Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arm geworden, daar Hij rijk was

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arm geworden, daar Hij rijk was

Over de vleeswording des Woords

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus, geopenbaard in het vlees, dat is een leerstuk, dat behoort tot de verborgenheid der godzaligheid (1 Tim. 3:16), een heilgeheim, waarbij 'de Kerk met hartstocht betrokken is' (Barth)

Fundamenteel leerstuk

Hier gaan de geesten uiteen, moeten zij uitgaan, want het is niet de vraag, of wij het er over eens zijn, of er eeuwen geleden een mens Jezus van Nazareth in de wereld gekomen is, maar of wij instemmen met het getuigenis der Schriften: Wij weten (voor de derde maal in deze brief hier: wij weten) dat de Zoon van God gekomen is en heeft ons het verstand gegeven, dat wij de Waarachtige kennen; en wij zijn in de Waarachtige, nl. in Zijn Zoon Jezus Christus; deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. 1 Joh. 5:20. Wij getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld. 1 Joh. 4:14. Hiertoe is Hij geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels zou verbreken 1 Joh. 3:8. Hij heeft Zijn leven voor ons gesteld. 1 Joh. 3:16. Met Hem is het eeuwige, onvergankelijke leven geopenbaard. Door Hem is het leven Gods alleen te ontvangen.

Christus is in de wereld gekomen om der waarheid getuigenis te geven. Hij is eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard om de zonde te niet te doen door Zijn zelfs offerande. Uit deze en vele andere teksten blijkt duidelijk, dat de persoon, de naturen, de deugden van Christus nooit los te maken zijn van Zijn Goddelijke opdracht. De Christologie mag niet losgemaakt worden en apart gesteld van de soteriologie. Het Kerstgebeuren tekent ons de Christus, die zich neerbukt ter aarde om het Kruis op te nemen. Kruis en kribbe behoren bij elkaar. 'De vleeswording des Woords is de grondvorm van het kruislijden' (Zo Noordmans in zijn verklaring van zond. 14 Heid. Cat.). Het is dan ook niet vreemd, als Joh. schrijft (1 Joh. 4:2v): Alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God. En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God niet; maar dit is de geest van de Antichrist, welke geest gij gehoord hebt, dat komen zal en is nu reeds in de wereld.

Neerdaling en opvaart behoren bijeen

Christus is van uit Gods hoge hemel nedergedaald. Joh. 3:13; nedergedaald in de nederste delen der aarde, d.i. in de diepten der wereld, Ef. 4:9. De N. Vert. denkt aan de lagere, aardse gewesten. Van Leeuwen: hier is met de benedenste delen der aarde zeer zeker gedacht aan de duisternis van de wording in de moederschoot, waarbij hij verwijst naar Ps. 139:15.

En bij die nederdaling behoort zijn verhoging, zijn opvaart en wederkeer tot de Vader. Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen, wederom verlaat ik de wereld en ga heen tot de Vader (Joh. 16:28; 8:42; 13:3). Zelfs het Kruis wordt door Johannes (3:14) bij de verhoging betrokken, zoals reeds van de lijdende Knecht des Heren gezegd wordt (Jes. 52:13): Hij zal verhoogd en verheerlijkt worden.

Het eeuwige vóórbestaan van Christus

In deze aanhalingen wordt de praeëxistentie van Christus verondersteld. Hij was bij de Vader, van eeuwigheid de Zoon; dat werd Hij niet eerst bij de vleeswording en Hij zal het blijven tot in eeuwigheid. En het einde, waarvan 1 Cor. 15:28 spreekt betekent niet het einde van het Zoonschap: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid, Hebr. 13:8. Vele malen wordt van de praeëxistentie van Christus gesproken in het Evangelie naar Johannes. Johannes de Doper heeft van Hem getuigd: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik, Joh. 1:15, 30. Jezus zeide: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: eer Abraham was, ben Ik, Joh. 8:58. De Zoon des mensen zal opvaren daarheen, waar Hij tevoren was (h. 6:62). In het hogepriesterlijk gebed bidt Christus tot de Vader om de heerlijkheid 'die Ik bij U had, eer de wereld was' (h. 17:5, 24). Het brood Gods is Hij die uit de hemel neerdaalt (h. 6:33). Meer dan eens is er in dit verband op gewezen, dat de praeëxistentiegedachte vele malen verbonden is met de titel Zoon des mensen.

Christus geen vermenselijkte God

Het is wel heel duidelijk uit de Schrift, dat de Here Zijn Goddelijke bestaanswijze niet heeft afgelegd; Christus is geen vermenselijkte God, die zich zo goed mogelijk heeft aangepast voor deze wereld. Het is het getuigenis der Schrift, dat zich hiertegen verzet. Van Christus lezen wij, dat alle dingen Hem zijn overgegeven van de Vader, Matth. 11:27, dat in Hem alle schatten van wijsheid en der kennis verborgen zijn (Col. 2:3). Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan door Hem, die het beeld des onzienlijken Gods is. Col. 1:15v. Door Hem is de wereld gemaakt; Hij is het, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht Hebr. 1:1 vv. Petrus spreekt van onze God en Zaligmaker, 2 Petr. 1:1. Paulus spreekt in 1 Cor. 2:8 over het kruisigen van de Here der heerlijkheid. De eerste mens is uit de aarde aards, de tweede mens is de Here uit de hemel. 1 Cor. 15:47. En Petrus verwijt het volk: De Vorst des levens hebt gij gedood. Hand. 3:15. In één adem spreekt Paulus van Christus als van God te prijzen tot in eeuwigheid en van Christus, wat het vlees betreft, van Israël geboortig. Rom. 9:5.

Christus geen vergoddelijkte mens

En met dit laatste, met de ware mensheid van Christus hebben wij veel meer moeite, naar ik meen, ook in onze kringen. Hij is ons vlees en bloed deelachtig geworden, Hebr. 2:14, Hij is uit het zaad van David, Rom. 1:4, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet. Gal. 4:4. Dikwijls is er de gedachte over Christus als een hemelwezen, die op deze aarde verscheen in mensengedaante, maar eigenlijk was Hij geen mens of wij stellen Hem ons voor als een mens met Goddelijke kwaliteiten. Het is geen wonder, dat Hij wonderen doet. Het omgekeerde is voor ons eerder het vreemde als Hij zegt: Van die dag en die ure weet niemand, noch de engelen, die in de hemel zijn, noch de Zoon dan (alleen) de Vader. Marc. 13:32 (verg. Matth. 24:36). Christus was echt mens, volkomen mens en dus was de strijd, die Hij gestreden heeft met de machten van dood en duivel geen spiegelgevecht, geen schijntournooi, een soort show, die als het erop aan komt op zijn ergst een kinderspel betekende! Alleen in sommige momenten zien wij dat allen wel anders, als wij lezen van het lijden in Gethsemané en op Golgotha. Dat was echt. Moest dat dan zo en kon het niet anders? In de brief aan de Hebr. wordt van die echte mensheid van Christus gesproken: Die in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen geofferd heeft tot Hem, die Hem uit de dood kon verlossen met sterke roeping en tranen, en verhoord uit de vreze, hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden, Hebr. 5:7v.

Wat onze Belijdenis zegt

De Ned. Gel. Belijdenis in art. 19 zegt er van: Hij heeft de waarheid van zijn menselijke natuur niet veranderd, dewijl onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid van zijn lichaam; dit staat in onlosmakelijk verband ook met de komst des Heren in het vlees: Christus komt als de tweede Adam, om op te nemen, wat de eerste Adam heeft laten liggen. Maar voor ons menselijk begrip blijft de eenheid van Christus een groot mysterie; altijd weer scheiden wij die, terwijl zij in de Schrift altijd zijn en blijven verbonden. Ik mag noch Christus' mensheid noch Zijn Godheid op zichzelf beschouwen zonder vasthouden aan de eenheid van de Zoon Gods — De N.G.B. gaat zelfs zover, dat beleden wordt: Deze twee naturen zijn alzo te zamen verenigd in één persoon, dat zij ook zelfs door Zijn dood niet gescheiden zijn geweest. Zo was dan, hetgeen Hij stervende in de handen Zijns Vaders heeft bevolen een ware menselijke geest, die uit het lichaam scheidde, maar intussen bleef de Goddelijke natuur altijd verenigd met de menselijke, ook zelfs toen Hij in het graf lag. Hierom bekennen wij, dat Hij waar God en waar mens is: waar God om door Zijn kracht de dood te overwinnen en waar mens opdat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid des vleses. De Franse Belijdenis (de z.g.n. Confession de La Rochelle van 1559) is hier veel minder uitvoerig, wel voorzichtiger, dacht ik.

Hoe dit te verstaan?

Nu lezen wij — ik noem maar één voorbeeld — in 1 Cor. 6:17: Wie de Here aanhangt, is één geest met Hem. Is dat niet ook een groot geheim? Van de Here is de kracht en de wijsheid en vertroosting en de ene genade voor en de andere na, die Gods Kerk uit Zijn volheid ontvangt. Hij volbrengt Zijn kracht in onze zwakheid. Hier is sprake van God en mens, die eens-geestes zijn! Hoe kan ik mij die verhouding van dit één-zijn voorstellen? Bedoel ik dan te zeggen, dat hier een gelijkvormigheid is met de twee naturen in Christus, die samen toch één Persoon zijn? Neen, hier is geen parallellie en ook geen analogie; het is geen overeenkomend geval. Maar, ik noem dit eerder als een beeld. Als ik mij met mijn verstand niet kan voorstellen het hoe van het geheim van Gods Geest, wonende en werkende in het hart van Zijn volk, hoe veel te meer blijft het een aanbiddenswaard geheim: God en mens in de Here Christus!

Vleesgeworden

Wat betekent nu het woord uit het Evangelie van Johannes: En het Woord is vlees geworden? (h. 1:14). Athanasius zegt deze uitdrukking betekent het zelfde als: hij kwam in het vlees (1 Joh. 4:2). Johannes zal later verkondigen, datgene, wat hij gezien heeft met de ogen en getast met de handen. Christus, die zijn tent opslaat in deze wereld is geen schim, maar vlees en bloed. En hij zal zijn vlees geven voor het leven der wereld. Vlees geworden, dat is niet in een mens veranderd. Hieronymus: Het Woord is vlees geworden en het hield toch niet op dat te zijn wat het tevoren was. Nu heeft het woord vlees in de Schrift niet altijd dezelfde zin. Ik noem slechts een enkel voorbeeld. Alle vlees is als gras (Jes. 40:6), dat tekent de mens in zijn zwakheid en vergankelijkheid, ergens in zijn nietigheid. Zo ook: Wat zou mij vlees doen? Ps. 56:5. Maar anders vinden wij vlees bij Paulus als hij zegt, dat het bedenken des vleses vijandschap tegen God is; het bedenken des vleses is de dood (Rom. 8:6v).

Met name Kohlbrugge is erg ver gegaan als hij uitgaat van het woord vlees bij de tekening van de vernedering van Christus. Ik haal enige woorden van hem aan: 'Het kwam als vlees onder de wet, werd zonde en vloek voor ons. Het bleef het Woord en nochtans was er voor de wet niets zo zondig, zo ellendig, zo krachteloos als juist dat Woord. Als vlees was Hij in dezelfde verdoemenis, overgegeven in dezelfde dood, in dezelfde krachteloosheid, in dezelfde onbekwaamheid om de wil Gods te doen als wij. Vlees betekent hier niet het vergankelijke, dat aan onze beenderen kleeft, 'vlees' betekent een mens met lichaam en ziel, waarin hij van God gescheiden, van Hem, zijn Leven vervreemd is en waarin hij zich ganselijk onbekwaam heeft gemaakt om Gods wil te doen. Zulk vlees is voor God vervloekt en heet voor Gods heilige ogen zonde'. Het verwondert ons niet, dat men Kohlbrugge verweten heeft, dat hij de zondeloosheid van Christus aantastte. Toch is deze ernstige beschuldiging ten onrechte. Hij heeft de gemeente voor ogen willen houden in welk een diepte van verlorenheid Christus de mens, in schuld en zonde verloren, heeft moeten volgen. Duidelijk zegt Kohlbrugge: Toch bleef Het het Woord: het onschuldige, onbevlekte Lam. In deze lijn bewoog zich ook Böhl in zijn Dogmatik: Christus is verschenen in de stand van de van God vervreemde mens.

Dat is precies zoals Kohlbrugge het stelde: Het Woord werd vlees; het werd, wat wij zijn, vervreemd van God, onderworpen aan de macht van zonde en dood. Maar evenmin als van Kohlbrugge kan men zeggen, dat hij tegen de uitgesproken zin van de woorden der Schrift ingaat, als beiden Christus zo laag in het vlees neertrekken. Böhl schrijft ergens: Hij nam de ganse vleselijke toestand van Adam aan niet om er zich door te laten beheersen, maar om erover te heersen.

Wij houden ons maar binnen de perken van de Schrift als wij met Calvijn bij vlees denken aan de lage en verworpen staat van de mens. De Zoon Gods heeft de verzwakte menselijke natuur aangenomen, zoals zij door de zonde ontluisterd is.

Christus kwam in dat leven, waarvan het formulier van de doop zegt, dat het een gestadige dood is. Christus ging zich als in deze wereld begraven. Zijn leven wordt op alle wijzen door de dood aangevochten, de dood als een oordeel Gods over des mensen zonde. Vlees en bloed staan onder de macht van de dood. Overmits dan de kinderen het vlees en bloed deelachtig zijn, zo is Hij zelf ook dit deelachtig geworden, opdat Hij door de dood teniet doen zou degene, die het geweld des doods had, nl. de duivel en verlossen zou al degenen, die al hun leven door met vreze des doods der dienstbaarheid onderworpen waren. Vlees en bloed onder de macht van de dood; zo Christus onder de ban van dezelfde dood.

In dezelfde richting wijst het woord van Paulus in Rom. 8:3; God heeft Zijn Zoon gezonden in gelijkheid van het zondige vlees, dat wil zeggen, in een vlees aan dat der zonde gelijk. Op deze wijze heeft Hij de zondemacht geknakt en de heerschappij van de zonde en de dood voor goed gebroken. Bernard van Clairvaux: Hij heeft willen sterven, opdat wij zouden leven; willen dienen, opdat wij zouden heersen; verbannen willen worden, opdat wij thuis zouden komen; Hij heeft zich begeven tot het meest slaafse werk, opdat Hij ons over al Zijn werken stellen zou.

Persoonlijke vereniging vernedering?

Is nu de persoonlijke vereniging van de Goddelijke en menselijke natuur in Christus op zichzelf genomen een vernedering? Francicus Junius meende, dat de persoonlijke vereniging in Christus een diepe vernedering was; de tweede trap in deze vernedering was het komen in het vlees, die tijdelijk was, want het ging van vernedering tot verhoging en heerlijkheid. Hierover handelde het proefschrift van S. Greydanus (Menschwording en vernedering 1903, waarin het standpunt van de Griekse patres tot aan de tijd van het concilie van Chalcedon besproken is). Deze ontkent deze gedachte geheel ook in zijn commentaren van Filippenzen e.a.

Dit vinden wij ook bij W. à Brakel: De menswording als zodanig sluit geen vernedering in en Petr. v. d. Hagen: De mens gelijk worden is eigenlijk geen vernietiging, want Jezus kon mens geworden zijn en die mensheid vervuld hebben met glorie en heerlijkheid. Maar nu is de menswording gepaard gegaan met de gestalte van een bloot en arm mens. Dan ligt de vernedering in de wijze, waarop Hij mens is geworden. Hij kwam niet met heerlijkheid en glorie om te heersen en te gebieden. Zijn heerlijkheid heeft Hij een tijdlang verborgen gehouden (Calvijn). Maar wij gevoelen, hoe moeilijk hier over te spreken valt. Want vlak bij deze uitdrukking: zijn heerlijkheid is verborgen gehouden ligt de gedachte: Hij heeft zijn Goddelijkheid afgelegd (en was dan geen God meer zoals in de Kenotische theologie van vroeger en later geleerd werd. Zo zegt Bornkamm: Hij gaf Zijn Goddelijke bestaanswijze prijs). En aan de andere kant: Hij hield zich niet arm, hij was het. Hij deed niet alsof, terwijl hij 'k weet niet hoeveel achter de hand had. Hij heeft zich ontledigd.

Ook hier blijkt weer wat Calvijn zegt: Men grijpt de eigenschappen van Christus' mensheid aan om Zijn Godheid te ontkennen en de eigenschappen van Zijn Godheid om Zijn mensheid teniet te doen (Inst. IV-14, 4).

Maar gaat het dan bij Paulus niet om deze dingen als hij schrijft over Hem, die arm geworden is, daar Hij rijk was (2 Cor. 8:9)? Hij was Here over alles en allen en Hij wordt de minste. Hij mocht zeggen: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien en Hij was de Man van smarten; ieder was als verbergende het aangezicht voor Hem. De armoede, zeggen sommige exegeten, bestond in de menswording (Pop). En zoals wij onze armoede aan Hem kwijtraken, zo raakte Hij zijn rijkdom aan ons kwijt. Dat doel stond Christus voor de geest: zijn volk rijk maken, dat zo dood-arm was. Voor de vraag gesteld of dit woord van Paulus over Christus armoede op de menswording als zodanig ziet of op het feit, dat Hij arm was gedurende 'Zijn ambtsvervulling op aarde' kiest Grosheide voor het laatste. Weer wil ik mij van dit het bovengenoemde beeld bedienen, een beeld meer niet. De Kerk is een arm volk en toch rijk. Christus is rijk èn nochtans arm.

De ontlediging

En daarmede zijn wij, waar wij eigenlijk al eerder mee bezig zijn, toe aan het machtige stuk over Christus' vernedering in de brief aan de Philippenzen (h. 2:6v). Christus is in gedaante gevonden als een mens, niet in de zin van: hij geleek op een mens, neen. Hij wàs het. Hij is de broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hij was een mens als wij 'in zijn uiterlijk, zijn houding, zijn kleding, handel en wandel' (Bengel). Hij ontledigde zich (kenosis), ging de weg van de zwaarste zelfverloochening en zelfvernedering; Hij werd gehoorzaam tot de dood toe. Het is geen gemakkelijk stuk voor de uitleg. Hebben wij hier drie trappen, waarbij Christus voortdurend afdaalt, eerst mens geworden, toen slaaf, toen gehoorzaamheid tot de dood des kruises? Het ging niet buiten Christus om! Hij werd gezonden, en Hij ging. Zie, Ik kom om Uw wil te doen! De ontlediging betekende niet, dat Hij van een Goddelijk mens een slavenmens werd. Het kleed van de slaaf heeft Hij 'over alles heen' aangetrokken, ging een slavenleven leiden omdat wij slaven der zonde en dienstknechten van de Satan zijn (slavenleven, altijd werken en nooit klaar komen, zegt Matter). De schittering van Zijn Goddelijke heerlijkheid en glorie gaan schuil achter de nietigheid en geringheid van Zijn aangenomen mensheid.

Het Woord Gods is niet ingesloten in de enge kerker van het aardse lichaam. De Zoon Gods is op zulk een wonderbare wijze uit de hemel neergedaald, dat Hij nochtans de hemel niet verliet; het heeft Hem behaagd zo wonderlijk in de schoot van de maagd gedragen te worden, op de aarde te verkeren, aan het kruis te hangen, dat Hij toch altijd de wereld vervuld heeft, gelijk tevoren. (Calvijn, Inst. II-13, 4; zelfde gedachte in Inst. IV-17, 30).

Leo de Grote had gelijk: Het is een onbegrijpelijk ding, dat in Christus Jezus de menselijke natuur niet zonder de ware Goddelijke en de Goddelijke natuur niet zonder de menselijke is. Zonder de mens worden de goddelijke dingen niet gedaan en zonder God niet de menselijke.

Van de ontlediging van Christus dichtte Lodestein:

Hier ligt de Macht in macht- en hulp'loosheid/ Hier ligt in armoe d' Algenoegzaamheid/ Hier ligt de hemelse heerlijkheid veracht/ Den lichtsten dag in aller nachten nacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Arm geworden, daar Hij rijk was

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's