Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nicolaas S. van Leeuwaarden en zijn ’God-vreezende zeeman’  slot

Bekijk het origineel

Nicolaas S. van Leeuwaarden en zijn ’God-vreezende zeeman’ slot

Minder bekende oude schrijvers

10 minuten leestijd

Men mag de zee bevaren

Drie teksten heeft Van Leeuwaarden zijn boek over de Godvrezende Zeeman, op de titelplaat, meegegeven, te weten Openbaring 14 : 7 'Vreest God en geeft Hem heerlijkheid', Psalm 95 : 5 'Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt' en 1 Samuel 7 : 12 'Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen’.

Men ziet op deze zelfde titelplaat een drietal haventaferelen. Het middelste vertoont een aantal zeelieden die rustig gezeten zich laten onderrichten door een eerbiedwaardig man, uit een groot boek dat voor hem ligt, en dat wel een bijbel moet zijn. Met zijn ene hand wijst hij in het boek een tekst aan, met de andere hand wijs hij in de richting van de zee, waarop men duidelijk een paar schepen kan waarnemen.

Ook de bijbel, zo horen wij hem als het ware zeggen, heeft ons iets te leren aangaande de zee en het verkeer op zee, en het komt er op aan dat zeelieden daarnaar luisteren en daarnaar leven. Vreest God! dat geldt ook voor hen die de zee bevaren. Geeft Hem heerlijkheid! daar hebben zeelieden nog meer reden toe dan mannen die een ander beroep hebben gekozen. Aanschouwen zij immers niét dagelijks de macht en heerlijkheid van God op de grote wateren? De man die hen dit voorhoudt, op dit plaatje, kan niemand anders zijn dan Van Leeuwaarden zelf. Uit het grote boek zeelieden onderwijzen, het is zijn lust en zijn liefde geweest. Geen andere bedoeling heeft zijn Godvrezende Zeeman ooit gehad.

Zoals gezegd, er staan drie plaatjes, en aan nog maar één ervan schonken wij aandacht. Het bovenste vertoont ons het vertrek van enkele zeelieden; familieleden of wie het zijn mogen staan aan de wal terwijl de boot afvaart; het grote schip waarheen zij zich begeven ligt klaar om te vertrekken. Op het onderste plaatje is de situatie omgekeerd: een boot is aan wal gelegd, een der zeelieden is net uitgestapt; met toegestoken handen snellen vrouwen en kinderen hen tegemoet, blij dat de Heere een behouden vaart heeft gegeven, dankbaar de mannen en vaders terug te zien.

Reeds deze platen wijzen uit hoe positief een man als Van Leeuwaarden de zeevaart, de handel en de visserij heeft beoordeeld.

In zijn boek gaat hij daar ook enkele malen op in. Zo loffelijk is de zeevaart horen wij hem zeggen, dat de Heere het handel drijven op de grote wateren niet alleen goedvindt maar zelfs aanbeveelt en hij wijst daarbij op Psalm 107. 'Dat dan niemant, schoon hy voor zig zelve, een natuurlyke onbequaamheyt, en afkeer van de Zee hadde, nimmer veragtelyk spreke van de Zeevaart, of van die, die God het herte en de bequaamheyt geeft, om ze te bevaren: Maar dank er Hem voor, dat er ook onder de mensen nog zyn, die dat doen kunnen, en gaarne doen willen, daar gy u zelve zo onbequaam, en ongenegen toe vind. Ja zie het aan, als een bijzondere goedheyt van God, en eene van zyne wonderen; dat al die gevaren, al die ongemakken, alles dat u vreezelyk is, en u een doodschrik zoude aanjagen, van die onvertzaagde en wakkere mannen, zo gemoedigt en gerust worden ondergaan, ten eynde zy haar zelve, en de hare, eerlyk mogten bezorgen, en zo nuttig zyn voor het gemeen' (bl. 158).

Wat verderop, waar de schrijver een gedeelte uit Jacobus 4 behandelt, komt hij nogmaals op de kwestie terug. Geenszins is het Jacobus' bedoeling geweest, zegt hij om 'de Koopmanschap en 't geen daar aan vast is' af te keuren en voor ongeoorloofd en zondig te verklaren. 'De Heere onze God, heeft de Volheyt van de Aarde, die dog de zyne is, zowel als de Aarde zelv, aan de inwoonders der waerelt zo uytgedeelt, dat zij malkanderen van noden hebben: en het eene Land met zulken voorraad overvloedig 'begiftigt, dat het zonder zig zelve te benadeelen, andere Landen en Plaatzen, die weder iets anders hebben dat deze missen, kunnen mededeelen' (bl. 398).

Of dan niet de winsten die met de zeehandel gemaakt worden naar verhouding te groot zijn? Van Leeuwaarden meent van niet. 'De grootheyt van de reyze die men onderneemt, noodzaakt den koopman, ook wel een geruyme tyt daar toe te besteeden, om zyne togten te doen, daar men een jaar, en meer tydts toe van noden heeft. Die zo reyzen ondernemen, mogen ook wel een behoorlyke winste beogen, om zig zelve en de hare daar van te bezorgen'. Van Leeuwaarden wijst dan op het moeilijke en het gevaarlijke van dit beroep.

Intussen betekent dit echter niet dat de grenzen niet kunnen worden overschreden. De Heilige Schrift, ingegeven door de Heilige Geest, wil niets weten van 'die aardsgezindheid, dat waerelds wezen, die onmatige winzugt' waaraan helaas zovele mensen mank gaan.

Ook zending

Reeds uit het laatste citaatyblijkt duidelijk genoeg dat Van Leeuwaarden niet enkel gedacht heeft aan het maken van winst. Dat hij ook aan andere dingen heeft gedacht komt vooral aan het licht waar hij spreekt over de taak van de nederlandse zeevaart ten aanzien van de heidenen die men zowel in Oost-als in West-Indië tegenkomt. Laten wij hem opnieuw zelf het woord geven. 'Hoe veel zyn er die Christenen heeten, die de waarheyt zelv belyden met de mond, maar die noit zo veel liefde tot Christus, en de waarheyt des Evangeliums getoont hebben, datze daar onder die blinde afgodische menschen, daar zy wel verkeerden, eens van spraken. Dit zal de Conscientie van veel Zeevarende lieden, in den groten dag des oordeels, eens tegen haar getuygen’.

Komt er eens een Barnabas, zo vervolgt Van Leeuwaarden, dat wil zeggen een man vol des Geestes en des geloof s op die plaatsen 'daar onze Nederlanders, al veel jaren door middel van de Zeevaart, op gehandeld hebben, ook in Oost-en West-Indien', ach neen, hij vindt daar geen reden tot blijdschap, veeleer tot droefheid, 'wegens de dierlyke onwetenheyt, en de losse wandel van de inwoonders' (bl. 84v.). En dat terwijl God daar in die landen de christenen zulke schone gelegenheden geeft om er het evangelie te brengen. De tegenwerping zou kunnen worden gemaakt, en Van Leeuwaarden heeft ze aangevoeld: Maar wij zijn toch geen predikanten! Hun taak en niet de onze is het om het Evangelie te verbreiden onder de heidenen. Ergens dient hij degenen die aldus redeneren als volgt van repliek: 'Christen, gy behoeft juyst geen Leeraar te zijn, om 't Koninkryke van Gods Zoon te helpen uytbreyden; neen, ook gemeene gelovigen kunnen dat doen ...' Wij zijn daar niet bekwaam toe, kan men zeggen, maar ook daar weet Van Leeuwaarden raad op: 'Zeg niet ik ben 'er onbequaam toe: O zo gy maar liefde tot Jesus hebt, en om zijnent wil ook uw naasten bemint, gy zult haast bequaamheyt genoeg hebben, om deze verloren gaande zielen de hand te leenen, en aan te grypen' (blz. 451). Men ziet, de zendingsopdracht van Christus aan alle gelovigen is vader Van Leeuwaarden niet ontgaan.

Gods grote werken

Waar de schrijver van dit boek ook telkens op wijst is de majesteit van God, met name op de grote wateren. IJverig heeft hij getracht de ogen der zeelieden daar voor te openen. De zeeën zijn door God geschapen. Hij heeft ze hun perken gezet. En nog altijd openbaart Hij zijn macht op de zee. De mens heeft met verwondering daarvan een getuige te zijn. Hij dient tegenover God zich klein te gevoelen, hij dient de grote God te vrezen.

Hij mag echter ook op Gods almacht vertrouwen. Menigmaal heeft God zeelieden gered, zelfs in de hoogste nood. Uit reisjournalen en andere schrijvers put de schrijver verhalen daarover. Niettemin, God is vrij in wat Hij met ons doet. Zelfs zijn liefste kinderen laat Hij soms omkomen. Van Leeuwaarden verhaalt in dit verband wat professor Johannes Henricus Hottingerus overkwam, net in de dagen dat hij te Leiden als hoogleraar was benoemd; hij woonde toen nog in Zurich. Met zijn gezin ging hij op de Rijn een pleziertochtje maken, de boot raakte in het ongerede en hij en de zijnen verdronken. Hetzelfde overkwamen de oudste zoon en dochter van ds. Gregorius Mees (ook een 'oude schrijver'). Hun vader stond in Rotterdam; op de Hemelvaartsdag van 1680 begaf het hele gezin zich per boot naar Dordrecht om daar een preek te horen. Met stil weer voeren zij af, maar er stak storm op, met als gevolg dat de zojuist genoemde kinderen in de Maas om het leven kwamen, en toch waren het kinderen van wier geloof de vader verzekerd was.

Van Leeuwaardens boek staat dan ook vol van gebeden, bestemd vooral voor de zeevarenden zelf, maar ook voor de gezinsleden aan de wal. De gedachte aan de dood staat daarin voorop, geen wonder als men weet hoe wisselvallig het leven was van de zeventiende-eeuwse zeeman. Steeds wordt in deze gebeden tegenover God ootmoedig schuld beleden, maar tegelijk wordt er ook gepleit op zijn barmhartigheid in de Heere Jezus Christus. Deze gebeden zijn rol overgave aan Christus en aan zijn wil.

Van Leeuwaarden zelf heeft deze gebeden slechts als 'krukken' gewaardeerd. Wanneer de Geest er is dan heeft een mens geen woorden van anderen nodig. Desondanks, deze krukken kunnen goede diensten bewijzen. En in ieder geval, wie nog niet lopen kan mag ze beslist niet versmaden.

Gods genade ook op zee

Zeelieden, zo geeft Van Leeuwaarden toe, worden soms alleen maar voor grote zondaren aangezien. Men zegt dan dat zij vloeken en goddeloos leven. Helaas is daar veel van waar, maar gelukkig is het toch ook weer niet het enige wat van hen gezegd moet worden. Udemans haalt hij aan ten bewijze dat er ook godvrezende mensen onder hen zijn, wat trouwens ook zijn eigen ervaring is. Hij noemt ze zijn 'geliefde vrinden' en voor hen vooral schreef hij dit boek. Zij zijn doorgaans verstoken van de middelen der genade en van het beoefenen van de openbare godsdienst. Zij hebben zelden het voorrecht met Gods volk te kunnen opgaan tot het horen van zijn Woord. Ën toch: ook zeelui hebben een onsterfelijke ziel te verliezen, het gaat God ook om hun eeuwig behoud. Uit zorg daarvoor schreef Van Leeuwaarden dit boek, opdat zij aan boord er uit zouden kunnen lezen of elkaar voorlezen.

Anders dan in zijn andere werken heeft Van Leeuwaarden zijn verhandelingen in dit boek kort gehouden; de zeeman kon het bijhouden. Elke verhandeling, men kan ook zeggen elke meditatie eindigt op een gebed. Het boek was dus zo praktisch mogelijk ingericht.

Terecht kon Van Alphen het in zijn Voorrede aanbevelen met de volgende woorden: 'Ik kan dan niet nalaaten dit werk, als ten hoogsten nutt en dienstig tot het Godvruchtig eynde waartoe het geschreven is, aan te prysen. Aan te prysen, zegge ik, aan alle Edd. Mog. Collegien, Maatschappyen, Scheeps-Rederyen, om het op hunne scheepen mede te geeven, en te gebruyken aan te beveelen. Daarbeneevens aan de Schippers, Sieketroosters, jaa allen Seevaarenden lieden, om het mede te neemen, om daar door, of ter bekeeringe opgewekt, of tot allerley plichten der Godsaaligheid aangespoord te worden’.

Als zodanig heeft dit boek ook stellig zijn diensten bewezen. Ettelijke malen is het herdrukt. Kennende de man die het schreef, met de jaren een steeds eerbiedwaardiger grijsaard, zullen de zeelui die vanuit Amsterdam de grote wateren opgingen, het gaarne mee genomen hebben en op reis er in hebben gelezen en ook, in het aangezicht van de dood, die troost er in hebben gevonden die er zo rijkelijk in uitgedeeld wordt.

Hiermee heeft N.S.V.L., zoals de bescheiden schrijver zich aanvankelijk noemde, totdat anderen het raadsel van deze letters onthulden en het voor hem geen zin meer had om niet voortaan gewoon Nicolaas Simons van Leeuwaarden te schrijven, het loon verkregen waar het hem het meest om te doen was.

Hij is ondanks zijn bescheidenheid een vermaard man geworden en ook wij hebben in deze artikelen daar weer een steentje toe bijgedragen. Hemzelf ging het echter allerminst om deze vermaardbeid, doch slechts om dit éne, dat een arm zondaar, verslagen en ootmoedig, zich geheel en al, onbepaald en ongeveinsd overgeeft aan de Heere Jezus Christus!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Nicolaas S. van Leeuwaarden en zijn ’God-vreezende zeeman’  slot

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's