Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Getuigenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigenis

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

L.S., Op 24 juni 1970 bespraken de hoogleraren Van Itterzon, Jonker, Van Niftrik en Van Ruler de hoogst ernstige crisis, waarin kerk en theologie, in de Nederlandse Hervormde Kerk maar ook in andere kerken, zijn terecht gekomen. Zij hadden hier geen vrede mee, zochten naar een middel tegen de geestelijke verdorring waarvan vele gemeenten en hun voorgangers ernstig te lijden hebben, dachten toen reeds aan een openlijk Getuigenis, maar werden sterk geremd door de vrees voor een zekere polarisatie, een vorming en consolidering van nieuwe partijen. Sindsdien is de nood der kerk ook in bredere kring besproken. Vertegenwoordigers van de Confessionele Vereniging, de Gereformeerde Bond, de Vrienden van Kohlbrügge en 'De Vierentwintig' werkten in de zomer van 1971 er krachtig op aan dat een Getuigenis als bovenbedoeld metterdaad zou worden gehoord. De recente gebeurtenissen in de Nederlandse Hervormde Kerk maakten duidelijk dat er toch reeds een zekere polarisatie was ontstaan, en dat de vrees hiervoor niet langer als een rem mocht worden gezien. Na een gesprek in kleine kring van de genoemde hoogleraren, van wie prof. Van Ruler ons helaas was ontvallen, dr. W. Aalders en ir. J. van der Graaf werd besloten ons met een gezamenlijk Getuigenis tot de gemeente van Jezus Christus te richten, waarbij in de eerste plaats aan de Nederlandse Hervormde Kerk werd gedacht, maar tevens aan vele andere kerken, die in eenzelfde nood verkeren. Dit Getuigenis nu bedoelt allereerst en vooral een positief woord te zijn, pró het geloof van de Kerk aller eeuwen, en dus in letterlijke zin een pro-test, al brengt dit vanzelf mee dat wordt afgewezen wat dit geloof door eenzijdigheden of zelfs ontkenningen ondermijnt. Het Getuigenis wordt aan alle Nederlandse Hervormde kerkeraden en predikanten toegezonden. leder die met de geest en de bedoeling van dit stuk, dat kennelijk geen nieuwe belijdenis wil zijn, sympathiseert, wordt verzocht hiervan mededeling te doen (bij voorkeur per briefkaart) aan mevrouw mr. J. A. van Ruler-Hamelink, Konïngslaan 38, Utrecht, die op een betreffend verzoek de open plaats die door het heengaan van haar man is ontstaan, heeft willen innemen, omdat met dit Getuigenis ook een van zijn wensen is vervuld. De namen die u, naast die van de oorspronkelijke initiatiefnemers, onder het Getuigenis aantreft zijn alfabetisch geordend. Onder de gegeven omstandigheden konden slechts enkelen uit de velen worden benaderd. Want de zaak heeft haast. Exemplaren van deze brief zijn verkrijgbaar door storting van ƒ 0,40 per stuk op giro 1645764 t.n.v. de heer C. Mackaay, Koningsbergerstraat 5, Utrecht.

Aan de Gemeente van Jezus Christus,

Temidden van de huidige geestelijke verwarring op kerkelijk en theologisch gebied richten wij ons met dit Getuigenis tot de gemeente van Jezus Christus 'aan alle plaatsen Zijner heerschappij', een gemeente, die moedeloos, onzeker, twijfelend en wankelmoedig dreigt te worden, omdat zij 'op en neer, heen en weer geslingerd wordt onder invloed van allerlei wind van leer' (Efez. 4 : 14). De nood is ons opgelegd. In deze jaren moet de gemeente haar geloof trachten te bewaren in een kerk, waarin de prediking op vele plaatsen aan de twijfel de voorkeur geeft boven de zekerheid, aan de discussie boven de leer (doctrina), aan menselijke opvattingen boven het getuigenis van de Heilige Schrift en aan scepticisme boven een duidelijk onderricht in de waarheid van Christus. Met dit Getuigenis willen wij de gemeente van Christus bemoedigen, haar zekerheid en daardoor haar blijdschap bevestigen door te getuigen van die 'dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben'. Direct richten wij ons tot de gemeente en indirect, door de gemeente heen, tot de wereld, omdat wij de instelling verwerpen van hen, die menen buiten de gemeente om tot de wereld te kunnen spreken en met haar bezig te kunnen zijn.

Ons Getuigenis wil verstaan worden als een oproep om op te staan tot de vreugde van het belijden van de 'vastigheid' van het geloof. Wij presenteren niet een maximale of minimale belijdenis. Nog minder streven wij er naar aan de Drie Formulieren van Enigheid nog een vierde toe te voegen. Al zulke aspiraties liggen ons ver. Wij bedoelen slechts op die geloofspunten de nadruk te leggen, die in het huidige tijdsgewricht op ondeugdelijke gronden worden bestreden of verzwegen. Wij willen niets anders dan tot de gemeente zeggen: op die en die punten, waarop het thans zo moeilijk ligt, roepen wij u op met de Kerk der eeuwen te belijden en u voor die belijdenis niet te schamen maar die met vreugde en moed uit te dragen, ook al wordt u thans met enig medelijden gadegeslagen omdat u nog 'zo ver' niet bent. Wij roepen u bij dezen op 'zo ver' nooit te gaan!

Met dit Getuigenis willen wij aan de kerken, in het bijzonder aan de Nederlandse Hervormde Kerk, duidelijk maken waar de ondertekenaars en degenen, die adhaesie hebben betuigd of zullen betuigen, geestelijk en kerkelijk staan. Wij zijn er diep in ons hart zeker van dat het grootste deel van de gemeenteleden, die trouw elke zondag naar de kerk gaan en die dan ook het overgrote deel van het levende geld der kerk opbrengen, aan onze zijde staat. Hun stem klinkt slechts zwak door in de pers, de officiële publikaties en de kerkelijke communicatiemiddelen van radio en televisie.

Het is overduidelijk dat de huidige kerkelijke crisis een geloofscrisis is en het wordt met de dag duidelijker, dat de veranderingen in theologie en prediking een volledige breuk met het verleden der Kerk kunnen gaan betekenen, gesteld dat dit mogelijk zou zijn. Ons Getuigenis is noodzakelijk geworden, omdat wij steeds opnieuw merken, dat veler prediking en theologie niet meer ten doel hebben dezelfde bijbelse dingen van het Evangelie anders te zeggen met het oog op de nieuwere  vragen van de tijd, maar om geheel andere en nieuwe dingen te zeggen, waarin de boodschap van het Woord Gods niet meer doorklinkt. Men acht religie en geloofsworsteling een overwonnen zaak, zelfs acht men bekommernis om het persoonlijk heil een vorm van zelfzucht. Men weet met het gebed geen raad.

Van een andere en hogere wereld wil men niet meer spreken: dood is dood. De hemel heet een mythologische voorstelling. Alles wat bovenwerelds (transcendent) is wordt verworpen als overwonnen Grieks-dualistisch denken. Het spreken over de dood van God blijkt veel meer in te houden dan alleen maar het prijsgeven van bepaalde Godsvoorstellingen. Het toont het verlies van alle eerbied en elk besef van afstand tegenover God en Zijn heilige werkelijkheid. Ontstellend is de platte en gemeenzame wijze, waarop vaak in de kerk, de theologie en de prediking over God en de heilige dingen gesproken wordt. God woont niet meer in onaantastbare majesteit boven het aards gewemel. Rondom zijn troon zijn geen wolken en donkerheid meer. Zijn licht en waarheid verblinden niet meer. Neen, Hij wordt getrokken binnen de grenzen van ons bestaan omdat wij boven en buiten onze horizon geen werkelijkheid meer willen erkennen. Dat is de diepste reden dat in deze tijd het Evangelie geabsorbeerd wordt door de geschiedenis en dat de historie schijnt te zullen uitmonden in het Koninkrijk Gods. Omdat de mens zichzelf en zijn aardse werkelijkheid verabsoluteert wordt hij afgestompt voor elk besef van Gods vrijmacht en verhevenheid boven de wereld en kan hij de Bijbel niet anders meer verstaan dan binnenwerelds. Het Evangelie wordt zo tot een verwereldlijkt (geseculariseerd) messianisme met sterke wederdoperse trekken (Munster, 1534!). De Christologie wordt tot een Jesulogie waarin Christus wordt getekend als de aardse 'Jezus-Messias' en de 'Man van Nazareth', die alle trekken draagt van de revolutionaire afgoden van deze tijd. Het Rijk Gods wordt een afspiegeling van radicale, revolutionair-politieke wensdromen. De beoogde vrijheid, die in wezen de mens onderwerpt aan en slaaf maakt van de wetten van zijn eigen bestaanssituatie, is een geheel andere dan de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods (Rom. 8 : 21).

Het gaat er ons intussen niet om een theologisch 'verticalisme' te verdedigen tegenover een modern 'horizontalisme'. Deze tegenstelling werkt alleen maar verwarrend. Ons Getuigenis richt zich met name tegen de hoogmoedige en onverdraagzame mentaliteit, die het Evangelie verbastert tot puur aards messianisme. Tegen een onschriftuurlijke werkheiligheid, die het christelijk geloof vereenzelvigt met een bepaalde maatschappelijke en politieke betrokkenheid. Tegen een modem syncretisme, waarbij de belofte van het Koninkrijk Gods vermengd wordt met ideeën, die hun oorsprong niet vinden in de Bijbel, maair in humanistische en atheïstische ideologieën. Tegen een verpolitisering en vermaatschappelijking van het Heil in de zin van een opstand tegen de gevestigde orde (het zgn. 'establishement') en een omverwerping van de huidige maatschappelijke, politieke orde en structuren.

De Bijbel spreekt totaal anders over de mens en zijn verlossing. Daar wordt de mens allereerst als verantwoordelijk enkeling voor God en de medemens gesteld. Vandaar dat het Koninkrijk Gods niet in de eerste plaats is een verandering van politieke orde en maatschappelijke structuren, maar een verandering in de verhouding tot God en medemens. Wèl klinkt in de Bijbel het protest tegen duidelijk aanwijsbaar onrecht in de samenleving, maar steeds in verband met de innerlijke verhouding tot God en de medemens in geloof en bekering. Men kan Amos 8 niet lezen zonder ook te luisteren naar Amos 4. Hoewel de gelovige oog heeft voor zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van wereldse taken en opdrachten, leeft hij zo sterk bij het besef van de voorlopigheid van deze wereld en dit leven, dat hij een innerlijke reserve koestert tegenover elke politieke en sociale druk om het heil in het 'hier en nu' te leggen.

Na deze noodzakelijke, korte schets van de huidige kerkelijke en geestelijke situatie roepen wij in de volgende zeven punten de gemeente van Jezus Christus op te belijden:

I. De liefde tot God en de liefde tot de naaste vallen niet samen, zodat men het Evangelie niet in medemenselijkheid mag laten opgaan. In de hoofdsom der Wet (Mattheus 22 : 35— 40) wordt ons in twee geboden de liefde tot God èn de liefde tot de naaste opgedragen. Stellig is het waar dat de liefde tot God onwaarachtig is, wanneer men de naaste niet liefheeft (1 Joh.), maar dat betekent niet, dat de liefde tot God opgaat in en samenvalt met de liefde tot de naaste. Wij belijden dat de liefde tot de naaste alleen mogelijk is op grond van de liefde tot God. Het eerste gebod blijve het eerste en het tweede gebod het tweede.

Daarom protesteren wij tegen de aan minachting grenzende wijze, waarop door velen over de liturgische dienst van de gemeente en de vroomheid van de gelovige gesproken wordt. De directe persoonlijke geloofsverhouding tot God in gebed, meditatie en aanbidding en de liturgieviering van de gemeente, waarbij 'de Heilige troont op de lofzangen van Israël' (Psalm 22 : 4), zijn niet alleen de levende geloofspraktijk van Gods volk maar ook echte bijbelse motieven. Wanneer het persoonlijk geloofsleven en de samenkomst van de gemeente rondom Woord en Sacrament vanuit een overdreven activisme en eenzijdig daad-christendom als overbodige religiositeit worden afgedaan, dan treft men het geloofsleven van de gemeente in het hart. Wij komen op voor de kerkdienst der gemeente rondom Woord en Sacrament en zijn tevens van oordeel dat deze door zgn. alternatieve samenkomsten nooit kan worden vervangen. God bemiddelt Zijn heil door de bediening van Zijn Woord.

II. De rechtvaardiging van de goddeloze (Rom. 4:5) gaat aan de heiliging en de goede werken vooraf; de rechtvaardiging, de vergeving der zonden kan en mag niet door maatschappelijke en politieke geëngageerdheid worden verslonden. Christelijk geloof leeft van onverdiende genade van God en niet van menselijke prestaties, hoe indrukwekkend ook.

We bestrijden een orthodoxie, die eenzijdig het accent legt op het dogma der rechtvaardiging en de heiliging van het leven min of meer verwaarloost. Evenzeer bestrijden wij een christelijke praktijk, die louter en alleen de daad en de medemenselijkheid op het oog heeft en van onverdiende genade niet meer wil weten. Wie ernst maakt met de goede werken, met de heiliging, met het leven der dankbaarheid en dus ook politiek en maatschappelijk geëngageerd is, zal steeds weer teruggeworpen worden op de rechtvaardiging, op de vergeving van zonden, omdat al onze werken maar 'een klein beginsel' vormen van de ware gehoorzaamheid. Gods heil wordt er niet door gewrocht. Wij moeten het van God hebben en niet van onze werken. Daarom veroordelen wij de eenzijdigheid, waarmee in onze dagen de werken van de christen en van de christenheid op de voorgrond gesteld worden. Die werken moeten er zijn. Het heil komt echter van God. Met, zonder en zélfs tégen onze werken.

III. Onze zonden zijn vergeven en onze schuld is verzoend door het offer van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. Daarom verwerpen wij een prediking, die ons zegt, dat God niet vergeeft 'achter de rug van de mens om', tegen wie wij gezondigd hebben. Zulk een prediking neemt de vreugde van het heil weg en werpt ons terug op onze goede werken. Dan wordt verzoening ons menselijk werk. Wij belijden, dat de verzoening een nieuwe werkelijkheid betekent, door God, in Jezus Christus tot stand gebracht (Rom. 3 : 25; 2 Cor. 5), en dat: éér ik nog was geboren! Dat is de bron van de vreugde van het heil. Schuld is een objectieve werkelijkheid tussen God en mens, die door het offer van Christus wordt weggedaan. Wie uit die door Hem verworven verzoening leeft zal niet in onmin en haat met zijn naaste kunnen leven. Dit is echter een gevolg van de verzoening, niet de verzoening zélf.

Wij verzetten ons tegen een verpolitisering van het leerstuk der verzoening, waardoor het in de verzoening alleen en uitsluitend zou gaan om de verhouding van mens tot mens, van volk tot volk. Verzoening is een rechtsgeding tussen God en mens dat vanzelfsprekend gevolgen heeft voor de christelijke ethiek. Niemand heeft echter het recht de verzoening, door Gods genade in Christus tot stand gebracht, in menselijke ethisch-politieke en sociale handelingen te doen opgaan. Daardoor zou die verzoening namelijk ten onder gaan. Het is de Heilige Geest die door middel van de prediking, langs de weg van wedergeboorte, geloof en bekering de verzoening in het mensenleven tot levende werkelijkheid maakt tegenover God en tegenover de medemens.

IV. Vleeswording, kruis en opstanding van Jezus Christus zijn en blijven de onwrikbare, objectieve fundamenten van het christelijk geloof. Aan het kruis van Golgotha is door Gods voorafgaand en genaderijk handelen onze schuld verzoend, zijn onze zonden weggedaan, is ons leven en heil verworven. Daarom wilde de apostel Paulus in de gemeente alleen weten van Jezus Christus en die gekruisigd (1 Cor. 2:2).

Wij verzetten ons tegen een theologie en prediking, die als een moderne vorm van natuurlijke theologie de mens Jezus van Nazareth aan het kruis ziet hangen als symbool van alle menselijk leed en onrecht in deze wereld — om dan vervolgens dit kruis te maken tot een aanklacht, die men God als de verantwoordelijke instantie in het aangezicht slingert. Zulk een prediking van het kruis heeft niets meer met de bijbelse prediking te maken. Volgens de Heilige Schrift heeft God het initiatief tot onze redding genomen en het heil tot stand gebracht, is het kruis het altaar, waarop het offer werd gebracht en geeft God Zijn eigen Zoon tot 'een volkomen verzoening voor al onze zonden'. Zo is het kruis geen aanklacht van de mens, die aan de vreselijke werkelijkheid van wereld en leven lijdt, tegen God die wereld en leven zo slecht zou hebben ingericht, neen, het kruis werd ons de boom van het leven, het middelpunt van het nieuwe paradijs.

V. De opstanding van Christus is een goddelijk heilsfeit, waarin en waardoor ons de nieuwe mens, de tweede Adam, de nieuwe wereld van God, de oorspronkelijke schepping worden getoond en beloofd.

Wij keren ons tegen zulk een leer en prediking, die het als onze christelijke roeping en taak voorstellen, dat wij mensen door onze goede werken, door onze politieke en maatschappelijke geëngageerdheid, Christus tot opstanding zouden moeten brengen, zodat het lot van God en van Zijn Christus afhankelijk zouden zijn van deze menselijke activiteit. Door zulk een leer en prediking wordt God van Zijn eer beroofd en de volmaaktheid van het heilswerk van Christus smaadheid aangedaan. Wij ontkennen en bestrijden dat de uiteindelijke (eschatologische) toekomst van onze menselijke activiteit zou afhangen. In de Bijbel betekent 'eschatologisch' dat het heil van God komt. Dat betekent ook voor ons geen lijdelijk stilzitten en afwachten (quiëtisme). Wij belijden, dat God zich in een bijzondere genade van mensen bedient en mensen tot Zijn medearbeiders verkiest. Mensen zijn echter nooit meer dan méde-arbeiders: het eigenlijke werk is door God gedaan, wordt door God gedaan en zal door God gedaan worden.'

VI. Het heil komt van God als een wonder van Zijn genade en wordt door Hem, maar niet door middel van de menselijke historie gerealiseerd. Vanzelfsprekend verwerpen wij een theologie en prediking, die beweren dat God dood is. Wij verwerpen echter ook een theologie en prediking, die God afhankelijk maken van de historische ontwikkelingen. Op grond van de Schrift belijden wij een God, die hoog boven allen en alles verheven is in volstrekte soevereiniteit en nochtans in en door alles en allen Zijn werk doet en doorzet, in oordeel en genade. Wij verwerpen en bestrijden een theologie en prediking, die God onlosmakelijk verbinden aan de gang der geschiedenis, op zulk een wijze dat in de voortgang der geschiedenis God steeds meer 'gerealiseerd' gaat worden. God behoeft niet gerealiseerd te worden; Hij is de eigenlijke, alles en allen beheersende werkelijkheid, zoals Hij Zichzelf in en door Zijn Woord heeft geopenbaard en Zich nog openbaart. Wij protesteren vanuit de gehoorzaamheid aan dat Woord tegen een Schriftgebruik dat het bijbels getuigenis legt op het procrustesbed van een maatschappelijke ideologie en dit meet naar de maatstaf van een bepaalde maatschappelijke idee. Op die wijze is de gehoorzaamheid aan de soevereine God der openbaring omgezet in een eigenmachtige schepping van een maatschappelijke afgod 'naar ons beeld en onze gelijkenis'. Al is de geschiedenis van mens en mensheid niet zonder tekenen van Gods ontferming en niet zonder heenwijzingen naar de voleinding — de geschiedenis als zodanig kan ons het heil niet brengen. Het heil van God komt niet tot ons door de evoluties en de revoluties van de geschiedenis, maar in en door het heilshandelen, dat God naar het getuigenis van de Heilige Schrift na het verloren paradijs begonnen is en voltooien zal tot op de grote dag van de wederkomst van Jezus Christus.
Om deze redenen verwerpen en bestrijden wij de ideologisering van het christelijk geloof, die dit geloof laat samenvallen met een ideologie der revolutie. Al is het waar dat de orthodoxie het christelijk geloof wel eens heeft vereenzelvigd met een conservatieve ideologie — de zaak wordt er niet beter op, maar juist slechter van wanneer men thans het christelijk geloof in een 'kritische theologie' laat samenvallen met maatschappijkritiek en ideologie der revolutie. Nooit is in de geschiedenis der christelijke Kerk heviger het geloof vereenzelvigd met een ideologie. Wij bestrijden en verwerpen het huidige lonken naar de revolutie, waarbij men meent zich op de 'historische' Jezus te kunnen beroepen.

VII. Het christelijk geloof is in de eerste plaats een persoonlijke zaak van wedergeboorte, geloof en bekering. Zoals ook de zonde allereerst een persoonlijke aangelegenheid is en eerst daarna een collectieve. 
Wij verzetten ons tegen een moderne zondeleer, die de zonde allereerst zoekt in de politieke en maatschappelijke strukturen. Achter deze leer ligt de overtuiging dat de mens eigenlijk wel goed is, maar dat de omstandigheden hem tot zondaar maken. Verander de omstandigheden en u zult eens zien hoe gunstig de mens zich ontwikkelt! Zonder de invloed van milieu en omstandigheden te veronachtzamen, belijden wij op grond van de Schrift, dat de zonde allereerst een zaak van het menselijk hart en de menselijke wil is. Daarom zal de prediking der Kerk de mensen moeten oproepen tot persoonlijk geloof en bekering. Maatschappelijke en politieke problemen kunnen alleen op de rechte wijze worden aangevat en opgelost, als de mens persoonlijk door Christus gegrepen, vernieuwd en veranderd is. Alle goedbedoelde pogingen om maatschappij en staat te verbeteren zullen op grote teleurstellingen uitlopen, wanneer men in zijn hervormingspogingen de enkeling overslaat om zich onmiddellijk aan de gezamenlijkheid (collectiviteit) te wijden. Stellig wordt de enkeling mede door de collectiviteit bepaald en gestempeld, maar nog méér geldt het omgekeerde. Daarom zal de prediking der Kerk zich niet slechts met maatschappelijke en politieke problemen moeten bezighouden, maar allereerst met de noden van de enkeling. Naast de vraag: 'hoe komt God aan Zijn eer? ' (Calvijn), is er de vraag: 'hoe krijg ik een genadig God? ' (Luther). Wij komen op voor het bijbelse recht van een persoonlijk gerichte prediking.

Tenslotte. De gemeente van Jezus Christus leeft uit de toekomst des Heren. Daarom dient zij trouw te blijven aan de beloften, haar geschonken in het Woord Gods. Een zevental geloofspunten hebben wij in verband met het huidige tijdsgewricht tot haar bemoediging en troost naar voren gebracht. Het zijn fundamentele geloofsstukken, die eeuwenlang de gemeente van Jezus Christus hebben gedragen in haar leven en arbeid; zij dienen ook nu beleden te worden tegenover alle aan­ vechtingen van deze tijd. De kerken lopen in deze jaren niet leeg omdat de prediking zo orthodox en onverstaanbaar is en omdat de prediking zo weinig met de problemen van onze tijd rekening zou houden, maar omdat de prediking zich alléén en uitsluitend met deze problemen bezighoudt en niet of slechts zwak verkondigt hetgeen in alle tijden de rots van het behoud der mensen is. De kerk zal weer moeten worden een ark van Noach, die veiligheid en redding biedt als de golven van het oordeel Gods over de wereld gaan. Daartoe zal zij moeten leven uit het verbond met die God, die de Alfa en de Omega is, en met die Christus, die gisteren en heden Dezelfde is en tot in eeuwigheid (Hebr. 13 : 8).

October 1971

PROF. DR. G. P. VAN ITTERZON, DE BILT

PROF. DR. H. JONKER, HILVERSUM

PROF. DR. G. C. VAN NIFTRIK, AMSTERDAM

MEVR. MR. J. A. VAN RULER-HAMELINK, UTRECHT

DR. W. AALDERS, 's-GRAVENHAGE

IR. J. VAN DER GRAAF, HUIZEN N.H.

PROF. DR. J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, LEIDEN

DS. G. BOER, ZOETERMEER

DR. H. BOUT, DE BILT

DS. C. W. CORTS, BENNEKOM

DS. A. GROOT, 's-GRAVENHAGE

DS. C. A. VAN HARTEN, ROTTERDAM

DS. D. VAN HEIJST, OMMEN

DS. S. KOOISTRA, ROTTERDAM

DR. G. DE RU, ROTTERDAM

DS. W. L. TUKKER, GROOT-AMMERS

PROF. DR. W. C. VAN UNNIK, BILTHOVEN

DS. JAC. VERMAAS, HUIZEN N.H.

PROF. DR. TH. C. VRIEZEN, DEN DOLDER

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Getuigenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's