Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zondvloed *)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zondvloed *)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

Twee weken geleden heb ik iets van de achtergronden geschetst waartegen het pas verschenen boek van prof. dr. A.M. Rehwinkel, getiteld 'De Zondvloed', Uitgave Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, moet worden gezien. Het heeft te maken met de herwaardering die er momenteel, vooral vanuit Amerika, is van de theorie van Cuvier. Deze heeft — zoals gezegd — allerlei verschijnselen, die momenteel met de zogenaamde evolutietheorie worden verklaard, gevat in zijn zogenaamde catastrofe theorie. Grote catastrofen in het verleden zouden verantwoordelijk zijn voor de veranderingen, die zich in de aardkorst hebben voorgedaan. De gedane vondsten zouden daarop wijzen.

Prof. Rehwinkel volgt in zijn genoemde boek deze theorie. Al noemt hij Cuvier slechts enkele malen, de inhoud van zijn boek is één doorlopende onderstreping van Cuviers opvattingen. De zondvloed is volgens Rehwinkel het grote gebeuren in het verleden geweest, waartoe alle veranderingen in de aardkorst terug te voeren zijn. Daarom wil ik eerst in grote lijnen de inhoud van dit boek weergeven.

Het boek is verdeeld in vier delen. Het eerste deel handelt over de wereld vóór de zondvloed, het tweede over het bijbelse verhaal van de zondvloed, het derde over bewijsmateriaal over de zondvloed buiten de bijbel en het vierde over de wereld na de zondvloed.

Vóór de Zondvloed

De wereld vóór de zondvloed zag er totaal anders uit dan onze huidige wereld, aldus Rehwinkel. Overal was een gelijkmatig zacht klimaat, o.a. tengevolge van een waterdampgewelf, dat zich boven de aarde uitstrekte. In dit verband wijst de schrijveir naar Gen. 2:5 en Gen. 9:13. Met de zondvloed veranderde dit alles. Het waterdampgewelf stortte ineen en werd de voornaamste bron van de wateren van de zondvloed. Tegelijkertijd kwam er een radicale verandering in het klimaat. Zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter zijn vanaf dit moment in telkens terugkerende regelmaat voorgekomen (Gen. 8:22).

Bovendien was de dierenwereld veel bonter geschakeerd dan nu het geval is. Dat wijzen de fossielen uit. We leven daarom nu, na de zondvloed, in een zoölogisch veranderde wereld, waaruit al de reusachtigste en wildste verschijningen zijn verdwenen. De mens leefde voor de zondvloed samen met de mammoet, de rhinoceros, het reuzenhert etc.

Bovendien leefde de mens lang. Daarop wijzen de in de bijbel voorkomende leeftijden uit die tijd. Er was ook sprake van een grootse cultuur. Daarop wijzen zowel de bijbelse gegevens als de archeologische opgravingen. In dit verband draagt de schrijver een schat aan gegevens aan. Maar onder de mensen waren twee lijnen zichtbaar: kinderen Gods en kinderen der mensen (Gen. 4 en 5). De lijn van de kinderen der mensen werd steeds dominerender. De wetteloosheid stak steeds driester de kop op. De culturele decadentie kwam. De mensen aten en dronken, zij huwden en werden ten huwelijk gegeven tot op de dag dat Noach in de ark ging. Met de zondvloed kwam een einde aan de eerste wereld. God strafte haar om haar wetteloosheid en goddeloosheid.

Het bijbelse verhaal van de zondvloed

In het tweede deel van zijn boek gaat Rehwinkel in op de bijbelse gegevens aangaande de zondvloed, waarbij hij ook ingaat op allerlei moeilijke vragen, die ten aanzien van de bijbelse feiten te stellen zijn. Van elke diersoort gingen er twee in de ark. Toch kon de ark al deze dieren bevatten, omdat er in feite veel minder oorspronkelijke soorten aanwezig waren dan er nu diertypen zijn. Kat, leeuw, tijger, panter en luipaard gaan op één oorspronkelijk soort terug.

Verder was het klimaat overal op aarde gelijkmatig, zodat er niet zo'n spreiding van diersoorten was als nu. De verschillende soorten behoefden dan ook geen lange afstand af te leggen om bij de ark te komen. En gesteld dat dit toch het geval zou geweest zijn, er was 120 jaar voorbereiding aan de ark voor de zondvloed kwam.

De zondvloed was verder wereldomvattend. Water was genoeg aanwezig. Al het water, dat momenteel op aarde aanwezig is, is voldoende om het aardoppervlak, waarop vóór de zondvloed minder bergen en dalen voorkwamen dan nu, geheel te bedekken.

Bovendien ging de zondvloed gepaard met geweldige aardbevingen en vulkanische omwentelingen. Met het gevolg dat de bergplooien ontstonden en het gehele aardoppervlak onherkenbaar veranderd werd.

Bewijzen van de zondvloed buiten de bijbel

In het derde deel van 'De zondvloed' draagt de schrijver buitenbijbelse bewijzen aan, die wijzen op een wereldomvattende zondvloed. Allereerst wijst hij op de diverse zondvloedverhalen, die verspreid in de oude literatuur van verschillende volkeren van de wereld voorkomen. Daarin komen treffende parallellen voor met het bijbelse zondvloedverhaal. Uitvoerig wordt b.v. het Babylonische zondvloedverhaal weergegeven, dat onafhankelijk van de Bijbel is ontstaan. De schrijver merkt in dit verband op dat alle natuurmythen een historische gebeurtenis als achtergrond hebben.

Maar ook de geologische vondsten wijzen in de richting van een wereldomvattende vloed. Bij voorbeeld de gemeenschappelijke begraafplaatsen van vissen en andere dieren in spleten op hoge heuvels, zoals die overal op aarde aangetroffen zijn. De skeletten liggen daar soms in grote wanorde dooreen. Verder noemt hij de olie en steenkoollagen; het plotseling uitsterven van vele praehistorische monsters; de fossielen die her en der gevonden zijn; de bevroren mammoeten in Noord Siberië; de versteende wouden in Egypte, Californië en Arizona.

De geologische tijdtafel

In het laatste deel van zijn boek gaat Rehwinkel in op de zogenaamde geologische tijdtafel, de tabel waarin de verschillende geologische tijdperken zijn gerangschikt. Deze tabel geeft weer hoe de wereld in de loop van ontelbare eeuwen langs de weg van een gecompliceerde evolutie tot stand is gekomen. De schrijver zegt daarvan dat deze geologische tijdtafel bij hem tijdens de studie een ’zielsbenauwdheid’ te weeg bracht. Hoe moest hij daarmee aan, want ‘Zijn Woord blijft tot in eeuwigheid’. Bij nader onderzoek kwam hij echter tot de volgende conclusie: ‘De geologische tijdtafel is geheel gebaseerd op de theorie van de biologische evolutie van het leven, op klilmmende van de eenvoudigste protozoën (ééncellige diertjes, J. v. d. G.) tot de hoogste en meest ingewikkelde vorm die thans bestaat. Maar als van de bioloog geëist wordt het bewijs te leveren voor de veronderstelling dat de lagere levensvormen ook de oudste of het begin van alle leven zijn, dan wendt hij zich prompt tot de geologie en beweert dat zijn theorie waar moet zijn omdat de eenvoudigste en laagste levensvormen altijd in de oudste gesteenten voorkomen. En zo verloopt de redenering in een vicieuze cirkel’.

Verder zegt hij: 'Zogenaamd jongere gesteenten worden onderaan aangetroffen en gesteenten, die honderden miljoenen jaren ouder verondersteld worden te zijn, liggen daarover heen op een klaarblijkelijk geheel normale wijze zonder enige blijk van gewelddadige verstoringen'.

De conclusie, die Rehwinkel (met Cuvier) tenslotte trekt, is dat in de vondsten van de diverse aardlagen een parallellie te ontdekken is met het bijbels scheppingsverhaal.

Tenslotte gaat de schrijver nog in een tweetal hoofdstukken in op de zogenaamde ijstijd. Ook de verschijnselen, die in de geologie hiertoe herleid worden, brengt hij terug op de zondvloed. Het zou te ver voeren hier alle motieven op te sommen. Voldoende is op te merken dat de schrijver gedetailleerd op deze zaak ingaat.

Beoordeling

Een dergelijk boek is slechts in enkele grove lijnen te tekenen. De bedoeling van het hierboven geschetste korte overzicht van Rehwinkels boek is slechts de lezers uit te nodigen zelf dit boek te lezen. Want dat verdient het. De eerbied van de schrijver voor de gegevens van de Schrift spreekt op vrijwel elke bladzijde. Vooral ook in het prachtige slothoofdstuk, waarvan de titel is 'De Zondvloed, voorafschaduwing van het laatste oordeel', laat de schrijver dat nog eens duidelijk uitkomen. Hij gaat daarbij in op Matth. 24:37, 38: Want het zal zijn in de dagen van Noach. Van daaruit tekent hij het verval in onze tijd, zich met name ook manifesterend in het loslaten van de betrouwbaarheid van het Woord zoals die onder de christenheid voorkomt.

Men kan van dit boek niet zeggen dat de schrijver bezig is de Schrift aannemelijk te maken of te bewijzen vanuit de wetenschap. Hij laat de Schrift spreken met eigen gezag, daarbij volledig recht doende aan haar historiciteit, met name t.a.v. de zondvloed. Omgekeerd tracht hij ook niet de Schrift te hanteren als handboek voor geologische wetenschap. Vanuit de geologische wetenschap zelf bouwt hij zijn theorie op, maar wel in voortdurende confrontatie met wat de Schrift aan feitelijke gegevens biedt omtrent de zondvloed en de tijd die daaraan vooraf ging. Als zodanig zou ik dit boek eerder willen typeren als een poging om, zowel vanuit het historische gegeven van de Schrift als vanuit de feitelijke gegevens van de geologie, een theorie te ontwikkelen, die de gegevens harmonieert, met elkaar in overeenstemming brengt. Waarbij voor de schrijver, en hopelijk ook voor ons allen, vast staat dat wat God zegt in Zijn Woord geen inbeelding is maar werkelijkheid. Het gaat in het Woord om zaken, die volkomen zekerheid hebben. Zonder de bijbel tot wetenschappelijk handboek van de geologie te maken, moet dan toch wel gezegd worden dat de historiciteit van de bijbel met betrekking tot het gebeuren van de zondvloed in wetenschappelijke ontdekkingen tot uitdrukking komen kan. In dit opzicht heb ik dit boek met veel waardering gelezen. Te meer ook omdat Rehwinkel daarbij telkens weer het hypothetische van allerlei wetenschappelijke uitspraken aantoont en ontzenuwt. Daarmee laat hij zien dat veel, wat zich momenteel als wetenschap aandient, ver verwijderd is van de enige hechte basis, die de wetenschap hebben mag: het feitelijke gegeven. Zoals ik in het vorige artikel gezegd heb waardeert prof. dr. R. Hooykaas daarin juist Cuvier, dat deze wars was van speculaties, maar zijn theorie baseerde op het voor handen zijnde feitenmateriaal. Dat kan zó momenteel niet van al die sectoren van de natuurwetenschap, die zich bezig houden met het verleden van de aarde en wat daarop leeft, worden gezegd. Integendeel! In dit verband is het boek van prof. Rehwinkel juist op vele punten een knappe weerlegging van veel hypothesen uit de geologie. Al is het alleen maar dat prof. Rehwinkel erin geslaagd is in zijn boek veel wetenschappelijke drogredenen bloot te leggen, dan is dit boek daarom al geslaagd te noemen. Maar hij laat tevens zien dat wat de Schrift over de zondvlod e.d. zegt zich in onze wereld heeft afgespeeld en als zodanig ook terug te vinden moet zijn in de wetenschap.

Vragen

Niemand mag inmiddels verwachten dat een dergelijk boek op alle vragen antwoorden geeft. Dat erkent ook prof. Rehwinkel zelf. Vaak laat hij dingen open, waarop èn de wetenschap èn de Schrift geen antwoord geven. Dat is eerlijk en gewenst. Daarnaast blijven er echter toch ook vragen die door dit boek zelf worden opgeroepen. Verschillende malen schuift prof. Rehwinkel bepaalde geologische uitspraken af naar de biologie zonder dat hij verder op de biologische kant van de zaak in gaat. Het gaat natuurlijk niet aan om alleen de geologie onder de loep te nemen en de biologie er buiten te laten. Men kan dat enerzijds prof. Rehwinkel niet kwalijk nemen. Want bioloog is hij niet. Maar soms is het toch zo dat hij bepaalde problemen afschuift naar de biologie, die daar dan juist levensgroot oprijzen.

Zo is het in feite ook wanneer hij de ouderdomsbepalingen van gesteenten en fossielen min of meer vanuit de geologie wegschuift, terwijl deze dan toch maar in de natuurkunde rechtop blijven staan. Laten we niet vergeten, in de verschillende natuurwetenschappelijke theoriën grijpen de diverse deelgebieden van de wetenschap als het ware in elkaar. Elke wetenschap maakt gebruik van hulpmiddelen van een andere wetenschap. Daarom kunnen we de wetenschappen niet geïsoleerd bekijken.

Dit boek zou dan ook in één bepaald opzicht aan overtuigingskracht hebben kunnen winnen, namelijk wanneer mede aan de orde waren gekomen de uitgangspunten, die aan elke wetenschapsbeoefening ten grondslag liggen, en de grenzen die aan elk wetenschappelijk bezig zijn noodzakelijkerwijze zijn gesteld. Want daarop zit naar het mij voor komt alles vast. Als de wetenschap uit gaat van vaste wetmatigheden, dan mag dat in het kader van haar werkmethode geldig zijn, in het licht van Gods openbaring moet gesteld worden dat God niet de gevangene is geworden van de wetmatigheden die Hij zelf schiep. Hij staat er souverein boven. Zijn gedachten zijn hoger dan de onze, ook dan die van ons natuurwetenschappelijk denken. En daarom is elke natuurwetenschappelijke uitspraak zeer voorlopig, alleen geldig gegeven de huidige situatie, waarin de wetenschap allerlei dingen op het spoor komt. Ik bedoel hier dan niet de hypothetische uitspraken van de wetenschap, die niet op directe waarnemingen berusten en als zodanig ook wetenschappelijk aanvechtbaar zijn. Maar evenzeer die theorieën, die wel op feitelijke gegevens gebaseerd zijn, maar alleen geldig zijn voorzover de lijnen uit het heden ook inderdaad naar het verleden teruggetrokken mogen worden. In dit opzicht laat Rehwinkels boek ons in de steek, of liever nog, doet hij uitspraken die fundamenteel aanvechtbaar zijn.

Ik wil dit duidelijk maken aan de hand van één passage in dit boek. Rehwinkel zegt: 'De wereld die God maakte was in ieder onderdeel compleet. Vanaf het begin was de wereld verdeeld in land- en watergebieden. Er waren heuvels en valleien, rivieren en meren, open en bebost terrein, maar ook waren er gesteenten en grond, klei, zand en grind, oergesteenten en gesteenten, die gelijk waren aan onze huidige gelaagde gesteenten, lood en uranium, krijt en kalksteen en alle andere mineralen. Maar toen deze wereld eenmaal haar vorm ontvangen had, alsmede de goddelijke goedkeuring vanwege haar volkomenheid, zette God de machinerie van het heelal als een prachtig uurwerk in beweging (cursief van mij, J. v. d. G.). Hij stelde vaste onveranderlijke wetten, waardoor deze wereld zichzelf zou bestendigen in overeenstemming met het oorspronkelijk plan, precies zoals Hij gedaan had met de mens en met de overige geschapen organismen.' (p.213)

Tegen die uurwerk-gedachte heb ik bepaald ernstige bezwaren. Deze gedachte zet God in feite buiten spel. Hier propageert Rehwinkel een soort deïsme. Nadat God zijn schepping voltooid had, troonde hij voortaan als de rustende erboven. De machine loopt af. Alles verloopt nu volgens de ijzeren dwang van de wetmatigheden. In feite valt Rehwinkel hier — onbedoeld — in de armen van Lyell, die zoals gezegd zijn theoriën erop baseerde dat, gezien de dwang van de wetmatigheden, de sleutel voor het verstaan van het verleden in het heden ligt. Na wat ik hierover al één en andermaal gezegd heb, wil ik hier in dit verband volstaan met weer te geven wat prof. dr. G.J. Sizoo hierover opmerkt. Hij zegt dat als we ons hiervan rekenschap geven, we bijvoorbeeld voor de vraag komen te staan of misschien de structuur van de wereld door de zondeval niet zó veranderd is, dat de sleutel van het heden niet op het verleden past. Let wel, hij zegt niet dat dit zo is, maar laat die vraag open. Het is dan ook goed om hier met de nodige omzichtigheid te spreken en niet te gemakkelijk de lijnen naar het verleden door te trekken.

Ik weet wel, Rehwinkel laat in dit boek overduidelijk zien dat God ook na de schepping met het geschapene bezig is. Hij ziet immers juist de zondvloed als machtig ingrijpen Gods. Maar, hier is het boek toch met zichzelf in tegenspraak en dat juist op een punt waar fundamentele beslissingen vallen in de waardering van natuurwetenschappelijke uitspraken.

Tenslotte

Deze laatste opmerkingen nemen niet weg dat ik grote waardering heb voor Rehwinkels boek. We mogen er dankbaar voor zijn dat de uitgever Buijten en Schipperheijn dit werk in het Nederlands heeft uitgegeven. Want er is grote behoefte aan, gezien de vele theorieën die voetstoots worden aangenomen en als zodanig velen in grote verwarring brengen. Dit boek toont aan dat met minstens zoveel recht een theorie — want dat blijft het — ontwikkeld kan worden die èn aan die wetenschappelijke gegevens èn aan de Schrift recht doet. Daarom wensen we dit boek in veler handen. Het is bovendien zó helder en pakkend geschreven, dat het voor ieder leesbaar is. Daarom kort gezegd: een boek dat èn vanwege taal en stijl, èn vanwege de knappe betoogtrant, èn vanwege de inhoud (dat vooral) alle aandacht verdient.


A.M. Rehwinkel, De Zondvloed; Uitgave Buijten en Schipperheijn, Aöisterdam, 1970, 264 pag., ƒ19, 50.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De zondvloed *)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's