Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De naturalisering van de zonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De naturalisering van de zonde

Een geestelijk testament

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 'De Waarheidsvriend' van 13, 20 en 27 mei is een algemene bespreking gegeven van het februari/maart nummer van 'Wapenveld', dat een uitvoerig artikel bevatte van prof. dr. A. A. van Ruler, onder de titel: 'Ultra-Gereformeerd en Vrijzinnig'. Aangekondigd werd dat de diverse onderdelen van dit artikel nader zouden worden behandeld. De predikanten H. G. Abma, G. Boer, A. van Brummelen, C. Graafland en L. Kievit hebben nu elk enkele aspecten van prof. Van Rulers artikelen voor hun rekening genomen. In een onafgebroken serie worden deze artikelen thans geplaatst. Het gaat in deze serie artikelen om de kern van de leer des heils en de beleving daarvan in de gemeente. Het geestelijk testament, dat prof. Van Ruler naliet, hopen wij op deze wijze alle aandacht gegeven te hebben die het verdient. De Redactie

In het artikel van prof. dr. A. A. van RuIer: 'Ultra-Gereformeerd en Vrijzinnig' wordt o.a. geschreven over de naturalisering van de zonde, dat is de wijze waarop de ultra-gereformeerden over de zonde plegen te spreken.

Een van de moeilijkheden bij het lezen van dit boeiend artikel is de vraag: wie en wat is ultra-gereformeerd? Laten wij het er bij houden, dat wie de schoen past hem aantrekke en wie hem niet past deze late staan.

Laat ik eerst een korte samenvatting geven over wat prof. Van Ruler onder dit kopje schrijft.

Hij vindt, dat de ultra-gereformeerden veel werk maken van de kennis van de ellende. Wij willen ook wel eens wat over Christus horen, alsook over de dankbaarheid. Daarin zijn ernstige tekorten. De vrijzinnigen willen het evangelie waar maken in deze wereld, maar de ultra-gereformeerden hebben er geen ogenblik moeite mee het kwaad ergens anders te zoeken dan in eigen hart.

Hoe spreken zij erover? Voornamelijk vanuit het woord van de apostel: Wij zijn dood door de zonden en de misdaden. Een zondaar is een lijk en stinkende in de neusgaten van de Heere. Maar — zo vraagt prof. Van Ruler — is aan het zondaar-zijn de passiviteit van het lijk eigen? Achter de zondige daden steekt de verdorven natuur, maar in dit alles gaat het om de dader van de daden, om de mens als zondaar zelf! Hij is dan in een beeld wel 'dood' in zonden en misdaden te noemen, maar in werkelijkheid is hij springlevend in zijn opstand tegen God. Het zondaar-zijn van de mens is pure actuositeit. Het is een en al daad en moedwilligheid. Wanneer wij deze levendigheid en moedwilligheid uit de zonde halen, dan wordt de zonde een gegevenheid van het lot. Dat bedoelt prof. Van Ruler met de naturalisering van de zonde. Aan deze naturalisering beantwoordt dan veelal een fatalistische opvatting van de uitverkiezing.

Daartegenover stelt hij, dat de gezonde opvatting is: de zonde — ook in de vormen van de zondeval, de oerzonde en van de erfzonde — is schuld. De mens is schuldig. Wat staat hem te doen? Niet te jammeren, maar zijn schuld belijden. Ook het zondaar-zijn van de mens is een artikel van het geloof. Het moet ambtelijk verkondigd w^orden. De enkele mens vermoedt alleen vanuit de verte wat het inhoudt. De Middelaar heeft de verlorenheid van de zonde tot op de bodem geproefd. De kerk als Zijn lichaam deelt met Hem in deze kennis van de ellende. De enkele mens deelt op zijn beurt, als lidmaat van dit lichaam, weer in de kennis van de kerk. Het meer rechtse is niet rechtser dan het rechtse.

Prof. Van Ruler stelt de vraag of niet het hele gereformeerde Protestantisme min of meer door deze ketterse infectie besmet is. Waar hoort men in het Gereformeerde Protestantisme zuiver spreken over de zonde? Waar leeft het besef, dat de zonde in zekere zin ook de eer van het schepsel is te noemen? Hij heeft ook iets uit het niets in het aanzijn kunnen roepen, namelijk het kwaad. Waar wordt alles op de ene kaart gezet, dat men met de zonde maar één ding kan doen, nl. haar als schuld belijden en dat daarin reeds het licht van de verlossing begint te dagen?

Tot zover een korte weergave van de gedachten van prof. Van Ruler.

Het is erg moeilijk na te gaan — om met de eerste opmerking van prof. Van Ruler te beginnen — of in de kringen van de Ger. Bond de ellende van de mens zo breed wordt uitgemeten, dat de mensen weinig óf niets van Christus horen en het stuk der dankbaarheid nauwelijks aan de orde komt. Wij kunnen echter niet ontkennen, dat deze dingen voorkomen, maar ik heb niet de indruk, dat deze kenschetsing past op de prediking in Herv.-Geref. gemeenten. Het zal van geval tot geval, van gemeente tot gemeente, van prediker tot prediker verschillen, maar zo al de prediker de neiging heeft om het eerste stuk of element breed aan de orde te stellen — en dat is nodig! — dan moet de man 's avonds uit de Catechismus preken, die hem leert dat er meer is dan de ellende. De Catechismus is voor ons allen een heilzame correctie op onze eenzijdigheden. Maar het gelijk is aan de zijde van prof. Van Ruler, wanneer hij ons zijdelings leert, dat de gehele Schrift ook in de bediening van het Woord Gods 's morgens in onze prediking dient te worden ontsloten.

Maar dit is het voornaamste niet in het betoog van de auteur. Hij gaat m.i. op een uitermate belangrijk punt in, nl. het passieve en het actieve element in de zonde.

Inderdaad spreekt de apostel Paulus over het dood zijn in de zonden en de misdaden. Merkwaardigerwijs spreekt Paulus in Ef. 2 wel over het woord dood in de zin van een lijk. Het woord voor dood betekent een gestorvene, een lijk. Ieder kan dit in het woordenboek nagaan. De vergelijking is aangrijpend. Zoals de levenden staan tegenover de doden, zo staan de levendgemaakten tegenover hen, die nog verzonken liggen in de slaap van de dood.

Dood betekent dus hier: ver van God en van Zijn heil. Ook op andere plaatsen treft ons éénzelfde spraakgebruik. De Heere Jezus zegt tot iemand, die Hem wel wil volgen, maar eerst zijn vader wil begraven: Laat de doden hun doden begraven, maar volg gij Mij. Het is duidelijk, dat de doden — hier genoemd — geestelijk doden zijn.

Ook van de verloren zoon wordt getuigd: Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden. Johannes de apostel zegt: Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood tot het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood. Tenslotte blijkt dit uit de toespraak van Jezus tot de gemeente van Sardis: Gij hebt de naam, dat gij leeft, maar gij zijt dood!

Uit al deze plaatsen, die met anderen zijn uit te breiden — blijkt, dat de Schrift ons allen van afkomst ziet in de staat en de toestand van de geestelijke dood. Dit betekent, dat wij van de zaken van het Koninkrijk Gods niets zien, horen, gevoelen, begrijpen. Dat wij zonder God in deze wereld zijn en dus ook zonder hoop. Kortom zoals een dode geen verbinding meer heeft met de zichtbare wereld, zo heeft een geestelijk dode geen verbinding met de onzichtbare wereld.

Met dit aspect van ons geestelijk doodzijn voor God dient alle ernst gemaakt te worden ook in de prediking.

Alleen — en dat is een punt waarop prof. Van Ruler alle nadruk gelegd heeft — dit is één aspect van onze doodsstaat. Want de mens, die geestelijk dood is, is niet alleen koud, roerloos en zonder beweging, maar ook één en al activiteit en verzet tegen God. Dit noemen wij het actiefdood-zijn van de zondaar. Want de mens denkt, overlegt, handelt, maar in de sfeer van de zonde. Dit wil zeggen: wij zijn enerzijds volkomen krachteloos door de zonde en anderzijds vol boosaardig verzet en actieve vijanschap tegen God.

En dit passieve èn dit actieve in de zonde zijn nodig om op een bijbels evenwichtige wijze te spreken over de zonde.

Slaan wij naar het passieve element door, dan kan de zonde een lot en geen daad en de mens een stok en een blok worden. Maar dan is ook het element van de schuld verdwenen en worden wij slachtoffers inplaats van schuldenaars.

Wij hebben dus nauwkeurig te onderscheiden. De zonde komt van de eerste mens en heeft ons geheel doortrokken. Wij tonen haar in allerlei vormen en variaties. En daarin zijn wij de daders van onze daden. In dit laatste zijn wij — om met prof. Van Ruler te spreken — springlevend, mits wij niet vergeten, dat dit springlevend zijn in de zonde behoort tot het dood zijn door de zonden en de misdaden. Want actief verzet tegen God is minstens even erg als het neerliggen in de krachteloosheid tengevolge van de zonde.

Uit dit alles blijkt, dat de zondaar aanspreekbaar is. Er is in de loop der eeuwen een lange strijd gevoerd over de vraag of er in de mens voor het werk van God een aanknopingspunt te vinden zou zijn. Dat aanknopingspunt is er niet. Wel zijn wij aanspreekbaar en verantwoordelijk.

Dit is intussen een dwaas geval. Wie gaat nu een dode toespreken? Dat is toch je reinste onzin? Ach ja, naar de maatstaf van de menselijke wijsheid wel maar naar die van God niet. Dezelfde God die ons benoemt als geestelijk doden, roept met grote stem: Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten.

Een dienaar des Woords, trouwens elke vader en moeder, die met kinderen omgaat, 'moeten dwazen willen zijn voor allen, die bij hun eigen denkwetten en logica zweren. Zij bedenken niet, dat hun verstand ook bekeerd moet worden. Het wonder past niet in de kaders van onze denkwetten en van onze logica. Deze noemt God: dwaasheid!

Zie het aan Ezechiël. Hij krijgt van God de opdracht in een dal vol van doodsbeenderen te gaan roepen: Gij dorre beenderen, hoort des Heeren Woord! Wie doet dat nu: gaan roepen tot dorre beenderen? Ezechiël! En zie met welk een vrucht!

Het aanspreken en oproepen van dode zondaren is een bevel van God. Hierbij geldt: Alzo spreekt de Heere HEERE! Wij gaan dan niet uit van het kunnen en het vermogen van de mens, maar van het bevel van God. Het heeft toch God behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die geloven.

Het Woord Gods gaat trouwens aan alle leven vooraf. Het is Zelf Geest en Leven. Het is levend en zeer scherp. God staat er achter. Dat is het geheim. Hij roept de dingen, die niet zijn alsof zij waren.

Wanneer wij stakingsneigingen krijgen en moedeloos neerzitten als Jeremia, werpt God dit Woord als een vuur in ons hart. Dan moeten wij spreken. Een echte dienaar zou eer stikken dan zwijgen.

Wanneer wij dan ook het passieve en het actieve element van de zonde en de kennis daarvan dicht bijeen houden, worden wij bewaard voor de verkrachting van het Evangelie. Wanneer aan de ene kant maar geleerd wordt onze krachteloosheid door de zonde en aan de andere kant de alles doordringende stem van Christus, die ons van dood levend maakt, blijven wij in het bijbelse spoor. Wee ons, wanneer wij het dood zijn door de zonden en de misdaden verzwakken tot een gebrek of tot een ziekte, die licht te genezen valt. Dan keert de Heilige Geest Zich af. Wee ons ook, wanneer wij tekort doen aan de verantwoordelijkheid van de mens, die moedwillig tegen God zondigt en zijn geweten toeschroeit, zodat hij niet hoort.

In deze spanning geeft God alleen uitkomst door het wonder. De Heilige Geest behaalt overwinningen. Hopelijk bent u-zelf er een bewijs van hoe God van dood levend maakt.

In Ef. 2 schrijft Paulus: Maar God, die rijk is in Zijn barmhartigheid door Zijn grote liefde waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus.

Dit levend gemaakt worden met Christus loopt altijd dwars door de boetvaardigheid. Het klassieke voorbeeld daarvan is de Christen in de Pelgrimsreis van Bunyan. Bij het kruis aangekomen, ziet hij zijn zonden verdwijnen in het open graf van Christus en zijn hart breekt in duizend stukken.

Zo gezien verschijnt de kennis van de ellende in het licht van het kruis. Daar is deze kennis op haar diepst. Wat er aan vooraf gaat is de weg, die God met ieder van Zijn kinderen gaat, de weg van de verslagenheid en de boetvaardigheid.

Een volgend punt is: hoe wordt deze kennis van de ellende ons aangereikt? Prof. Van Ruler legt sterke nadruk op de Middelaar, die de verlorenheid van de zonde tot op de bodem geproefd heeft; vervolgens op de kerk als Zijn lichaam, die deelt met Hem in de kennis van de ellende en tenslotte op de enkele mens, die als lidmaat van de kerk weer deelt in de kennis van de kerk.

Deze voorstelling is inzoverre waarheidsgetrouw, omdat niemand de verlorenheid van de zonde dieper doorleefd heeft dan de Middelaar en omdat de kerk in haar totaliteit meer kennis van de ellende heeft dan de enkele mens. Toch mag ons dit de ogen niet doen sluiten voor dat andere, dat ieder mens zoveel ontdekking van de zonde krijgt, dat hij zich in zielsbenauwdheid tot God wendt en de vraag doorleeft: Hoe word ik rechtvaardig voor God? Ik meen, dat in de persoonlijke toeëigening van het heil deze laatste vraag voorop gaat en dat de opmerkingen van prof. Van Ruler daarna aan de orde komen. Maar het is goed, dat de auteur deze elementen noemt, want die zijn van wezenlijk belang, mits zij de persoonlijke toebrenging van de mens als een verloren mens niet overbodig maken. En dat komt in de zielszorg voor. Daartegen mag en moet niet minder gewaarschuwd worden. De wedergeboorte van de zondaar is een persoonlijke zaak.

Tenslotte de opmerking van prof. Van Ruler over de eer van de zondaar, dat hij iets uit het niet zou hebben geschapen, nl. de zonde. Ik moest denken aan het woord van Augustinus: O felix culpa! O gelukkige schuld! Want zij opent de poort der genade. Ik kan erin komen, dat dit in de diepste ogenblikken van het geloofsleven gezegd wordt. Laten wij er op letten, dat Augustinus niet zegt: O felix peocator! O gelukkige zondaar, want gij hebt iets uit het niets in het aanzijn geroepen! Het lijkt mij een grensoverschrijding van de Openbaring Gods wanneer gezegd wordt, dat ook de mens iets uit het niets in het aanzijn kon roepen, nl. de zonde. Her blijf ik liever in heilige onwetendheid staan dan maar één millimeter over de grens te gaan en te speculeren over iets dat ons niet geopenbaard is. De zonde is onzerzijds zo'n ontzettende schuld, dat wij er van onze kant geen enkele zonnige zijde aan vinden kunnen. Dat God Zich verheerlijkt door de zondaar uit de kuil van het modderig slijk op te trekken en zijn voeten te zetten op een rotssteen, zal waar zijn. Maar dat is dan ook enkel en alleen genade en ontferming, waardoor de kerk roept: Gij hebt ons Gode gekocht door Uw bloed!

Bij deze belijdenis te blijven weerhoudt ons de grenzen van het geopenbaarde te overschrijden.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1971

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De naturalisering van de zonde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1971

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's