zoon op ons aankomt als een Evangelie van — het mag en het kan.
Daar is nog iets, namelijk het geloof in de Heilige Geest. Waarom is het, dat deze derde persoon uit de Goddelijke drievuldigheid speciaal de naam heilig draagt? Hij is de Persoon Gods, die nu wat de Vader wil, en wat de Zoon verworven heeft, gaat brengen bij de mensen. Als de Kerk haar geloof uitspreekt in haar God, en rubriceert alles wat God doet, dan zegt de Kerk te geloven in God de Vader en onze schepping; in God de Zoon en onze verlossing; in God de Heilige Geest en onze heiligmaking. Die Geest, die eenmaal bij de schepping het dichtsbij geweest is, die heel de schepping Gods tot bij de mens gebracht heeft, tot in de mens gebracht heeft. Het is die Geest, die nu door Jezus verworven, opnieuw op aarde komt, om in een ontredderde wereld het heil te brengen, dat Christus verworven heeft, dat de Vader gewild heeft. Om het te brengen nabij de mens, in zijn hart, in zijn leven. De Geest heiligt, de Geest reinigt, de Geest past de heiligheid van Christus toe.
U verstaat dat het God hoog menens is, als Hij een heilig volk op aarde wil scheppen: het is de wil des Vaders, het is de koop van de Zoon, waar Hij door Zijn Bloed betaald heeft de prijs voor dat hoge goed der heiligmaking, en het is de Geest van de Vader en de Zoon, die het bij u brengt in uw hart, en in uw leven, zodat er staat dat wij geheiligd worden door het bloed des Zoons, en door de Geest des Zoons. En nu wordt door de werking van de Geest in hart en leven deze genade beantwoord, zodat er een gemeente komt, volkomen bereid om voor God te leven, zó te leven dat ze geheiligd, toegewend en toegewijd wordt aan haar God, zo als een bruid toegewijd wordt aan haar man, de bruidsgemeente toegewijd wordt aan haar Man Christus! Christus en Zijn gemeente zullen staan voor het aangezicht van God, Die ze beiden hun Vader zullen noemen. En wat is meer toegewijd, geheiligd aan een vader dan een kind? Dat is geen knechtelijke liefde, maar dat is kinderlijke liefde en toewijding! De heiligmaking is een werk van God aan de zondaar, een werk aan de Kerk op de aarde. En de heiligmaking is een werk, wat God doet in déze wereld. Laat ons dit werk met elkander overdenken. 
Het is dus een werk van de Heilige Geest in de mens, in de Kerk, in de wereld. De Heilige Geest werkt dat door het heilig Woord van God. Het is niet door de wil van mensen geschreven, het is geschreven door de heilige mannen Gods door de Geest gedreven. Het is van de Geest, het is het instrument van de Heilige Geest, waarmee Hij heiligen gaat.
Als de Heilige Geest komt, dan begint de Heilige Geest met het Woord van God de zonde openbaar te maken. Als Hij reinigen gaat, dan is het eerst nodige wat Hij doet, dat Hij de zonde ontdekt, voor de dag haalt, laat zien. Hij laat ze zien zoals ze is. Dit doet de Heilige Geest door de Wet. Want door de Wet is de kennis der zonde. De Wet loopt dan ook door de openbaring Gods heen van het begin tot het einde. Het is zeer onwijs om te zeggen, dat de Wet een Oud-testamentische zaak zou zijn, en het Evangelie een Nieuw-testamentische zaak. Dat mag men onder zinnige mensen niet eens verwachten, dat ze zulke dingen zouden zeggen. Ieder die wèl thuis is in zijn Bijbel, die weet dat het Oude Testament al begint met het Evangelie. En ieder die wèl thuis is in zijn Bijbel, weet dat door heel het Nieuwe Testament heen de Wet loopt. En de kerk zal zingen aan het einde, in de hemel zelfs, het lied van Mozes, en het lied van het Lam. Wet en Evangelie, dat is het Woord van onzen God, en het is onnaspeurlijk aan elkander verbonden. Het loopt als een tweedraadsgeweven draad door de hele Bijbel heen, en het begint als een tweedraads geweven draad van de volle openbaring Gods, als het instrument van de Heilige Geest, ook in uw leven te lopen. Hij kan Gods Woord niet preken, die de Wet zou elimineren, de Wet aan de kant zou zetten. Een vooraanstaand man in onze kerk heeft gezegd: „Wij moeten een Evangelische kerk hebben, zonder Wet". Kunt u dat volgen? Wat moet dat voor Evangelie zijn waar Christus de Wet draagt in Zijn binnenste ingewand. Wat moet dat voor Evangelie zijn, als de Wet symbolisch gelegd is in het ingewand van de ark; wat moet dat voor Evangelie zijn, waar Christus verlost van de vloek der Wet, en brengt tot de zegen van de Wet; wat moet dat voor Evangelie zijn, waar u alleen maar een vrijspraak krijgt, de rechtvaardiging, en niet tot een ander, een beter, godvruchtig leven komt, waar u niet tot een nieuwe mens wordt geschapen in Christus Jezus tot goede werken. Wat moet dat voor Evangelie zijn! Gode zij dank mogen wij ons houden bij de ganse Bijbel als het instrument van de Heilige Geest! Even dwaas zou het zijn, om de Wet te prediken los van het Evangelie. Wat Jodendom zou dat moeten worden, als wij alleen wetten, en wetten, en nog eens wetten zouden leren, zonder de vrijmaking van Christus; zonder het offer van Christus; zonder de verzoening van Christus?
Maar Gode zij dank, de Heilige Geest gaat souverein Zijn weg met Zijn werktuig, het heilig Woord van God, en Hij spreekt als Hij gaat verlossen, en de verlossing van Christus u gaat brengen, van uw zonde, van uw schuld, door de Wet.
Slot volgt.                                                          W.L. Tukker

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE HEILIGMAKING (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's