Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Theologische opleiding in het gedrang?

De plannen van minister Veringa inzake de theologische studie, zoals deze neergelegd zijn in een voorontwerp, hebben in de theologische faculteiten nogal wat bezorgdheid veroorzaakt. Met name betreft het hier de beperking van de doctoraalstudie tot vier jaar.

Op het ogenblik rekent men voor de studie tot en met het theologisch kandidaatsexamen ongeveer 3 tot 4 jaar. Daarbij komen dan nog minstens twee jaar doctoraal-studie. Zodat men rekenen moet op 5 a 6 jaar. Zoals u wellicht weet, is voor theologen het doctoraal examen niet verplicht. De hervormde kerk vraagt wel dat zij, die predikant wensen te worden in de hervormde kerk, het kerkelijke examen afleggen (na 1 1/2 jaar studie ongeveer).

Nu is de huidige regeling niet bevredigend. In de practijk betekent het doctoraal-examen een extra examen naast het 'kerkelijk', zodat ook maar een deel van de theologen doctoraal aflegt.

Er zijn dan ook allerlei plannen in omloop om de theologische studie te herstructureren. Men rekent dan met een doctoraal-studie van 5 tot 6 jaar, terwijl men dan graag zou zien, dat de kerken het doctoraal verplicht zouden stellen. De moeilijkheid van verlenging van de studietijd in verband met de studie voor het kerkelijk examen zou ondervangen kunnen worden door een aantal vakken van het kerkelijk examen onder te brengen in het doctoraal.

Nu wordt in het voorontwérp-Veringa voorgesteld een doctoraal-studie van vier jaar. Dat is geen geringe ingreep in de aard en de opzet van de theologische studie. In het blad 'Utrechtse universitaire reflexen' van 23 april lezen wij in een vraaggesprek met prof. dr. J. W. Doeve het een en ander over de bijzondere positie van de theologische opleiding:

De studie bestrijkt een groot terrein, waarop verscliillende disciplines samentreffen, zoals oude en moderne talen, mens-wetenschappen, geschiedenis, filosofie. Theologen moeten niet alleen de Bijbel, de Kerk en het geloof leren kennen, maar ook de wereld en de mens. Om in teamverband te kunnen werken (wat steeds meer voorkomt), moeten zij toch enig begrip hebben van de problematiek waarmee bijv. medici en sociologen te maken hebben, ook al zullen zij op specifiek theologische vragen antwoord moeten geven.

De aankomende studenten moeten van de grond af aan beginnen. Is voor andere studies vaak reeds een basiskennis op de middelbare school aangebracht, bij de theologie is dat niet het geval.

Door verruiming van de toelatingsmogelijkheden kan men ook met een deficiënte vooropleiding theologie gaan studeren. De mammoetwet heeft nadelige gevolgen gehad. Dit hangt samen met de keuzepaketten bij de V.W.O.-examens. Wij bijv. biologie of natuurkunde in zijn vakkenpakket heeft (iets wat prof. Doeve voor een aanstaand theoloog een zinnige zaak vindt), mist daardoor de vakken Grieks, Geschiedenis en één moderne taal — vakken, die juist voor theologen zo belangrijk zijn.

Voor de theologische studie is het nodig, dat men de klassieke talen en de drie moderne talen behoorlijk kan lezen. Men moet nu eenmaal werken met uit het verleden overgekomen gegevens. Maar de student moet toch bijv. ook eens in Sartre kunnen duiken. Ook voor de bestudering van de menswetenschappen kan hij de kennis van deze talen niet missen. Men moet kennis kunnen nemen van wat er in de drie moderne talen verschijnt.

De vakken van het propaedeutisch examen kan men nauwelijks tot de eigenlijke theologische vakken rekenen (Hebreeuws en filosofie). Toch valt de propaedeuse binnen de vier jaar doctoraalopleiding in het voorontwerp.

Veel theologie-studenten krijgen met emotionele problemen te maken, doordat er spanningen optreden t.a.v. het verwachtingspatroon. Deze bijzondere positie brengt met zich mee, dat zeker in de theologische faculteit de bekorting van de studieduur tot vier jaar als onmogelijk wordt gezien.

Het voorontwerp kwam voor de theologen op een zeer ongelegen moment. Twee jaar was men bezig geweest met de herstructurering van het theologisch onderwijs. Dit hield ook in de voorbereiding van een nieuw studieprogram met meer ruimte bijv. voor de menswetenschappen. Eén onderwijsprogram voor alle faculteiten — confessioneel eij niet-confessioneel — bleek niet haalbaar door accentverschillen, tussen de faculteiten, maar wel werd men het eens over een andere redactie van het Academisch Statuut, die voor de faculteiten mogelijkheden bood voor modernisering van het onderwijs en verbetering van de didactiek. Veel werk moest hiertoe verzet worden, alle geledingen werden geraadpleegd, studiedagen voor studenten werden georganiseerd, een handvol rapporten verscheen en men was bijna gereed met voorstellen voor nieuwe examen-programma's aan de Academische Raad. Wat in moeizame arbeid bereikt is wordt nu volledig doorkruist door dit voorontwerp. Wordt het wet, dan kan men opnieuw beginnen. In de nieuwe examen-programma's was immers gerekend met een doctoraal-studie van 5 a 6 jaar, terwijl men de kerken er toe zou willen brengen het doctoraal-examen verplicht te stellen (thans nemen zij nog genoegen met het kandidaats een examen in de kerkelijke vakken), waarbij dan een aantal kerkelijke vakken in het doctoraal opgenomen zouden worden.

Behalve bezwaren tegen de wijze, waarop dit voorontwerp tot stand gekomen is, ziet prof. Doeve in het ontwerp grote gevaren voor de theologische wetenschap:

Bij de beperking van de opleiding tot vier jaar zal het onmogelijk zijn er één of meerdere talen bij te doen, die men in vele gevallen (Bijbel-wetenschap, godsdienst-wetenschap) nodig heeft voor wetenschappelijk onderzoek: Akkadisch, Sanskrit, Syrisch. Koptisch, Egyptisch. Als men deze talen nog niet geleerd heeft, kan men eenvoudig geen onderzoek doen.

Ook wanneer men zich als theologisch assistentonderzoeker op de mens-wetenschappen wil toeleggen, zal men er toch al iets aan gedaan moeten hebben en daar kan bij een doctoraal-studie van vier jaar hoegenaamd niets van komen.

Prof. Doeve vreest een vlucht van Nederlandse theologen naar het buitenland, waar men meer faciliteiten krijgt. Buitenlandse theologen ziet hij in deze situatie niet naar Nederland komen — het is trouwens de vraag, of dat ze gewenst is i.v.m. hun onbekendheid met de Nederlandse kerkelijke en godsdienstige verhoudingen. En dat, terwijl er toch al, zo weinig mensen zijn voor bepaalde theologische vakken. Daarom moet deze zaak niet gebagatelliseerd worden. Nederland heeft internationaal een niveau op te houden.

Afgezien van de kwestie van het internationale niveau speelt ook nog iets anders mee, en dat is de verhouding van kerk en theologie. Onze kerk en vele andere kerken stellen prijs op een grondige universitaire opleiding. Van ouds is daarbij steeds grote nadruk gelegd op de wetenschappelijke bestudering van het Oude en Nieuwe Testament, kennis van de grondtalen, de geschiedenis van de kerk, terwijl voor het kerkelijk examen de hoofdmoot ongetwijfeld is de bestudering van de dogmatiek.

Nu is er m.i. niets geen bezwaar tegen een inbouw van een aantal vakken in een verplicht doctoraal, mits dat op een verantwoorde wijze gebeurt. Al blijft natuurlijk wel de vraag of men dit doctoraal-examen ziet als gericht op de promotie of, zoals in andere studierichtingen, als afsluiting van de academische studie en toegang tot de maatschappelijke beroepen.

Maar de beperking tot vier jaar heeft wel degelijk bezwaren. Temeer, nu we in een tijd leven, waarin van vele kanten ervoor gepleit wordt dat theologen, en dus ook a.s. predikanten, zich diepgaand bezig moeten houden met de zgn. gedragswetenschappen, sociologie en psychologie. Achter dit pleidooi zit  een geheel nieuwe visie op de taak van de predikant, die niet zozeer als dienaar des Woords gezien wordt, maar als deskundige die voorop moet gaan in de strijd om maatschappijvernieuwing.

Nu is kennis van sociologie en psychologie ongetwijfeld belangrijk. Maar het mag niet ten koste gaan van de eigen aard van de theologische studie. U begrijpt: Verkorting van de studietijd voor a.s. predikanten, en inbreng van deze gedragswetenschappen brengen consequenties met zich mee. Graag geef ik in dit verband door wat prof. dr. H. N. Ridderbos schreef in de rubriek 'Van week tot week' in het Gereformeerd weekblad van 26 maart:

Wel te voorspellen is, dat de academische studie, die voor de opleiding tot het predikambt nodig geacht wordt, sterk zal moeten worden beperkt, wil men de doorsnee student in staat stellen na 4 jaar zijn eind-examen (het doctoraal wel te verstaan) af te leggen. En dat zal ook wel betekenen, dat het gehalte van de theologische opleiding aanmerkelijk zal moeten worden verminderd. In dit opzicht zal de klok dus worden teruggezet. Natuurlijk kan de kerk zeggen: wij vinden dit te weinig als basis voor het predikambt en er zal natuurlijk geen minister in Nederland aan de kerk het recht ontzeggen méér te eisen. Als de kerk dit dan ook zelf maar zal willen betalen, d.w.z. bereid en in staat zal zijn de daarbij behorende studietoelagen aan de studenten te verschaffen. Hetgeen gezien de ontwikkeling a) van de hoogte van de studietoelagen, b) van het aantal studenten, c) van de kerkelijke financiën, nadat eenmaal de subsidie voor het theologisch onderwijs aanvaard is, niet meer een (gemakkelijk) haalbare kaart schijnt te zijn.

Dit neemt niet weg, dat de plannen van de minister voor theoloige en kerk een zeer ingrijpende en ongunstige invloed dreigen te hebben, zullen zij doorgang vinden. Het zou een sterke vermindering kunnen betekenen in de theologische ontwikkeling van de aankomende predikant, met welk een indrukwekkende titel hij ook aan de academie ontslagen is.

Daar komt nog iets bij. Steeds meer is in discussie of de huidige theologische opleiding niet een sterke aanvulling behoeft van de zijde van de zgn. gedragswetenschappen, sociologie, psychologie enz. Dat is wel een punt op zichzelf (waarbij voor mijn besef alles afhangt van de 'filosofie', die daar al dan niet achter steekt), maar het tendeert duidelijk naar uitbreiding van de studie in een bepaalde richting. Wordt nu de beschikbare tijd steeds geringer, dan zal de oude huishoudelijke wijsheid dat het uit de lengte of uit de breedte moet komen, zich steeds duidelijker bij de herstructurering van de theol. opleiding doen gelden. Met name de historische, de taalkundige en de bijbelse vakken zouden we! eens ernstig in de verdrukking kunnen komen wanneer de pot (de tijd) verdeeld moet worden.

Overigens dient bedacht te worden: Het is nog maar een voorontwerp. De ministeriële plannen zijn nog geen wet. Er kan nog van alles mee gebeuren, maar het is goed om tijdig op zijn qui-vive te zijn.

Naar aanleiding van een TV-discussie

Het IKOR'/CVK is nogal eens in opspraak, vanwege programma's die eerder een ondermijning van de fundamenten der kerk lijken te zijn, dan positieve evangelieverkondiging. Maar de leidinggevende functionarissen gaan onverstoord door en leggen kennelijk de kritiek rustig naast zich neer. Die kritiek, liever gezegd verontrusting en bezorgdheid, zijn ook naar voren gekomen na een tweetal uitzendingen in de rubriek 'Dubio', waarin ds. M. A. Krop, studentenpredikant van Groningen met enkele andere predikanten discussieerden over de vraag: 'Is de verwachting van een leven na dit leven onlosmakelijk verbonden aan het geloof.' Ds. Krop stelde voorop: Dood is dood. Op vragen, waarom hij met zulk een opvatting toch nog predikant, dus evangeliedienaar, kon en wilde blijven, gaf hij ten antwoord, dat het Paasevangelie voor hem betekende dat hij de dood achter zich had liggen en het leven voor hem, dat opstanding voor hem ook was opstand tegen de oorlog, enz.

In het Hervormd Weekblad van 6 mei geeft prof. dr. G. P. v. Itterzon het volgende commentaar:

Het doet vreemd aan, als een predikant, die luide verkondigt, dat dood dood is en die dit in twee televisie-uitzendingen aan het Nederlandse volk meent te moeten meedelen, met een stroom van woorden, die voor binnen-en buitenkerkelijken even zovele raadselen schijnen, aannemelijk probeert te maken, dat hij toch met gloed en verve het Paasevangelie verkondigt. Theologen van professie herkennen in zijn beschouwingen een zeer nauwe verwantschap met het verouderde 19e-eeuwse modernisme, maar de 'gewone luisteraar' kan er gewoonweg niet bij. Hij zal op het punt van geloofwaardigheid de begrijpelijke aarzelingen hebben en van de overtuiging van zulk een predikant weinig begrijpen. Dood is dood? En dan toch Paasevangelie?

Het doet minder vreemd aan, als het blijkt, dat ds. Krop aan de historische kant van het Paasevangelie sleutelen gaat. Zijn verwijzing naar de gelijkenissen in de bijbel en naar de uittocht uit Egypte wijzen duidelijk in die richting. Althans voor zover ik meen, dat hij duidelijk was. Als de historie (zo vraag ik) tot de verpakking behoort, waarin de bijbelse boodschap wordt gebracht, en als de verhalen in de vorm van geschiedenissen zijn ingekleed, vervluchtigt ds. Krop het bijbels getuigenis tot een soort van idealisme, dat met onze historische werkelijkheid weinig of niets te maken heeft. Ik wil deze inzichten van ds. Krop laten voor wat ze zijn, maar zou wel het volgende willen zeggen.

De kerk van alle eeuwen is van overtuiging geweest en ze is dat, dunkt mij, nog, dat God zich in onze historische werkelijkheid heeft willen openbaren. De historie is geen inkleding, die eventueel als ballast over boord zou kunnen worden geworpen. De historie is de bedding geweest, waarin God tot ons gekomen is. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Jezus Christus is in Bethlehem geboren uit de maagd Maria en is gekruisigd onder Pontius Pilatus. Het geloof der kerk is, dat hij ten derde dage is opgestaan uit de doden. Ze belijdt, dat die opstanding op de derde dag de grote daad was van God, die Zijn Zoon heeft opgewekt. Ze bewijst dat niet. Ze komt niet met argumenten en redelijke betogen. Ze luistert gelovig en gehoorzaam naar het getuigenis van de apostel Paulus: dat Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften en Hij is verschenen aan Cephas, daarna aan de twaalven. De evangelist Lucas vertelt in alle eerlijkheid, dat dit Paasevangelie door de apostelen (nota bene: door de apostelen!) volkomen ongeloofwaardig werd geacht. 'Deze woorden schenen hun zotteklap en zij geloofden haar niet'. Maar de kerk aller eeuwen heeft zich tegen de leus 'dood is dood' met kracht verzet. Zij geloofde, wat er ten derden dage is geschied en vervluchtigde het Paasgeheimenis niet tot een idealistische aansporing tot opstand tegen allerlei schreeuwende misstanden en oorlogs bewerkers, omdat zij in de éérste plaats (voor al die andere zeker nuttige protesten uit!) met grote vreugde instemde met de Paasjubel: De Here is opgestaan! De Here is waarlijk opgestaan! Als wij ten gevolge van onze hoogontwikkelde technische kennis van mening zijn, dat wij nu en nooit meer in dat Paasevangelie kunnen geloven, is dat een verdrietige zaak. Dan zijn we blijkbaar zo in de tijd-greep van het materialisme gevangen, dat we alleen nog bij de gratie van een idealistische uitlegging van het bijbelse getuigenis kunnen leven. Misschien dat we dan ook denken, dat wij ver vooruit zijn op achtergebleven kerken en gebieden als het Christendom in de Russische en de Grieks-orthodoxe kerk en dat deze kerken op den duur ook wel in de worggreep van techniek en industrialisatie terecht zullen komen. En omkomen!

Nu is het bepaald omnogelijk om 'bewijzen' te leveren voor het bestaan van God. Het is even onmogelijk om zulke "bewijzen' te verschaffen voor de opstanding van Jezus Christus ten derden dage. Er zijn grenzen aan ons redelijk denken en wie dit niet ziet, is een gevangene van zijn rede, meer dan hij het weet.

Wat echter wèl kan worden gezegd is dit. Het staat vast, dat Paulus in I Cor. 15 heeft geschreven: Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij den Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. En indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van allte mensen. Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn.

Het staat ook vast, dat de kerk zich in haar belijden, in confessie en lied, in gebed en getuigenis, tot op de brandstapels toe aan dit Paasevangelie heeft vastgehouden. Met 1 Cor. 15 voor ons is het althans mij onmogelijk de verklaring 'dood is dood' te combineren met 'het' Paasevangelie. Het Paasevangelie, dat ds. Krop bedoelt, kan dan onmogelijk het evangelie van 1 Cor. 15 zijn. En als ds. Krop mocht menen, dat de historie bij het Paasgebeuren slechts Oosterse inkleding is, zo in de trant van (zoals hij het ziet) de uittocht uit Egypte, kan ik het alleen hartgrondig met hem oneens zijn. Hij heeft het getuigenis der kerk m.i. allerminst aan zijn zijde.

Wat hij opmerkte over de dood, die de Christen achtter zich heeft en over het leven, dat nu vóór hem ligt, kan ik hem wel bijvallen, maar toch niet, wanneer het zijn bedoeling kon zijn te ontkennen, dat in het hart der wereldgeschiedenis het gebeuren op Golgotha en in de hof van Jozef heeft gestaan. Een gebeuren van Godswege, maar een gebeuren in onze werkelijkheid. Het is geschied.

De redenering, die ons uit de sfeer van de 'opstanding' bij de 'opstand' bracht, klonk stellig eigentijds, politiek-gericht, maar deed mij koeler aan dan ds. Krop wellicht dacht. Al ben ik niet minder dan hij tegen al die oorlogen en bloedige botsingen gekant.

Ik kan er wel in komen, dat de leus 'dood is dood' voor sommigen een blijde boodschap kan inhouden. Een mens, die miljoenen Joden de gaskemiers heeft laten indrijven, kan, als hij de hand aan eigen leven slaat, waarschijnlijk troost putten uit zijn 'geloof', dat dood dood is. Hij heeft dan tenminste geen last meer van het bijbelwoord, dat het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel. Hij doet dan in dubbele zin de dodelijke sprong en waagt het er op met: 'dood is dood'. Nu even, en dan is alles voorbij. Fini. Uit.

De Christelijke kerk blijft ons echter aanspreken met een heel ander getuigenis. Zij belijdt, tegen alle 'dood is dood'-theorieën in (want ook deze stelling is door de rede èn door de ervaring, die niet verder gaat dan precies tot aan de laatste snik, volstrekt onbewijsbaar!):

Ten derden dage opgestaan van de doden.

Ik geloof de wederopstanding des vleses en een eeuwig leven.

En tegen alle rationalistische betogen in belijdt de gemeente, zonder onhistorische verschralingen, idealistische herinterpretaties (nieuwe uitleggingen) en aanpassingen aan ons technisch en materialistisch, geheimenisloze denken:

Amen, god'lijk evangelie, Amen zegt mijn ziel daarop.

Wij hebben gemeend het commentaar van de utrechtse hoogleraar, waarmee we van harte instemmen, in zijn geheel aan u door te geven. Wij zouden er alleen de vraag aan willen toevoegen: Wanneer zullen de verantwoordelijke organen in onze kerk ook ten aanzien van IKOR/ CVK ernst maken met de bepaling van onze kerkorde, dat de kerk weert, wat haar belijden weerspreekt? Dood is dood ... en toch het Paasevangelie? Een onmogelijke combinatie, als men ten minste bedoelt het Paasevangelie van 1 Cor. 15. Zijn hier de fundamenten der kerk niet in het geding? Of worden ook nu bezwaren weer weggewuifd met de opmerking dat men moet leren genuanceerd te denken?

Een ding is duidelijk: In allerlei vorm keert de negentiende eeuwse vrijzinnigheid terug. En de les van deze eeuw kan ons leren, waar de kerk belandt als zij deze vrijzinnigheid haar gang laat gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's