Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het diakonaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het diakonaat

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Diakonia en diaken

In veel bijbelteksten, waar de vertalingen de woorden 'dienst', 'bediening' en 'dienaar' gebruiken, staan in de Griekse taal de onder ons wel bekende woorden 'diakonia' en ’diakonos’.

In de dagelijkse omgangstaal waren deze woorden weinig in gebruik. De grondbetekenis is: aan tafel dienen', breder: 'voor voedsel zorgen' (vgl. Luk. 17:8, Joh. 12:2), breder: 'dienen'. Er zit iets van 'knechtschap' in, van 'dienstbaarheid', waarom de heidense Grieken de uitoefening van deze diensten dan ook graag overlieten aan slaven, want dienen was in hun ogen minderwaardig.

Hoewel het dienen van een heer en meester in het volk Israël die minderwaardige trek niet zo had, betekende toch ook voor de Joden Jezus' oproep om dienstknecht en dienstbaar te zijn een bijna revolutionaire uitspraak. Christus heeft de zedelijke waardering van het dienen en gediend worden volkomen omgekeerd.

Immers, Hij zei tot zijn kibbelende discipelen, die 'de meesten' wilden zijn: '.. de meeste onder u, die zij gelijk de minste en die voorganger is als één die dient. Want wie is meerder: die aanzit of die dient? Is het niet, die aanzit? Maar Ik ben in het midden van u als Eén die dient' (Luk. 22:26, 27).

In de voetwassing (Joh. 13) handelt Christus metterdaad als Eén die dient. Hij toont daar Zijn priesterlijke zelfovergave, die Hij kort daarna volkomen openbaart in Zijn vrijwillige overgave in de kruisdood.

In die totale zelfovergave voor de mensen, voor zondige en arme mensen, ligt het wezen en de bron van de diakonia, de dienst, van Zijn Kerk. Niet ten onrechte heeft het belijdend spreken van de Kerk het diakonaat der Kerk verbonden met het priesterlijk ambt van de Christus. Hij is de grote Diaken van Zijn volk (vgl. Rom. 15:8). En wat voor Christus Zelf geldt, heeft ook betekenis voor de discipelen, die geroepen worden Hem na te volgen (Joh. 12:26).

Wie een concordantie op het nieuwe testament naslaat bij de woorden diakonia, diakonein, diakonos, d.i. bediening of dienst, dienen en dienaar, komt tot de ontdekking, dat het hele nieuwtestamentisch getuigenis van deze begrippen is dooraderd. Christus en de apostelen hebben de gemeenten geleerd, iedere voor de opbouw der gemeente belangrijke werkzaamheid als diakonia, bediening, te beschouwen. Paulus vat het doel van alle ambtelijk werk samen in het, woord 'dienstbetoon' (Ef. 4:11), letterlijk: 'het werk der diakonia'. In Handel. 6:4 wordt de dienst des Woords een diakonia genoemd. Daarin kan men horen doorklinken de oorspronkelijke betekenis 'tafeldienst': de aanbieding van Gods Woord als brood des levens. De rechte prediking is diakonia der verzoening (2 Cor. 5:18v). Ook het apostelambt is 'dienst' of 'bediening' (Rom. 11:13, 2 Cor. 4:1) evenals het werk van een evangelist (2 Tim. 4:5).

Ook de bekende collecte voor Jeruzalem wordt een diakonia genoemd. Paulus noemt zichzelf diaken van het evangelie, van Christus (2 Cor. 11:23). Tychikus is een 'diaken in de Here' (Col. 4:7). We vinden van diaken de betekenissen: dienaar van het nieuwe verbond (2 Cor. 3:6), dienaar van de gerechtigheid (2 Cor. 11:15, dienaar van God (2 Cor. 6:4).

Het evangelie heeft het griekse woord diakonia a.h.w. herijkt, tot nieuwe vulling gebracht, er de uitdrukking in gevonden van christelijke dienstbaarheid tot heil en zaligheid van de gemeente, in het bijzonder ook tot heil en hulp voor de arme. In zeer veel gevallen hebben we bij het woord diakonia te denken aan 'dienst van barmhartigheid', in de zin van steun aan de arme (Handel. 11:29, N. Vert. 'ondersteuning'; Rom. 12:7, 2 Cor. 8:4, 9:1,12,13). Gaandeweg kreeg in het spraakgebruik der Kerk van Christus het woord diakonia deze bijzondere betekenis.

De eerste diakenen

In tegenstelling tot de ouderlingen zijn de diakenen vanuit de geschiedenis van de synagoge der Joden nauwelijks aanwijsbaar, d.w.z. als ambt. Wel kende de synagoge een bepaalde vorm van armenzorg. De eigen armen der gemeente kregen elke vrijdag geld voor 14 dagen levensonderhoud uit de 'quppah' (buidel, doos) de vreemdelingen dagelijks voedsel uit de 'tamchuj' (schotel), ook waren er gemeenschappelijke maaltijden en aalmoezen. De ook uit het latere Jodendom zo bekende functie van de 'parnassim' (Nederl.: parnassijns), afkomstig van 'parnes', voeden, de kost geven, wijst op tafeldienst en diakonaat.

De naam 'diaken' als aanduiding van het ambt vinden we het eerst in Filippenzen 1:1, 'opzieners en diakenen'. Hun werkzaamheden worden daar verder niet genoemd. Toch ligt al in hun titel, diakenen, dienaars in de diakonia, hun liefdewerk opgesloten, terwijl we uit zeer oude getuigenissen weten, dat hun het werk der barmhartigheid was toevertrouwd. Toch weten we uit de bijbel zelf meer over de oorsprong van het diakonaat.

We vinden die nl. in Handelingen 6, de aanstelling van de z.g. 'Zeven': Stefanus, Filippus, Próchorus, Nicánor, Timon, Parmenas en Nicolaüs.

De geschiedenis is overbekend. Er was in de eerste gemeente een buitengewone onderlinge liefde en zorg voor elkaar. We lezen van een waarlijk diakonaal gemeenteleven: men deelde elkaar rijkelijk mee van z'n bezit en goederen (Barnabas! Hand. 4 slot). Het aantal gemeenteleden steeg tot massale omvang. De grieks sprekenden onder hen (de z.g. hellenistische Joden) protesteerden, omdat hun weduwen bij de dagelijkse bediening of verzorging, — bedoeld zijn de gemeenschappelijke maaltijden —, verwaarloosd werden. Vermoedelijk kregen 'hun' weduwen te weinig voedsel, werden ten achter gesteld bij de palestijns-Joodse vrouwen. Mogelijk is ook, dat zij als uitdeelsters (vaak de taak van de weduwen) werden gediscrimineerd.

Op initiatief van de Twaalve, de apostelen, werden toen door de gemeente zeven mannen van goed getuigenis gekozen, die, na gebed, de handoplegging ontvingen.

Later zien we twee van deze mannen, Stefanus en Filippus, óók bezig in de verkondiging van het Woord en van de doop (Hand. 7 en 8).

Hoewel deze zeven mannen nergens in Handelingen 6 met het woord diaken worden betiteld, wordt als hun taakomschrijving in vers 2 duidelijk genoemd: 'het bedienen van de tafels' (diakonein). We herinneren ons, dat het woord diaken van oorsprong 'tafeldienaar' betekent!

Dus: er was al eerder een dagelijkse bediening. De apostelen brachten hier regel in door de instelling van een bijzonder ambt.

Nu zijn er bezwaren ingebracht tegen de stelling, dat Hand. 6 het diakenambt inluidt. Men wijst op het ontbreken van de titel diaken. Men oppert een vermoedelijke tegenstelling tussen palestijnse en hellenistische Joden, die zich gegroepeerd zouden hebben rondom resp. de Twaalve en de Zeven, waarbij Petrus dan als hoofd van de Twaalve en Stefanus als hoofd van de Zeven optrad. Sommigen zien Stefanus dan als een soort voorganger van Paulus, de heidenapostel. Men wijst ook op het buitengewone gedrag van Stefanus en Filippus, die zich meer als evangelisten dan als diakenen gedragen.

Toch heeft m.i. Bavinck gelijk, als hij schrijft: 'Er moet een reden zijn, waarom het latere diakonaat juist bijzonder met de naam van diakonia werd aangeduid. Die reden is (in de H. Schrift, A.R.) nergens anders te vinden dan in Handelingen 6' (Geref. Dogm. 2e dr. IV 'pag. 373 vv). Daar vinden wij, dat de dienst der barmhartigheid daarom een 'bediening' is, omdat ze een 'dienst der tafels' is. Aan de Zeven wordt juist dat werk opgedragen, wat ook later typisch met het diakonaat der diakenen verbonden was: de armenzorg.

De aan de gekozenen gestelde eisen (vs. 3 en 5) stemmen overeen met de in 1 Tim. 3:8—12 genoemde.

Ook ds. D.J. Karres breekt een nieuwe lans voor de fundamentele betekenis van Handelingen 6 voor het diakonaat in zijn boek over De gemeente en haar diakonaat (verschenen in 1969). Hij ziet een parallel met Exodus 18, waar we lezen hoe Mozes rechters aanstelt over het volk Israël om hem, Mozes zelf, de vrijheid te geven het volk Gods wetten in te scherpen. Zo krijgen door de aanstelling van de Zeven in de 'bediening der tafelen' de apostelen meer tijd voor de 'bediening van het Woord en de gebeden' (Hand. 6:3 en 4). Karres schrijft, treffend: 'Waar het apostolisch ambt zich opsplitst in twee afzonderlijke ambten, wordt als verbindende accolade voor deze twee het woord diakonia (bediening) geplaatst'. Beide diensten willen diakonia zijn: de dienst des Woords en de dienst der tafelen. 'Kan zinvoller de diepste eenheid tussen beide worden uitgedrukt?’

Ik noteer nog van prof. Bavinck deze belangrijke conclusie voor de aanvankelijke inrichting van de jonge christelijke kerk: 'Het apostolaat moge dus als buitengewoon ambt aan de Kerk als vergadering der gelovigen voorafgaan; de ambten van leraar, ouderling en diaken onderstellen de gemeente, die het recht heeft de dragers ervan aan te wijzen en te verkiezen.' Hij noemt dit aristocratisch-presbyteriale kerkinrichting.

Ik noemde al 1 Tim. 3:8—12. Ook daar geeft Paulus geen taakomschrijving van de diaken. Wel geeft hij aan, welke eigenschappen de diaken al of niet moet hebben: niet tweetongig, niet drankzuchtig, zonder winstbejag, het geheimenis van het geloof bewarend in een zuiver geweten, enz. Men leze ook wat van hun vrouwen wordt gevraagd. De meeste genoemde eigenschappen zijn van belang voor de goede omgang met mensen. Dat is immers voor de bediening van de barmhartigheid van groot gewicht.

Belangrijk is ook, dat wij de verbinding tussen diaken en tafels niet te gauw moeten losmaken. Zeker moeten we bij die 'tafels' niet allereerst denken aan avondmaalstafels. Het zullen 'liefdemaaltijden' geweest zijn, waaraan de armen deelden in de goederen van de hele gemeente!

Maar wij mogen deze tafels ook niet losdenken van het Heilig Avondmaal. In 1 Cor. 11 worden ze nauw op elkaar betrokken, aan elkaar verbonden. Ongetwijfeld heeft de diaken van meet af aan zijn dienst vervuld in de bediening van het H. Avondmaal. Hij is de man van de sociale dienst, ook van de eredienst.

Trouwens: er is ook geen reden een waterdicht schot aan te brengen tussen de verschillende ambtelijke bedieningen. Wij lezen in de Schrift, hoe de diakenen ook het Woord verkondigen en hoe op hun beurt de ouderlingen geld voor de armen ontvangen (Hand. 11:30). Dat ook de diakenen Gods Woord verkondigen, zal wel te maken hebben gehad met de buitengewone situatie van de jonge, Geestvervulde gemeente. Toch is die eenheid van Woord en daad een fundamentele verbintenis. Met recht spreekt daarom ons formulier voor de bevestiging van diakenen over 'troostelijke redenen'. Een Woordloos diakonaat is net zo arm en onecht als een daadloze Woordverkondiging.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Over het diakonaat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's