Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroeger en vandaag

Het is zaak om in een tijd waarop het filosofisch en het theologisch denken zich op de toekomst richten (Bloch, Moltmann, Sauter) ook het verleden niet te vergeten. Wij mogen niet blind zijn voor het nieuwe wat onze tijd te zien geeft, voor de verwachtingen die gewekt worden en voor de toekomstperspectieven, maar wij mogen evenmin de les van de geschiedenis vergeten. Aldus ds. M. P. v. Dijk in een artikel in de Friese kerkbode, overgenomen in De Wekker van 10 maart.

Elke periode van de geschiedenis heeft ongetwijfeld iets nieuws, iets dat vroeger nog niet was. Zij heeft daarnaast ook iets van het oude. Anders zouden wij ook nooit over Jona kunnen preken of over Samuel of over de storm op zee, over de verloochening van Petrus, over het kleingeloof van de discipelen.

De geschiedenis herhaalt zich: wij zijn die kleingelovigen, wij zijn de mensen die de schare te eten geven en zeggen: 'Heer, laat ze van U'. Het merkwaardige feit doet zich voor dat deze herhaling niet alleen optreedt op het terrein van de gewijde geschiedenis, ook op dat van de ongewijde geschiedenis. Dezelfde problemen, dezelfde oplossingen.

Dit trof mij toen ik mij onlangs verdiepte in wat men wel de griekse 'Aufklarung' noemt, de griekse Verlichting. Deze tijd voor het optreden van de grote filosofen (Socrates, Plato, Aristoteles) kenmerkte zich door een enorme crisis. Het geloof in de goden werd langzaam maar zeker ondermijnd, om de oude godenverhalen kon men alleen maar hartelijk lachen. Men vroeg zich af of er wel zo iets bestond als 'objectieve waarheid'. Wat was eigenlijk recht? Het oude geloof raakte in verval, de oude zede deed het niet meer, de samenleving, vroeger een hechte eenheid, viel in brokken uit elkaar, de autoriteiten van staat en kerk werden niet meer geacht. Er heerste een toestand van anarchie. Alles was relatief, achter alles plaatste men een vraagteken. De ordeningen van het openbare leven werden ondergraven. Een algemeen geldige waarheid bestond niet. Politieke en sociale wetten werden diskutabel gesteld.

Deze toestanden in de tijd van Socrates, Plato en Aristoteles, de grote griekse wijsgeren, waren een reactie tegen de onderwerping aan de wet als voornaamste plicht, gelijk men die vroeger had gepredikt. De oudere wijsgeren en godsdiensten predikten onderwerping en gehoorzaamheid. Kritische toetsing bestond niet, de vraag waarom men de wetten van de samenleving moest gehoorzamen was nog niet opgekomen. In de tijd van de griekse Verlichting trad verandering in. Men wees op het feit dat bij verschillende volkeren zeer verschillende wetten de toon aangaven: bij de Perzen en de Joden weer heel andere wetten dan bij de Romeinen of bij de Egyptenaren.

Wel nam men aan dat tussen de mensen van welk ras of politieke overtuiging ook, een zekere gelijkheid bestond: er was een alle veranderingen overlevende, menselijke 'natuur' (de zogenaamde phusis), maar in tegenstelling daarmee vroeg men of door deze blijvende, aan geen veranderingen onderhevige algemeen-menselijke natuur ook de staatswetten, de sociale wetten, de godsdienstige wetten bepaald waren. Men nam aan dat er zo iets bestond als een blijvende, aan geen veranderingen onderhevige, menselijke natuur, maar geen algemeen geldige wetten, immers deze waren duidelijk van volk tot volk verschillend: bij de Perzen anders dan bij de Joden, bij de Joden anders dan bij de Romeinen.

Zo kwam men vanuit deze overtuiging tot de gedachte dat alleen wat overeenkomstig de (menselijke) natuur (phusis) was legitiem kon genoemd, terwijl al het andere slechts op willekeurige 'instelling' berustte. Nog slechts één stap en men concludeerde dat alles wat niet overeenkwam met de natuur (menselijke natuur) de mens alleen maar tyranniseerde.

De Griekse wijsgeren hebben richting gegeven aan het denken der mensheid. Geen wonder dat de schrijver wijst op de betekenis van deze griekse Verlichting. Men kan dan allerlei parallellen ontdekken. Ook in die tijd was er critiek op het bestaande en op gevestigde instellingen.

Protagoras kwam tot een felle kritiek op gegeven, overgeleverde toestanden (tegenwoordig: establishiment, status quo, gevestigde orde); hij verklaarde dat de grote verschillen tussen de mensen enkel en alleen berustten op (willekeurige) instelling. Volgens de 'natuur' moesten alle mensen gelijke rechten hebben: de adel moest afgeschaft, de slavernij ongedaan gemaakt, aan ongelijkheid van bezit moest een einde komen, zelfs aan ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. De 'geweldhebbers', aldus Protagoras eisen onderwerping van de wet. Maar wij zijn niet aan de wet onderworpen, enkel en alleen aan de 'natuur', de algemeen-menselijke natuur, aan de zedelijke grondgevoelens die ieder mens 'van nature' eigen zijn.

Men behoeft niet zo lang na te denken om de konsekwenties te zien van deze wijsgerige conceptie van Protagoras.

Immers men kan de vraag stellen — en stelde die onvermijdelijk — waarin de menselijke natuur dan wel 'bestond'. De menselijke natuur, zo werd geleerd, was eigenlijk normatief. Niet de 'wet' van de 'geweldhebbers' van deze wereld. Maar waarin 'bestond' die natuur? Wat 'eiste' de natuur? Wat waren de 'normen' van de natuur?

U voelt dat het stellen van deze vraag niet zo lang op zich liet wachten. Was het misschien de natuur van de mens om te heersen? Was het de natuur van de sterke om over de zwakke te heersen? Bestond er überhaupt wel een algemeen-menselijke natuur? Was de natuur van elke mens afzonderlijk niet voor hem normatief? Als je nu een sterke natuur hebt? Moet je dan niet over de zwakke heersen? Als je nu met een heersersnatuur bent geboren?

De moraal van Hitler!

Of als je de neiging hebt ontucht te plegen? Dat is toch ook natuur! Tegenwoordig zijn er mensen die zeggen dat het je natuur kan zijn homofiel te zijn. Is dat normatief? Moet je vanuit je natuur leven? Met alle consequenties van dien? U voelt dat dit heel wat anders is dan begrip opbrengen. Het laatste is heel erg noodzakelijk, maar daarmee zijn we er niet.

De natuur is niet normatief! In de tijd voor Socrates werd het zo gesteld, de natuur was normatief. Misdaad kon gelukkig maken. Het kon tot de natuur van de mens behoren misdadig te zijn. U voelt de geweldige impasse. Het heeft een haar gescheeld of de griekse samenleving was toen reeds ondergegaan, immers geen enkele samenleving kan op deze wijze gebouwd. Zij zal ondergaan door anarchie: ieder is zijn eigen wet, ieder handelt volgens zijn eigen natuur.

Redder van de griekse samenleving is toen geweest Socrates. Hij stelde dat men zich aan orde en wet moest onderwerpen. Hij poneerde dat men de autoriteit moest erkennen. De wetten van staat en samenleving waren goed en redelijk, ze konden aanspraak maken op algemene geldigheid. De mensen moesten recht doen en werken aan zedelijke verbetering en verheffing, deelnemen aan het goede en schone. De 'toepassing'? Wij leven allen tot op de dag van heden uit twee brormen: a. het christendom; b. de griekse en romeinse oudheid. De schim van Socrates rijst op. Dit verleden heeft ons iets te zéggen. Dit verleden moet ons waarschuwen.

Als de natuur normatief is, heeft men de norm van Gods Wet weggedrukt. Die stemmen worden steeds meer gehoord.

Ik zou willen zeggen: Ter lezing en overweging hartelijk aanbevolen. Het is goed om het heidendom ook in onze eigen samenleving te onderkennen. Of anders gezegd: Het is noodzaak ons te laten verontrusten. Maar al te zeer lopen velen gevaar met de eigentijdse denkmodellen mee te gaan. Het bijbelse denken betekent onderwerping aan de norm van Gods wet en gehoorzaam luisteren naar Zijn Evangelie. Het reformatorische 'de Schrift alleen' is ook in die zin uiterst actueel.

In memoriam prof. dr. F. W. Grosheide

U hebt in de pers kennis kunnen nemen van het overlijden van de bekende gereformeerde Nieuwtestamenticus, prof. dr. F. W. Grosheide, op zeer hoge leeftijd. Verscheiden jaren voor zijn dood moest hij zich terug trekken uit het openbare leven, en werd zijn naam weinig meer gehoord. Wij leven snel en wij vergeten gemakkelijk.

Toch willen we met dankbaarheid hem gedenken, als een man die met zijn grote gaven belangrijk werk verricht heeft voor de Gereformeerde theologie, met name voor de bijbelwetenschap, de uitleg van het Nieuwe Testament. Velen onder onze lezers zullen wellicht de delen uit de bij Kok uitgegeven Korte verklaring, die door prof. Grosheide verzorgd werden, met vrucht hebben gebruikt.

Wij geven daarom graag aan u door wat prof. dr. H. N. Ridderbos in het Geref. Weekblad van 17 maart schrijft naar aanleiding van het heengaan van prof. dr. F. W. Grosheide: 
Het bericht van het overlijden van prof. dr. F. W. Grosheide heeft bij ons opnieuw het beeld opgeroepen van een man, die gedurende vele jaren een belangrijke plaats heeft ingenomen op het gebied van kerk en wetenschap en wiens sympathieke persoonlijkheid in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de achting en het vertrouwen, dat hij in brede kring genoot. Prof. Grosheide is zeer oud geworden, maar verscheiden jaren vóór zijn dood moest hij zich reeds uit de algemene communicatie terug trekken. De naam van prof. Grosheide behoort daarom typisch tot een vrijwel geheel verdwenen generatie, waarvan de opvolgers thans reeds weer tot de ouderen behoren. Deze generatie, die allen leerlingen waren van Kuyper en Bavinck, worden tegenwoordig gaarne als louter epigonen bestempeld, die zozeer gefascineerd waren door hun grote leermeesters, dat ze zelf nauwelijks iets nieuws durfden te zeggen en meer op het bewaren dan op het vernieuwen uit waren. Zoals meestal bij dergelijke algemene uitspraken het geval is, liggen ook in deze karakteristiek waarheid èn onwaarheid met elkaar overhoop. Waar is, dat deze generatie waarvan prof. Grosheide met anderen een typische vertegenwoordiger was, op een diepgaande en voor hun leven beslissende wijze gegrepen waren door het reveil van de gereformeerde beweging en dat zij aan de uitwerking daarvan gewerkt hebben met een ijver, een enthousiasme en een geloof, waaraan velen van de oudere generatie thans met een zeker heimwee terug denken, terwijl deze eigenschappen voor anderen juist steeds meer ongeloofwaardig schijnen, omdat de daaraan ten grondslag liggende zekerheden in onze tijd niet meer schijnen te passen. Het ligt niet in mijn bedoeling op deze verschillende beoordeling zelf thans dieper in te gaan. Zij valt in zekere zin samen met heel het probleem van de polarisatie, waarover men in onze tijd zo dikwijls spreekt en waarboven wij moeite hebben uit te komen. Toch doet men aan deze generatie onrecht, wanneer men ze (en dan nog in zeer bescheiden mate) enkel zou willen waarderen binnen het raam van hun tijd en hun betekenis ook voor het heden zou willen minimaliseren. Aan de figuur van prof. Grosheide kan men zowel het een als het ander demonstreren. Hij was vóór alles een man van gereformeerde levensovertuiging, hetgeen voor hem niet slechts een nu eenmaal vaststaand uitgangspunt of een onbeweeglijke grondslag betekende, maar bovenal een voedingsbodem, een levende bron voor geloof en levenspractijk, een stimulans ook voor activiteiten op allerlei gebied. Wie thans menen, dat het er op na houden van zulk een gereformeerde identiteit toch wel een hoogst twijfelachtige en illegitieme pretentie is, heeft de kracht en de echtheid van de levensovertuiging, waaruit deze mensen leefden, nooit gekend. Daarmee is niet ontkend, dat in hun concentratie op het eigene niet alleen hun kracht, maar ook hun beperktheid lag, welke tot niet minder eenzijdige reacties heeft geleid in een tijd, waarin de deuren naar alle zijden .zover openstaan, dat er voor enige 'eigenheid' nauwelijks meer plaats overblijft. Toch kan men niet zeggen, dat mensen als prof. Grosheide, zonder zich van deze vragen (want zij zijn waarachtig niet nieuw!) iets aan te trekken, zich in hum eigen gedachtenwereldje) hebben opgesloten. Grosheide was juist de man, die vele relaties had en zocht buiten de gereformeerde wereld. Zijn naam komt als een van de weinige voor in het Vorwort van het grote woordenboek van Kittel, hij was degene die op het gebied van Bijbelvertaling en Bijbelverspreiding de samenwerking in zo breed mogelijke kring zocht, lange tijd ook de voorzitter was van het Ned. Bijbel-Genootschap. Hij stond vooraan in de evangelisatie en in het organiseren van de bekende evangelisatie-conferenties op Woudschoten, waar juist het probleem van: 'het evangelie en de moderne mens' altijd weer aan de orde was. En wat zijn werk als geleerde betreft, d.w.z. als uitlegger van het Nieuwe Testament, hierin was hij meer dan velen misschien beseffen een overgangsfiguur en een ruimtemaker voor een vrije exegese. Grosheide zelf ging t.o.v. de Schrift 'in haar geheel' van zeer principiële, misschien mag men ook wel zeggen: dogmatische veronderstellingen uit. Maar tevens was hij degene, die bij de 'exegese' d.w.z de uitlegging van de Bijbeltekst, zijn leerlingen altijd waarschuwde tegen een dogmatische opstelling: men moest de Bijbel zélf aan het woord laten en niet van te voren willen vaststellen of weten wat de Bijbel al dan niet kan zeggen. Daarbij was hij zéér vertrouwd met de bijbelse tekst, met de taal, met de exegese van de oude Griekse kerkvaders etc, altemaal voorwaarden om te komen tot een historische (en niet dogmatische) benadering van de tekst. Zijn kracht lag daarbij meer in de analyse van de afzonderlijke tekst dsin in een nieuwe synthese van wat men tegenwoordig (met een zeer aangevochten term!) de 'bijbelse theologie' noemt en ik zou dan ook niet willen beweren, dat zijn werk, naar deze maatstaven gemeten, geen duidelijke leemten vertoont. In zekere zin was dit echter het gebrek van zijn kwaliteiten, welke kwaliteiten niettemin de gereformeerde theologie, speciaal ook de dogmatiek, er toe gebracht hebben zich meer dan voorheen met de exegese van de bijbeltekst bezig te houden. Het beeld van prof. Grosheide's persoonlijkheid is in de laatste jaren van zijn leven vervaagd, maar zal voor allen die hem gekend hebben nochtans onvergetelijk blijven. Hij paarde geloof aan geleerdheid, uiterste eenvoud en toegankelijkheid aan een grote eruditie; hij was beslist in zijn overtuiging en tevens een man des vredes. Wij gedenken hem in eerbied als een, die ons niet alleen is voorgegaan in ijver en oprechtheid, maar ons ook de richting heeft gewezen, waarin een mens geloven mag de waarheid te vinden en het spoor dat naar de toekomst leidt niet bijster te worden.

Een bijbels-reformatorisch reveil

In het orgaan van de vriendenkring van Kohlbrugge, het Kerkblaadje (van 18 februari) schrijft dr. W. Aalders dat veel van wat zich thans in de kerken afspeelt herinnert aan de Franse revolutie. Ook toen werd door velen het Evangelie ingeruild voor een. boodschap van vrijheid, gelijkheid en broederschap, een puur horizontaal, verbasterd evangelie. Zulke tijden betekenen dat kerk en geloof door een diepe crisis heengaan. En evenals in de tijd van de Franse revolutie moeten we ook vandaag zeggen, dat kerk en christenheid door hun wereldgelijkvormigheid mede schuldig staan en de crisis-situatie in het leven hebben geroepen. Nodig is daarom een bijbels-reformatorisch reveil. Over het eerste aspect daarvan schrijft dr. Aalders:

Ik ben mij bewust van het gevaar, dat aan die laatste woorden verbonden is. Het kan een slogan (leus) zijn zonder inhoud, een vaandel zonder betekenis. En dat is iets, waar wij in een crisis als deze allerminst behoefte aan hebben. Een crisis is het uur der waarheid. Daarom wil ik proberen, om zo concreet en duidelijk als mij dat mogelijk is, de inhoud van zulk een reveil te omschrijven. Wat is te verstaan onder een bijbels reveil? Dat wij in de ontmoeting met de Bijbel afgebracht worden van al de vragen en belangen, waarmee wij aankomen, en de Bijbel weer ontdekken, horen en verstaan als: et Woord van God en het Woord over God. Dat wij gaan zien, dat het in de Bijbel gaat om God, zonder bijgeluiden; om Zijn eer. Zijn recht. Zijn liefde, zonder bijmotieven. Dat de Bijbel ons voert tot God Zelf; tot de levende God in Zijn waarheid, heiligheid, liefde. En dat God alles is: een fontein van alle goed, en oneindig ver verheven boven mens, wereld, schepping, geschiedenis. Dat het met de kennis van die God mogelijk is, om te zeggen: Nevens U lust mij niets op aarde!' (Ps. 73 : 25). En dat wij dat Woord van die levende God over Zichzelf niet opzij dringen door daar nu aanstonds aan toe te voegen: a, maar óók de mens, óók de wereld, óók de schepping, óok wij! Laat staan, dat wij dat Woord aan onze werkelijkheid ondergeschikt zouden maken. In de Bijbel staat alléén God in het middelpunt.

Een bijbels reveil is dus een' terugkeer tot de Psalmen met hun grote Godsliefde. Hoor eens zo een zin, als waarmee Psalm 42 begint. Wat een beeld! Dat afgejakkerde beest, in zijn groot begeren naar afkoeling van zijn ondragelijke dorst, schreeuwt met zijn laatste krachten naar water, en als hij het gevonden heeft, smijt hij er zich in op leven en dood... Groot, geweldig groot, is de liefde, het begeren naar God in de Psalmen. Maar dat zijn dan ook de liederen van David, die in linnen priesterkleding danste en sprong voor het aangezicht des Heren, en tot zijn vrouw, die hem er om uitlachte, zei: 'Ik zal mij nog geringer houden!'

Het is de terugkeer tot de profeten, die konden roepen, dat toch de hemelen openscheurden en God zou neerdalen (Jes. 64 : 1); en die in het besef van Zijn alles te boven gaande heerlijkheid het waagden om te zeggen: Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijze opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, — nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil' (Habakuk 3 : 17, 18).

Het is de terugkeer tot de apostel Paulus, die alle wereldnood terugbrengt tot deze éne nood, dat wij 'de majesteit van de onvergankelijke God niet meer kennen en daarom ten prooi gevallen zijn aan onze hartstochten, lusten en kwade begeerten' (Rom. 1 : 23, 24). En die nu niets anders meer wil zijn dan een gezant, in wie het Evangelie klinkt: Laat u met God verzoenen' (II Cor. 5 : 20); omdat hij weet, dat al het andere, al onze kennis, al onze werken, al onze inspanningen en offers leeg en zinloos zijn zonder Zijn liefde (1 Corinthiërs 13).

Het is de terugkeer tot het eigen woord van Christus: Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt' (Joh. 17:3). Een bijbels reveil is dus, dat wij in ons denken, voelen, willen een copernicaanse wending voltrekken, waarbij de mens-middelpuntigheid van onze levensinstelling omgezet wordt in een gerichtheid op God; op Zijn heerlijkheid, waarheid, liefde. Wij hebben dan de ontdekking gedaan, dat onze zaligheid en ons heil niet ligt in het krampachtig vasthouden aan de mens, de wereld, de geschiedenis, maar in die wending, waarbij wij al het onze loslaten en offeren, zoals Abraham moest doen bij het offer van zijn zoon, zijn enige, die hij liefhad. Ons hart ligt dan niet meer in het aardse hier en nu, maar alleen in Hem.

Een bijbels-reformatorisch reveil betekent z.i. ook dat we opkomen voor het geestelijk alleen-recht van het geloof en daarom een grote reserve in acht nemen ten opzichte van de wereldse kaders. Met name waarschuwt Aalders tegen een vereenzelviging en verbinding van geloof en politiek. Door een bijbels-reformatorisch reveil zou er ook een nieuwe eenheid en gemeenschap tussen de christgelovigen ontstaan.

Men kan zich afvragen of de schrijver in zijn zorg voor het zuiverhouden van het geloofsleven in zijn gerichtheid op de Here God niet teveel vergeet dat een christen ook de eer van God mag uitroepen op alle terreinen van het leven, en of met name aan Calvijn recht gedaan wordt (Geneve!). Predikt de Bijbel ook niet het koningschap van Christus midden in ons leven? Toch zullen we zijn bewogen pleidooi voor een reveil ernstig hebben te nemen. Een reveil maken wij niet. Het is een genadig geschenk van God zelf. Laten we daarom niet vertragen in het gebed. En laten we bidden om die geloofshouding dat we evenals de eerste christenen in de wereld mogen staan als vreemdelingen en bijwoners op weg naar de stad die fundamenten heeft. In de wereld en nochtans niet van de wereld. Gericht op de toekomst van Jezus Christus!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's