Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen ander fundament I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen ander fundament I

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het juninummer van Theologia Reformata, het theologisch tijdschrift van de Gereformeerde Bond, schreef ds. A. Noordegraaf een belangwekkend uitgebreid artikel onder de titel 'Amsterdam 1967 —Sneek 1970'. Het artikel handelt over de achtergrond en inhoud van het herderlijk schrijven van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken, een schrijven dat opgesteld werd vanwege de verontrusting in de Geref. Kerken over de opheffing van de zogenaamde Asser leerbeslissing van 1926. Vanwege het belang van deze zaak hebhen we ds. Noordegraaf gevraagd een eenvoudige verkorte weergave van zijn artikel te geven. We willen op deze wijze aan de inhoud van het artikel in Theologia Reformata, waarnaar de belangstellende lezer overigens verwezen wordt, in brede kring bekendheid geven.

Een herderlijk scrijven

In november 1970 heeft de generale synode van de Gereformeerde Kerken zich in Sneek bezig gehouden met de spanningen die er binnen deze kerken heersen. De verontrusting over de gang van zaken, tot uiting komend in een aantal bezwaarschriften, richtte zich met name tegen de opvattingen van prof. dr. H. M. Kuitert. De synodale besprekingen leidden ertoe, dat onder meer besloten werd dat er aan alle kerken een herderlijk schrijven zou uitgaan, om de eenheid en de rust binnen de Gereformeerde kerken te bevorderen. In het voorjaar van dit jaar is dit herderlijk schrijven verschenen.

Het bevat naast de tekst van de synodebesluiten een viertal hoofdstukken, waarin ingegaan wordt op de vragen rondom Genesis 1—3, de aard van het Schriftgezag, de kwestie van het horizontalisme en de binding aan de belijdenis. Deze onderwerpen staan niet los van elkaar. Ten diepste gaat het om de vragen van de Evangelieverkondiging aan de mens van nu. Daarbij is met name het Schriftvraagstuk aan de orde. Geen wonder, dat dat in het herderlijk schrijven grote aandacht krijgt. Wat betekent de reformatorische belijdenis aangaande de Schrift, zoals deze vertolkt is in de artikelen 3 t.m. 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in de twintigste eeuw?

De ontwikkeling na 1945

Met name sinds 1945 is deze vraag steeds luider gesteld. Binnen de Gereformeerde kerken voltrok zich een ontwikkeling, die tot een nieuwe aanpak en een nieuwe benadering van allerlei theologische vragen leidde. Velen meenden achter de oude antwoorden van Kuyper en Bavinck een vraagteken te moeten zetten. De strijdhouding, zo kenmerkend voor de twintiger en dertiger jaren, maakte plaats voor een houding van onzekerheid. Vele Gereformeerden werden diep beïnvloed door de trieste gebeurtenissen rondom de scheuring van 1944. Kwam men met leertucht wel zoveel verder, zo vroeg men zich af? Daarnaast werd men bekoord door ontwikkeling in de Hervormde Kerk. Luidde de invoering van de nieuwe kerkorde in 1951 niet een nieuw tijdperk in, zodat gescheiden optrekken niet meer verantwoord was?

Voorts liet het secularisatieproces in ons volksleven ook de Gereformeerde ker­ ken niet onberoerd. De Gereformeerde zede kwam op de helling. Vanuit het evangelisatiewerk werd een nieuwe openheid naar de wereld toe bepleit.

Typerend is voorts de houding ten opzichte van de Wereldraad van Kerken, waarbij de vroeger, algemene afwijzing plaats maakte voor een intense oecumenische aandacht bij vele jongeren. Ook het denken van Karl Barth liet vele jongere Gereformeerde theologen niet onberoerd.

Dat alles was ook op het kerkelijk leven, de prediking en de catechese van invloed. De hierboven zeer summier geschetste ontwikkeling leidde tot een zekere frontvorming. Verontrusten en progressieven staan in vele opzichten lijnrecht tegenover eikaar. Daarnaast is er een brede middengroep, die met name in de synode sterk vertegenoordigd is, die tot elke prijs een breuk tracht te voorkomen.

Het Schriftvraagstuk

Uit de discussies blijkt telkens weer, dat met name het Schriftvraagstuk in het geding is. Nu is dat op zichzelf niet zo verwonderlijk. De belijdenis dat de Heilige Schrift het Woord van God is, is de eeuwen door aangevochten. Deze belijdenis biedt ook geen sluitend systeem voor alle moeilijkheden en problemen.

Maar terwijl men tot aan de vijftiger jaren kon spreken van het isolement van de Gereformeerde Schriftbeschouwing, dat door werkte in de publicaties die er met name van Vrije Universiteit verschenen, gingen er sindsdien allerlei stemmen op, die poogden dit isolement te doorbreken. Velen waarschuwden tegen wat men noemde de vergoddelijking van de Schrift, de verwaarlozing van de menselijke factor in het ontstaan van de bijbelboeken. De positieve kanten van het historisch-critisch bijbelonderzoek werden naar voren gehaald. Waren de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek niet van dien aard, dat men zich ernstig moest afvragen of men de Schrift, bijvoorbeeld in Genesis 1—3, niet teveel door een eigen bril gelezen had? Moest men ten aanzien van de betrouwbaarheid van de Evangeliën niet veel meer, dan men vroeger gedaan had, rekenen met de interpretaties van de Evangelisten ten aanzien van de beschreven feiten? Een en ander leidde er toe, dat dr. Arntzen al in 1965 schreef: 'Maar de laatste jaren is er in onze kring een haast systematische bestrijding, van de gereformeerde opvatting aangaande de goddelijke ingeving van de Heilige Schrift'.

Omgekeerd verwijten de voorstanders van de nieuwe koers aan de verontrusten, dat zij van een formeel Schriftgezag uitgaan, los van de Schriftinhoud. Nu is het ongetwijfeld waar dat het formalisme een van de grootste gevaren is, die ons bedreigen. Maar in de huidige discussie worden vorm en inhoud meermalen tegenover elkaar gesteld in een heilloos of-of.

De dingen zijn niet waar, zegt men, omdat ze in de Bijbel staan, maar omdat het zaken zijn van beslissend belang voor ons 'geloof, staan ze in de Bijbel. De Schrift heeft gezag vanwege haar inhoud, die dan dikwijls vereenzelvigd wordt met de heilsboodschap aangaande Jezus Christus.

Ongetwijfeld is het inhoud van geweldige betekenis. Maar men kan de inhoud niet losmaken van deze concrete vorm van de 66 bijbelboeken. Bovendien betekent het een geweldige versmalling, als men er toe neigt om te zeggen: Openbaring = heil.

Herroeping van Assen

Ten aanzien van de nieuwe koers inzake het Schriftvraagstuk zouden vele namen te noemen zijn. In het bestek van dit artikel moeten we daarvan afzien. Wij noemen hier alleen de synodeuitspraak van Amsterdam 1967/68, waarbij de befaamde en bij velen beruchte leeruitspraak van Assen, die verweven is met de kwestie Geelkerken, opgeheven werd. Nu kwam deze uitspraak in 1967 niet uit de lucht vallen.

De Asser uitspraak, volgens welke de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens naar de bedoeling van Genesis 2 en 3 in eigenlijke of letterlijke 'zin zijn op te vatten als zintuigelijk waarneembare werkelijkheden, functioneerde al lang niet meer.

Vandaar dat de synode op donderdag 21 september 1967 besloot deze uitspraak op te heffen en uitsprak dat zij zich niet bevoegd achtte een bindende exegese van de hoofdstukken te geven. De synode wil ruimte laten voor een andere exegese. Maar tegelijk worden er zekeringen aangebracht. Ook al acht men een andere uitleg dan de letterlijke mogelijk, met nadruk wordt uitgesproken dat de synode in 1967 de zorg van Assen om het gezag van de Heilige Schrift deelt. Voorts blijkt uit de synodeuitspraak duidelijk dat men Genesis 2 en 3 wil blijven verstaan als feiten die geschied zijn. De zgn. 'elckerlyck'-theorie, waarbij er dus geen sprake is van een historische Adam, maar volgens welke Genesis 2 en 3 het verhaal bevat van wat zich in elk mensenleven voltrekt, wordt met een beroep op Romeinen 5 en de belijdenisgeschriften afgewezen.

De onzekerheden niet weggenomen

Toch is men in 1967 er niet in geslaagd de onzekerheden uit de weg te ruimen. De ruimte die toegestaan werd was eerder een ruimte voor nieuwe conflicten dan een veld van wederzijdse ontmoetingen. De aangebrachte zekeringen om het Schriftgezag in gereformeerde zin te doen functioneren bleken onvoldoende.

Wat bedoelde men met de vrijheid van exegese? In hoeverre kunnen bepaalde wetenschappelijke inzichten aanleiding zijn tot een nieuw verstaan van de Schrift? Bieden de synodale uitspraken voldoende waarborgen dat men niet aan de leiband van de wetenschappelijke ontwikkeling gaat lopen? Als we denken aan de optimistische visie van Kuitert ten aanzien van de wetenschap, waarbij de gegevens van de wetenschap min of meer gaan uitmaken wat de Schrift inhoudelijk te betekenen heeft en het in laatste instantie toch de mens is, die uitmaakt hoe de Schrift moet worden verstaan, laat zich de verontrusting verstaan van hen, die zeggen: In 1967 is de poort opengezet naar de leervrijheid.

Zeker, de synode van 1967 heeft vast willen houden aan de feitelijkheid van het gebeuren. Maar het beroep op Romeinen 5 blijkt in de practijk onvoldoende, getuige het feit dat Kuitert de passage uit Romeinen 5 leest als een rabbinistische uiteenzetting, waarbij Paulus Adam alleen zou zien als leermodel en niet in hem geïnteresseerd is als historische figuur.

De ontwikkeling sinds 1967 leidde dan ook tot een stroom bezwaren en protesten tegen de visie van Kuitert, Augustijn, Baarda e.a. Allerlei verzoeken kwamen binnen om de besluiten van 1967 in te trekken en duidelijk stelling te nemen tegen de leervrijheid.

De synode van Sneek die de bezwaarschriften te behandelen kreeg, is hiertoe niet overgegaan. Men wilde de klok niet terugdraaien, temeer omdat er door de bezwaarden geen argumenten zouden zijn aangevoerd die destijds onbekend waren, dan wel onvoldoende overwogen waren. In het herderlijk schrijven wordt er nogmaals op gewezen, dat het er de synode, om gaat de kerk te bepalen bij de fundamentele betekenis die de Schrift toekent aan de oorsprong der zonde en haar gevolgen. Ook nu wil men er geen twijfel over laten bestaan, dat de val gezien moet worden als een aantasting en miskenning van de schepping. Willens en wetens heeft de mens het kwade verkozen en zich aan schuld en verderf prijsgegeven. De zonde is niet met de goede schepping van de mens naar het beeld van God gegeven. Het herderlijk schrijven handhaaft daarom de uitspraak van de synode van Amsterdam die naar men meent, geen onduidelijke taal gesproken heeft. Men ziet geen reden om de toegestane ruimte inzake de exegese in te perken.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Geen ander fundament I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's