Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV

Kohlbrugges ontdekking.

Als wij dit zo zeggen, gaan onze gedachten wederom naar Luther en naar Kohlbrugge. Hebben deze twee predikers die werkelijke heiligmaking niet tekort gedaan?

U weet van de strijd om Kohlbrugge, ontketend in 1833 na Kohlbrugges opmerkelijke preek over Romeinen 7 : 14: Want wij weten, dat de Wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde". U weet het, de ontdekking van die komma had bij Kohlbrugge een blinddoek weggerukt en nu las hij de tekst pas goed. Eerst had hij geen oog gehad voor die komma achter vleselijk en las het dus zo: Ik ben vleselijk verkocht onder de zonde", dat wil zeggen: Ik ben, wat mijn vleselijke zijde betreft, verkocht onder de zonde, dus geestelijk leef ik door de Heilige Geest." Nu las hij die komma voor het eerst goed en duidelijk en ontdekte: Ik ben vleselijk; ik ben helemaal vleselijk; ik ben helemaal verkocht onder de zonde." Toen jubelde het in hem. Dan ben ik helemaal van Christus, dan moet ik het helemaal alleen van Christus hebben! Toen vielen al zijn heiligingskrukken weg en in zijn preek vermaant hij de gemeente hem in deze onvoorwaardelijk te volgen. Met de wet, ook niet met een wet tot heiligmaking komt men er niet. Want wat is het? „Vandaag onheilig, na een jaar nog onheiliger; vandaag onwaardig, na tien en dertig jaren nog onwaardiger. Wat moet ik dan doen? Werp uw heiligingskrukken weg, verre van u weg! Gij komt er de berg Sion niet mede op cPsalm 24). Ruk die lompen af, waarmede gij uw wonden bedekt en toon u aan Hem, die heilig en rechtvaardig is, zo (zondig en onheilig) als gij zijt. Laat al het uwe los; hier aan zichzelve te wanhopen is zaligheid." Christus alleen is onze gerechtigheid èn heiligheid voor God en daarom zegt Kohlbrugge, meesterlijk eenzijdig in het vuur van zijn nieuwe beleving: Hiervan zullen wij zeker zijn, nadat wij van Christus geworden zijn is de wet ons een lijk geworden, hetwelk wij rechtmatig begraven hebben". De wet begraven, om helemaal uit Christus te leven!

Da Costa klimt in de pen

Deze preek werd ook aan Da Costa, de vijf jaar oudere vriend en geestverwant van Kohlbrugge gezonden. Da Costa heeft deze preek met klimmende verbazing en verontrusting gelezen en herlezen en ziet zich helaas bevestigd in een reeds langer sluimerend vermoeden, dat Kohlbrugge „in het gezegende leerstuk van de gerechtigheid des geloofs zonder de werken der wet, niet vrij is van het zo gevaarlijke antinomianisme". Zijns inziens is Kohlbrugges leer omtrent de heiligmaking van de in Christus gerechtvaardigde zondaar in strijd met de Schrift en de gereformeerde belijdenis. Hij schrijft dan aan Kohlbrugge, dat er tussen Oost en West geen groter afstand kan wezen, dan tussen de door hem gepredikte leer en tussen het drievoudig snoer van de grondstukken van onze Catechismus, kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid. Die beide eersten worden wel krachtig en rechtzinnig beleden, maar dat derde schijnt zelfs niet in aanmerking te komen. Inzoverre Kohlbrugge nog van de heiligmaking spreekt, schijnt hij te bedoelen een borgtochtelijke heiligmaking, maar dat is volgens Da Costa een onmogelijkheid. Het spreken van een borgtochtelijke rechtvaardigheid is alleszins schriftuurlijk, maar een borgheiligheid is nergens in de Schrift geleerd.

Hij vindt het merkwaardig, dat Kohlbrugge telkens bij twee blijft staan, en niet tot drie, nota bene, dat heilige drie! kan komen. Hij belijdt wel het werk van de Vader en de Zoon, maar van het werk des Heiligen Geestes maakt hij nauwelijks gewag; hij belijdt wel het profetisch en het hogepriesterlijk ambt van de Christus, maar het koninklijk ambt, waardoor Hij de Zijnen regeert, wordt totaal veronachtzaamd.

Da Costa ziet het zo. In Zijn profetisch ambt schrijft Christus de wet op stenen tafelen; in zijn hogepriesterlijk ambt droeg Hij de wet in zijn eigen ingewand (Psalm 40 : 9) om dezelve voor en in plaats der Zijnen volmaakt te vervul-

len en te voldoen; in Zijn koninklijk ambt schrijft Hij wederom met eigen vinger, dat is door de Heilige Geest, diezelfde wet in de harten der Zijnen (Jeremia 31 : 33). En juist over dat koninklijke ambt, door hetwelk die Here en Heiland de harten Zijner onderdanen gewillig maakt en hen leidt in de geboden van Zijn heilige liefdewet, daarover spreekt Kohlbrugge in zijn preek met geen woord.

Kohlbnigge was door de brief van Da Costa diep gekrenkt. Uit zijn preek is toch duidelijk te lezen, dat er geen sprake is van een loslaten van de wet, geen sprake een leven los van de geboden des Heren. Waar wringt de schoen? Hoe komt het dat Da Costa en Kohlbrugge elkander niet verstonden?

Kohlbrugge en Luther

Bij Kohlbrugge zien wij in een wat krasse vorm terugkeren, wat ook bij Luther te vinden is. Ook Luther heeft met grote nadruk verkondigd, dat Christus onze heiligheid is. Christus is ons van God geschonken, niet alleen tot gerechtigheid maar ook tot heiligheid, 1 Corinthe 1 : 30. Ziet Luther die heiligheid dan alleen maar als een heiligheid, die ons wordt toegerekend? Neen, maar zij vloeit ons alleen toe uit Christus, door het geloof en niet door de werken.

Luthers standpunt kunnen wij duidelijk kennen uit zijn preken over het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17. Allereerst vers 17: „Heilig ze in Uw waarheid. Uw Woord is de waarheid." Luther zegt dan: „Wij worden dus geheiligd door het Woord. Waar het Woord gehoord en geloofd wordt, daar is men in der waarheid geheiligd; waar niet geloofd wordt, daar is gehuichelde heiligheid".

Het Woord heiligt ons. „Ook de tien geboden zijn een Woord Gods, zij en alles wat God geboden heeft heiligen ook, maar dat is voor ons een dwaas en onaangenaam werk. Onze hoofdheiliging ontvangen wij uit Christus.”

Vervolgens vers 19: „Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid”.

Christus was heilig van de moederschoot aan, Lukas 1 : 35. Voor Zichzelven behoefde Hij Zich dus niet te heiligen. Toch heiligde Hij Zich voor ons, wat ziet op Zijn priester­ ambt. Christus wilde voor ons offer en priester beide zijn. Daarom heiligde Hij Zich. Wie dat gelooft, die is geheiligd!

Wij worden niet geheiligd door de tien geboden, niet door de werken, der liefde, niet daardoor, dat ik mijn rijk of mijn huisgezin goed regeer, maar alleen daardoor, dat Christus Zich voor ons geheiligd heeft. Christus is ons van Godswege geschonken niet alleen tot wijsheid en rechtvaardigheid, maar ook tot heiligmaking en verlossing, 1 Corinthe 1 : 30.

Daarom zegt Luther: „wees vroom en heilig zoveel u wilt, vast en bidt zoveel als u wilt, ik houd u daarvan niet terug, maar doe dan dit er ook bij: werp zulke heiligheid aan de voeten van Christus, wetend, dat u met zulke heiligheid niet in de hemel komt”.

Luther preekt met nadruk de tien geboden en noemt de zonden duidelijk bij name, maar als het gaat over onze heiligmaking, dan wil hij ook in deze niets weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Heilig voor God kunnen wij alleen zijn door de heiligheid, die Christus heeft aangebracht.

Toch ziet hij het niet alleen als een toegerekende heiligheid. Zij wordt in ons toch ook ten dele verwerkelijkt, anders zou Luther nooit kunnen zeggen: „Ik ben net zo rechtvaardig voor God als de maagd Maria, maar ik ben niet zo heilig als zij!”

Ik geloof, dat de Heilige Schrift, dus God in Zijn eigen Woord, minder bang is om de heiliging ook door te trekken in de levenspraktijk en de plichten van de gelovige, anders zou nooit zo sterk en zo herhaaldelijk in de Schrift de eis en de vermaning tot heiligmaking gesteld worden. Toch is het goed om met Luther bevreesd te zijn voor iedere afglijding naar een wettisch leven in de heiligmaking, een gevaar dat alleen heilzaam bestreden kan worden, door er steeds weer van uit te gaan: Uwe vrucht is uit Mij gevonden", Hosea 14 : 9. Alleen wie in de wijnstok Christus blijft en Hij in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Hem kunt gij niets doen, Johannes 15 : 5. Onze heiligmaking is vrucht van Christus door het geloof, geen verdienste uit werken.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's