Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De financiële verhouding van kerk en staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De financiële verhouding van kerk en staat

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al geruime tijd is de financiële verhouding tussen kerk en staat in discussie. Zoals bekend kan zijn is in artikel 185 van de grondwet deze verhouding geregeld in die zin, dat er jaarlijks ten aanzien van predikantstractementen en pensioenen een vast bedrag wordt uitgekeerd aan dienaren van die kerken, die in 1815 deze uitkeringen al kregen. De bedragen zijn op het peil van 1815 blijven staan zodat het bedrag, dat jaarlijks zo aan de kerken wordt uitgekeerd, t.w. ongeveer 3 1/2 miljoen gulden, slechts een gering deel is van het totale bedrag dat door de kerken aan tractementen en pensioenen wordt uitgekeerd. Het vorige kabinet stelde zich op het standpunt dat het genoemde artikel 185 uit de grondwet verwijderd moest worden en moest worden ondergebracht bij de zogenaamde additionele artikelen, waarna een nieuwe wettelijke regeling diende te worden ontworpen. Het huidige kabinet stelt zich op hetzelfde standpunt, waarbij verder in een nota aan de Tweede Kamer is gesteld dat afkoop van de verkregen rechten de enige aanvaardbare oplossing is. De regering wil dus helemaal van de financiële band tussen kerk en staat af.

Nu hebben de Ned. Herv. Kerk en de R.K. kerk, met adhaesiebetuigingen van enkele kleinere kerken, die bij de huidige regeling betrokken waren, in een nota aan de Tweede Kamer bezwaar gemaakt tegen een dergelijke afkoopregeling. Zij achten het meest verkieselijk een nieuwe regeling, waarbij voortgebouwd wordt op het rapport van de zogenaamde commissie Van Walsum, waarin werd voorgesteld aan de kerken jaarlijks 50 miljoen gulden uit te keren. Die uitkering zou dan alle kerken ten goede moeten komen, zodat het onbillijke, dat nu alleen die kerken uitkeringen krijgen die in 1815 de uitkeringen al ontvingen, verdwijnen zou. In genoemde nota wordt een dergelijke subisidieregeling gemotiveerd door te wijzen op de waarde van de kerken als 'geestelijke basisgemeenschappen'. De vrijheid van de kerken wordt — aldus de nota — bij een dergelijke subsidieregeling niet aangetast omdat bij de uitvoering van de voorstellen van de commissie Van Walsum het toch nooit om een hoger bedrag van 15 pct van de totale lasten van de kerken zou gaan, zodat de kerk bepaald niet financieel afhankelijk zou worden van de staat.

Inmidels heeft de Tweede Kamer met overgrote meerderheid besloten akkoord te gaan met schrapping van artikel 185 uit de grondwet. Men kan dit betreuren, maar het is een feitelijk gegeven waaraan niet meer te tornen is. En de Eerste Kamer zal gezien de uitslag van de stemming in de Tweede Kamer wel niet anders besluiten. De vraag is nu wat het vervolg zal zijn. Zal er een afkoopregeling komen? Prof. dr. A. F. N. Lekkerkerker spreekt in het nummer van Kerk en Theologie van oktober 1.1. over de 'uiterst moeilijk begaanbare weg van de afkoop-zonder-meer'. Een moeilijk obstakel daarbij is de vraag aan wie de uitkering van de afkoopsom dan moet plaats vinden, aan de predikanten, aan de kerkvoogdijen of aan de landelijke kerken. Aan deze kwestie zitten tal van juridische aspecten. Toch lijkt het erop dat 'afkoop' er in zit. Eind 1973 zal de regering namelijk komen met een afkoopwetsontwerp, terwijl slechts een minderheid van de Tweede Kamer geporteerd is voor subsidies aan de kerken. Dat is namelijk de derde mogelijkheid: subsidie aan alle kerken. Zoals gezegd is dat in de nota van de kerken aan de Tweede Kamer voorgelegd, in het verlengde van de voorstellen van de commissie Van Walsum.

Ook aan deze kwestie zitten allerlei kanten. Als in de nota van de kerken gepleit wordt voor subsidiëring van de kerken op grond van hun waarde als 'geestelijke basisgemeenschappen' dan kan ik me in deze motivering moeilijk vinden. Daarmee stelt de kerk zich op één lijn met verenigingen en instituten, die op grond van hun sociale en culturele functie in de samenleving voor subsidie in aanmerking komen. Ik kan me dan ook méér vinden in wat prof. Lekkerkerker in het genoemde artikel in Kerk en Theologie stelt, namelijk dat subsidiëring aan de kerken gemotiveerd dient te worden op grond van de 'erkenning van de kerk als verkondiger van het evangelie'. In deze motivering ligt het wezenlijke van het-kerk-zijn opgesloten en het is een theocratische gedachte dat de staat voor dit element oog heeft. Prof. Lekkerkerker zegt in dit verband: 'In deze omstandigheden lijkt het volslagen onrealistisch te vragen om een erkenning van de eigen plaats van de kerk als draagster van het evangelie. Slechts een aantal restanten zijn daarvan nog overgebleven: de wet op de kerkgenootschappen, zondagswet. Toch mag de kerk niet zwijgen over haar opdracht: het evangelie te verkondigen en mag zij daarvoor ruimte vragen.'

Er is mijns inziens veel voor te zeggen dat in een gezonde wisselwerking tussen kerk en staat het financiële aspect ook meespeelt als het gaat om het scheppen van die ruimte voor de evangelieverkondiging. Maar ik weet dat er ook gegronde bezwaren zijn aan te voeren tegen subsidiëring van de kerken door de staat, al was het alleen maar de afhankelijkheid die de kerk toch krijgt ten opzichte vem de staat en dat in een situatie, waarin van staatswege steeds minder besef is voor het eigensoortige van de kerk. Bovendien ligt hier ook de kwestie van de gelijkschakeling van alle kerken en godsdienstige groeperingen, wat zich niet verdraagt met het theocratisch beginsel.

Een aangelegen punt met betrekking tot de subsidiëring is ook hier intussen weer het adres waaraan de subsidie moet worden uitgekeerd. In de nota van de kerken wordt al gesuggereerd dat een centrale instantie binnen de kerken de subsidie zou moeten ontvangen en voor de besteding zorg zou moeten dragen. Op deze suggestie zou ik echter bepaald willen afdingen. Wat de Hervormde Kerk betreft weten we wat de gevolgen zijn van de centralisatie. En als het centrale kerkelijke apparaat door middel van staatssubsidies op de been moet blijven dan zet ik hier op z'n minst vraagtekens. Zaak zal zijn dat een eventuele subsidiëring terecht komt bij de plaatselijke gemeente. De vraag of uitkeringen in de toekomst, bij een eventuele subsidieregeling, al of niet zullen plaats vinden aan de plaatselijke kerken is een uiterst zwaarwegend criterium. En daarover heb ik nog in geen enkele publicatie opheldering gekregen. Reden waarom ik in dit opzicht voorzichtig ben met het bepleiten van subsidie. Wie ja zegt tegen het genoemde artikel 185 van de grondwet en derhalve ja zegt tegen de financiële band tussen kerk en staat kan moeilijk op principiële gronden neen zeggen tegen het bestendigen van die band in de vorm van subsidies. Maar inmiddels zijn er èn vanwege de gelijkschakeling van de kerken, èn vanwege de gevaarlijke verstrengeling van kerk en staat in een gesaeculariseerd staatkundig leven èn vanwege de vaagheid als het gaat om het adres van de uitkeringen de nodige vraagtekens te plaatsen inzake de kwestie of subsidiëring inderdaad moet worden verkozen boven afkoop. Bezinning daarover zal de komende tijd dringend geboden zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De financiële verhouding van kerk en staat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's