Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Adriaan van Haemstede en zijn martelaarsboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Adriaan van Haemstede en zijn martelaarsboek

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

Nu eerst iets over de levensloop van de schrijver van dit grote martelaarsboek. Hij komt blijkbaar van het eiland Schouwen en Duiveland, geboren te Zierikzee, misschien uit het adellijke geslacht, waaruit o.a. Witte van Haemstede was. Hij is geboren plm. 1525, waarschijnlijk op zijn 15e jaar wees geworden en is opgegroeid in de gegoede burgerstand. In 1547 wordt hij student te Leuven en studeert daar kanoniek recht. Na 5 jaar publiceert hij een studie op dat terrein, maar nergens blijkt nog enige bedenking tegen het kerkelijk recht en de kerkelijke praxis. In 1552 wordt hij tot priester gewijd. Maar drie jaar daarna heeft hij met de Rooms-Katholieke Kerk gebroken en zich tot de Reformatie gewend; al vertelt hij over deze wending in zijn leven heel weinig. Hij schrijft alleen aan Frederik van de Palts, dat 'God in Zijn welwillendheid mij uit de papistische duisternis tot het licht geroepen heeft’.

In 1556 vinden we v. H. in Antwerpen. Daar is dan reeds een reformatorische beweging. Er zijn invloeden van Luther, van Calvijn, maar ook nogal wat Doperse tendenzen. De overheid van Antwerpen, die over het algemeen weinig lust heeft de strenge plakkaten uit te voeren, is wel onverbiddelijk tegenover de Wederdopers, mede in verband met hun negatieve beoordeling van de overheid.

De Calvinistische gemeenschap, die v. H. daar aantreft, kiest bewust, ondanks de betrekkelijk liberale houding van de plaatselijke overheid (ingegeven o.a. door handelsoverwegingen) voor de positie van een streng afgegrendelde schuilkerk. Zij heeft een voorganger, in de later meer op de voorgrond tredende Caspar van der Heyden, maar men erkent v. H's meerdere scholing en begeert mede door hem geleid te worden. Van H. wil de gemeente echter meer naar buiten doen treden, hoopt op grote tolerantie van de overheid, zoekt vooral contacten met de ge­goede burgerij, waartoe hijzelf van huis uit ook behoorde, maar die zich afzijdig hield van de eenvoudige kring van de gemeente van Van der Heyden, ook ter wille van de consequenties, die een besliste keuze voor de Reformatorische gemeente zou kunnen meebrengen, v. H. heeft in allerlei dingen een vrijere opvatting, dan de Gereformeerde gemeente, die hij dient. Inperking van zijn vrijheid van handelen zou hem in gewetensconflict brengen en de Gereformeerde kerk van Antwerpen doen vervallen tot een nieuwe 'monnikerij’.

Dr. Jelsma, concludeert dan: 'de dieptste reden waarom hij de oude kerk verlaten had, was, dat de vrijheid van zijn geweten daar aangerand werd'.

Dat beroep op de vrijheid van geweten vinden we in heel de levensloop van v. H. als beslissend voor zijn spreken en handelen. En één van de vragen waarvoor ons deze dissertatie stelt, ook in de kerkelijke situatie van het ogenblik, is deze: is het beroep op het geweten in de kerk van Christus de laatste en hoogste instantie?

Het hele verschil van visie op de grenzen der kerk en op de weg, waarlangs de Reformatie zou moeten doorwerken in het geheel van het Antwerpense volksleven, leidt tot allerlei conflicten. Men verwijt v. H., dat hij de zwakheden van de rijken te veel ontziet en dat hij de jonge gemeente aan het risico van vervolging blootstelt, door haar meer voor het voetlicht te laten treden en door zijn inslaan van de weg naar openbare prediking.

Emden, dat enigszins zich de rol van moedergemeente ziet opgedrongen, wil bemiddelen, verwijst naar 1 Cor. 13 en zegt: 'de liefde slaet alle dynck in de beste vauwe', een woord, dat dr. Jelsma als een gulden woord met kapitale letters heeft laten afdrukken.

v. H. meent, dat juist de neiging van de Gereformeerde gemeente om als catacom­benkerk te leven haar verdacht maakt bij de overheid. De overheid zegt immers: als jullie godsdienst de ware is, waarom die dan niet openlijk voorgesteld? Wie kwaad doet, haat het licht.

In 1558 moet Van der Heyden, na een vergeefse huiszoeking naar hem, uit Antwerpen vluchten. Van Haemstede schijnt een poosje gelijk te krijgen door ongehinderde prediking op het open veld, maar moet in 1559 toch ook het veld ruimen. Zowel de Antwerpense R.K. geestelijkheid als de Brusselse hoge overheid hebben er achterheen gezeten, dat zulk een vrije prediking niet zou getolereerd worden. Dat had Van Haemstede toch ook eigenlijk kunnen verwachten. Het lijkt mij een beetje naïef van hem, dat hij zich gevleid heeft met de hoop dat de heimelijke prediking wel vervolgd, maar de openbare ongemoeid gelaten zou worden. Heeft hij hier de diepte van de tegenstellingen niet onderschat en te hoge gedachten gehad van de welwillendheid van degenen, met wie hij te maken had? Zit hierin niet een te weinig gefundeerde verwachting op tolerantie en een te optimistische visie op de mens? De Antwerpense Geref. kerk keert na zijn vertrek terug naar haar verborgen leven. Van Haemstede, op wiens hoofd een prijs van 300 Carolusguldens gezet is, begint nu naar een nieuw arbeidsveld te zoeken.

Hij vindt dat voor een ogenblik in Aken, waarheen 'n belangrijk aantal Antwerpense Gereformeerde families is uitgeweken. De hoop in deze 'vrijstad' een veilig toevluchtsoord gevonden te hebben, duurt echter maar kort. We kunnen op de lotgevallen van deze ballingen en ook op die van Haemstede niet in bijzonderheden ingaan. Ons interesseert in verband met zijn geestelijke instelling alleen een door hem op verzoek van de gemeente te Aken, opgestelde en aan Frederik III van de Palts aangeboden geloofsbelijdenis. Deze draagt een weinig theologisch karakter, zodat belangrijke elementen, die we in Catechismus en Confessie ontmoeten, bij hem ontbreken. Van Haemstede's belijdenis gaat uit van de zeven sacramenten van Rome, die door hem grotendeels verworpen worden. We merken op een zekere aarzeling in verband met de kinderdoop. Enerzijds wil hij de Doop alleen bedienen aan degenen, aan wie ook het Evangelie verkondigd kan worden. Daarom zal hij in Londen later toestaan, dat de ouders hun kinderen eerst laten dopen als ze zeven jaar zijn. Anderzijds wijst hij op de erfzonde. Indien het koninkrijk der hemelen hun toch toekomt (Matth. 19:4) dan moeten die kleine kinderen eerst gereinigd worden. Dit geschiedt door het bloed van Jezus en dit wordt door de Doop gedemonstreerd. Hij zal zijn eigen kinderen later wel laten dopen.

Dr. Jelsma zegt: 'door te benadrukken dat de heilzame werking van de sacramenten alleen kan functioneren, wanneer zij gelovig aanvaard werden, hadden veel reformatorische theologen moeite voor de kinderdoop nog een aanvaardbare rechtvaardiging te vinden' (bl. 94). Ik meen, dat hier een ernstig misverstand in het spel is. De grond voor de bediening van het sacrament, de inhoud en de waarde ervan, hangen niet af van de aanvaarding, maar dit alles ligt verankerd in de opdracht en de belofte des Heren. Iets anders is, dat deze waarde eerst onderkend en met vertroosting ontvangen wordt door het oprecht geloof des harten. Van Haemstede maakt hier het objectief door God ingestelde en gegevene te zeer afhankelijk van het subjectieve geloofsleven.

Van Haemstede meent overigens, dat de Wederdopers met hun besliste verwerping van de kinderdoop dwalen. Zijn grootste bezwaar tegen hen is echter niet hun onjuiste verwerking van de bijbelse gegevens, maar hun onverdraagzaamheid. Deze verbreekt de eenheid van het lichaam van Christus. Wie daarom zijn visie aan anderen wil opdringen, heeft in ieder geval ongelijk volgens van Haemstede. Ook wat het H. Avondmaal betreft gunt hij ieder zijn eigen visie. Zijn eigen opvatting ligt wel in de Calvinistische lijn. Maar ook daar krijgt het subjectieve element een (te) sterk accent. Uit dezelfde tijd dateert een belijdenis van Hermes Backereel en Jean Taffin, waarin meer de nadruk valt op de sacramenten als 'tekenen en bewijzen van de wil Gods jegens ons' dan als 'kentekenen van onze belijdenis'. Bij Van Haemstede wordt de kracht van het Avondmaal te veel afhankelijk gemaakt van het geloof, al is het vanzelfsprekend, dat het sacrament alleen ten zegen ontvangen wordt door het geloof.

Deze subjectieve elementen zijn van groot belang bij de verklaring van het op excommunicatie uitlopende conflict, dat hij in Londen zal ontmoeten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Adriaan van Haemstede en zijn martelaarsboek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's