Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hanna te Silo

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hanna te Silo

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Doch Hanna antwoordde en zeide: neen, mijn heer! ik ben een vrouw bezwaard van geest, ik heb noch wijn noch sterke drank gedronken; maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren. Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials; want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. 1 Samuel 1:15—16

De priester Eli zit op zijn stoel bij de deurpost van het heiligdom, dat hier tempel genoemd wordt. Hij houdt de wacht, dat is een onderdeel van zijn priesterdienst. Maar, helaas, meestal houdt hij de ogen gesloten voor alles wat hier, in de buurt van het heiligdom, gebeurt. Het gaat er goddeloos naar toe in Silo, en Eli treedt daar nauwelijks tegen op. Nu echter houdt hij die ene vrouw scherp in het oog. Wat is dat voor een vrouw? Haar mond beweegt, haar lippen prevelen iets, maar hij hoort geen geluid. Soms schokt haar hele lichaam en tranen geen gebrek. Eli kijkt boos, het duurt hem te lang, en bars klinkt zijn stem: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen?

Dat denkt hij dus; dat zij dronken is. Blijkbaar kwam dat meer voor, zowel bij mannen als bij vrouwen, hier in het heiligdom. En al de weerzin die de gang van zaken in Silo hem inboezemt spreekt in zijn woorden mee: Raak eerst uw roes kwijt. Eigenaardig, zijn zonen ziet hij niet eens zuur aan, en deze vreemde krijgt de volle laag. Of, zou het een misschien met het ander samenhangen?

Eli vergist, zich deerlijk. Hanna, zo heet deze vrouw, is verbaasd en verontwaardigd over zijn woorden. Hoe kan hij haar daarvan verdenken, en waarom deze bittere druppel, die de beker van haar verdriet doet overlopen? Zij verweert zich ten sterkste: Ik heb noch wijn, noch sterke drank gedronken. Ik ben niet een van die vrouwen, wier gedrag de God van Israël tergt en Eli, de man Gods, vergramt. Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials. Voor een niets waardige vrouw, die zich aan allerlei goddeloosheid te buiten gaat. Hanna antwoordt niet uit de hoogte. Eli is een geheiligde des Heren, zij is maar een dienstmaagd. Ze mag echter vrijmoedig en met een goed geweten verklaren, dat er van dronkenschap geen sprake is. Eli beschuldigt haar al te lichtvaardig. Zij bad tot de Heere, dat is alles.

In Silo denkt men eerder aan een dronken vrouw, dan aan een vrouw, die smeekt tot de Heere. Dat is tekenend voor de toestanden die daar heersen. En Eli oordeelt zonder enige teerheid; het komt niet bij hem op, dat het deze keer iets anders is; iemand die de Heere aanroept.

De mus vindt een huis, de zwaluw een nest bij Gods altaren. Maar Hanna is een vreemde vogel, ze vindt geen nest! Wie tot God schreeuwt, wie het uitschreit voor Zijn aangezicht, mocht hier toch herkend worden en een onderkomen vinden! Het is hier immers, een huis des gebeds. Dat ze wat lang aanhield had zijn reden; ze had veel te vragen. Verstaat Eli dat niet; houdt hij met die mogelijkheid geen rekening? De godsdienst gaat door, terwijl de godsvrucht verdacht wordt. Zo is het, in tijden van verval, wanneer de vorm nog in ere wordt gehouden, en trage geesten nog wat willen redden van wat eens echt leven was. Het echte gebeds-en geloofsleven, wordt voor buitennissig versleten, overdreven en niet gezond. Zij zijn vol van zoete wijn. Hanna bidt. Er gebeurt hier in Silo zo veel, dat de Heere een gruwel is. Mannen en vrouwen, priesters en tempelgangers ontwijden de dienst des Heeren om het hardst. Hun schaamteloosheid is schrikbarend; het huis Gods, een huis van goddeloosheid. Zou een echte dienstknecht en distmaagd des Heeren hier nog kunnen komen? Deed Hanna er niet beter aan, thuis te blijven en daar te bidden? Ze treedt het heiligdom binnen, ze wandelt in haar oprechtheid! Laat Eli haar daarover niet hard vallen; laat hij er zich liever over verheugen, dat hier iemand, in stilte, met de Heere worstelt. Dat belooft wat. Zoals het wat belooft, wanneer u of ik in de kerk komen om de Heere te zoeken.

Hanna had de goede gewoonte om tempelwaarts te gaan. Binnen de hang van de gewoonte leeft en bloeit de behoefte. Ditmaal meer dan ooit. De tocht naar Silo met haar man, en die andere vrouw — Peninna — gaat ook mee, is een martelgang. Haar mededingster vergalt haar vreugde. Zou ze toch maar niet thuis blijven? Ze vlucht naar het heiligdom, omdat de Heere haar daar wil ontvangen haar gehoor wil geven.

Dronken is zij niet. Ik ben een vrouw, bezwaard van geest. Haar hart weegt zo loodzwaar, van al het verdriet, van al de onrust. Ze had tijd nodig om het aan de Heere voor te leggen. En haar tranen waren niet aanstellerig, zij waren tekenen van haar verdriet. Eli vraagt er niet verder naar; wij weten er iets meer van. Het was een persoonlijk leed: haar kinderloosheid. Peninna pochte op haar zonen en dochters en Hanna had slechts haar man, die haar hierin echter niet begreep, en wiens troost haar tranen niet droogde. Dit persoonlijk leed houdt verband met het Koninkrijk Gods. In het gebed om een kind, reikhalst de gemeente van de oude dag, naar de toekomst van de Messias. Zal niemand uit haar huis Hem huldigen? Sluit God haar uit van dat grote heil? Mag zij de dienst des Heeren in Israël niet bevorderen, door de moeder te zijn van een zoon. Zulke vragen doen mee, als ze over haar kinderloosheid denkt.

Bovendien: vergeet de Heere haar? Hij gaat er over, dat weet ze maar al te goed. Ziet Hij niet naar haar om? De kinderloosheid wordt haar een teken van het ongenoegen Gods en daarom snijdt het haar door het hart, als Peninna daarop zinspeelt. Zij is geen gezegende des Heeren; zij zeggen de ganse dag tot haar: waar is uw God? Dat is het, waarvan ze tot Eli zegt: Uit de veelheid van mijn overleggingen en van mijn verdriet.

Vraagt u nu nog: wat komt ze hier doen? Ze moet het toch ergens kwijt. Ze klaagt haar nood niet luidkeels aan anderen, en ze kan er bij Elkana niet mee terecht, hoe lief hij haar heeft. De Heere, dat is haar toevlucht. Zij zoekt Hem waar Hij woont; Silo, dat is zijn adres. Wat anderen hier komen doen is haar zaak niet; zij kan zich tegenover Eli verantwoorden: Ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren. Dat is hier! Het is wel erg donker in Silo. De werken der duisternis worden er dagelijks bedreven en de wolken van het oordeel hangen er laag. Toch doet de Heere hier zijn aangezicht nog lichten, voor ieder die tot Hem de toevlucht neemt. Zeg daarom niet te gauw: hier is de Heere niet meer te vinden. Hanna heeft ervaren, dat Hij er wel te vinden was. Zij wordt naar het heiligdom gedreven; en de Heere verwacht haar, want Hij woont tussen de cherubs.

De binnenkamer èn de kerkbank. In het midden van de gemeente, in het huis des Heeren mogen wij nog komen, wij mogen bij de Heere aankomen met al ons leed en al onze nood. Gij hoort het gebed, tot u zal alle vlees komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Hanna te Silo

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's