Pinksteren en zending
Toen het verzoek van de redactie om over dit onderwerp een artikel te schrijven mij bereikte, heb ik gezucht... en toegestemd. Ik heb gezucht, omdat ik het verbazend lastig vind goed te onderscheiden tussen het werk van Gods Heilige Geest en wat er in de kerk voortkomt uit de falende geest van de christelijke mens. Toch heb ik toegestemd, omdat ik meende dat het niet erg zou zijn, als mijn artikel een aantal vraagtekens bevatte. In de hoop dat de lezer met mij mee wil zoeken naar de waarheid, schrijf ik enkele gedachten neer, die samenhangen met het verband tussen Pinksteren en de zending. Misschien zal ik meer spreken over de Jonge Kerken dan over de zending, omdat ik door mijn werk wat dichter sta bij de Jonge Kerken dan bij het werk der pure zending.
Mijn eerste stelling is: Het is een gevolg van Pinksteren dat er uit de zending Jonge Kerken ontstaan. De bestaande kerk zond haar dienaren uit naar streken waar het christelijk geloof nog onbekend was. De zendeling preekte en er kwamen mensen tot geloof. Dit is een wonderlijk gebeuren. Goden van hout en steen werden op een christelijke weegschaal gewogen, te licht bevonden en weggeworpen en de Drieënige God werd in het geloof aanvaard. De heidense mens was een christen geworden. Het is het werk van de Heilige Geest als er een heiden tot bekering komt. Sommige mensen vinden dat tegenwoordig een beetje te 'tam', maar geen werk van de Heilige Geest is zo buitengewoon als de bekering van een zondaar. De tweede stelling is: Het is een gevolg van Pinksteren dat de Jonge Kerken blijven bestaan. Evenmin als het een resultaat is van menselijke arbeid dat de kerk in een heidense wereld ontstaat, is het een resultaat van menselijke arbeid, dat de (zwakke) Jonge Kerken blijven bestaan. Hoewel deze stelling zeer eenvoudig lijkt, geeft ze toch heel wat haken en ogen. Wij als christenen uit een gevestigde kerk menen maar al te vaak dat de Jonge Kerken ons niet kunnen missen. Als wij weggaan, gaat het mis, denken we. Soms redeneren we, alsof wij de kerk in stand moeten houden. Overigens hebben wij wel grote verantwoordelijkheid voor een kerk die onder onze leiding is ontstaan. Intussen vrezen we soms dat de 'oude' kerken de 'jonge' een slechte dienst bewijzen.
Om de situatie in de Jonge Kerken te schetsen ga ik uit van een bekende na-Pinkstertekst: de gemeente in Jeruzalem na Pinksteren was 'volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods en in de gebeden' (Hand. 2 : 42). Hier worden vier elementen van het gemeentelijk leven van de Oudste Kerk genoemd: de leer, de gemeenschap, de breking des broods en de gebeden. Laten we eens nagaan hoe het met ieder van die vier is gesteld in de Jonge Kerken. Uiteraard beperk ik mij tot de Jonge Kerken die ik in mijn eigen omgeving zie, hoewel weer niet uitsluitend tot de Hervormde Kerk van Oost Afrika, waarvan ik predikant ben.
Hoe is het gesteld met de leer?
Mijn indruk is dat wij als gereformeerden wel eens onevenredige nadruk leggen op het volharden in de leer der apostelen en daardoor iets te kort doen aan de andere drie elementen: gemeenschap, sacrament en gebeden. Wij als Westerlingen met een dogmengeschiedenis van vele, vele eeuwen, zijn de Jonge Kerken meestal aardig de baas in de 'leer'. Hun kennis van de leer is net zo onrijp als die van de Thessalonicenzen, die hun dagelijks werk nalieten, omdat ze het leerstuk van Jezus' wederkomst verkeerd hadden begrepen. Maar toch — als het over de wezenlijke dingen gaat, nemen de Jonge Kerken het bijbelse geluid over. Wankelend, soms waggelend gaan de Jonge Kerken hun gang, evenals het kleine kind dat leert lopen en dat straks uitgroeit tot een stevige mens.
Soms dringt de vraag, zich op: Hoeveel kwaad doen Europa en Amerika aan deze zo pas uit het heidendom gekomen kerken? Sommige van mijn studenten twijfelen aan de opstanding van Christus, niet omdat zij het mythologisch denken van het heidendom zo goed hebben afgeleerd (o, neen!), maar omdat zij door allerlei kritische beschouwingen van het Westen zijn bedorven. Zij missen nog de stevige ondergrond om zich een eigen oordeel te kunnen vormen.
Hoe is het gesteld met de 'gemeenschap'?
De afrikaanse geest is meer gesteld op gemeenschap dan de westerse. 'Wij bouwden ronde hutten, zodat wij in het rond bij elkaar zaten, als een teken van gemeenschap', vertelt een oude Afrikaan mij. Ik weet niet of de ronde hut inderdaad uit deze idealistische gedachte is geboren, of dat men er pas later deze verklaring aan heeft gegeven. In elk geval staat men meer open voor een leven in gemeenschap dan de Westerling. Het 'alle goederen gemeenschappelijk hebben' is ook niet vreemd voor de Afrikaan. Vanouds gebruikte men allerlei voorwerpen gemeenschappelijk, wijl niet ieder alle gereedschappen kon aanschaffen. Ook nu worden er gemeenschappen opgericht, waarin ieder zijn eigen stukje land heeft om er met zijn gezin van te leven, terwijl men bovendien gezamenlijk een groter stuk land bezit, dat door allen bewerkt wordt en waarvan de opbrengst onder allen wordt verdeeld. Misschien dat de Afrikaan vatbaarder is voor dit 'gevolg van Pinksteren' dan de niet-communistische Westerling. Toch blijft de vraag je achtervolgen: Is dit een werk van de Heilige Geest waarbij Hij gebruik maakt van menselijke eigenschappen — of: is dit een louter menselijke ontwikkeling onder communistische invloed?
Het woord 'gemeenschap' treft men ook aan in de opwekkingsbewegingen in Oost-Afrika. Een aantal christenen komt 's zondags of in de week samen; zij spreken met elkaar over Gods koninkrijk. Sommigen geven een 'getuigenis', hoe zij Jezus vonden. Zij behoren tot de 'bekeerden', in tegenstelling tot de 'gewone christenen'. Is dit een 'gemeenschap' zoals in de Handelingen der Apostelen is bedoeld? Is dit een roort conventikel-vroomheid, die een bijverschijnsel is van het werk Van Gods Geest, maar toch hoofdzakelijk een sentimenteel werk van mensen? In de kerken ontbreekt soms de warmte en het vuur dat de Opwekkingsbeweging kenmerkt. Daar worden meer 'medemenselijkheids'-preekjes gehouden dan de levende verkondiging naar voren gebracht dat Jezus Christus de Redder en Behouder is van iedere zondaar die in het geloof tot Hem de toevlucht neemt. Daarom durf je de Opwekkingsbeweging niet te veroordelen: je vindt hier toch minstens evenveel bijbelse noties als in de kerk.
Hoe is het gesteld met het Avondmaal?
Ik volg hier de exegese die het brood breken als Avondmaalsviering opvat. Dit is alweer zo'n kwestie waar Nederlanders een aparte mening over hebben. Wij vieren het Avondmaal gewoonlijk eens per drie maanden. De Hervormde Kerk van Oost-Afrika doet dat ook. Andere kerken vieren het H. Avondmaal eens per maand of eens per week. Is dit een gevolg van de inwerking van de Heilige Geest, een gevolg van Pinksteren? Of is deze praktijk domweg overgenomen van de kerken, die hier zending hebben bedreven? Dit laatste is ongetwijfeld het geval, maar is er ook invloed van de Heilige Geest te bespeuren in het veelvuldiger gebruik van het sacrament? Het is buitengewoon moeilijk hier een oordeel over uit te spreken.
Ik heb in gesprekken met studenten van verschillende kerken hun gevraagd wat zij van de wekelijkse avondmaalsviering vonden. Ieder gaf een tamelijk traditioneel antwoord en voelde zich gelukkig met de gewoonte in eigen kerk. Zij die weinig frequente Avondmaalsvieringen kenden, waren bang voor afstomping als het sacrament wekelijks zou worden gevierd. Zij die een veelvuldiger sacramentsbediening gewend waren, gaven te kennen dat volgens hen de herdenking van Jezus' dood tot het meest wezenlijke van het christelijk geloof behoorde. Dit laatste kon ik natuurlijk niet ontkennen. Ook op dit terrein liggen er veel vragen, die ik graag aan de lezer wil overdragen.
Hoe is het gesteld met de gebeden?
Wat bidden betreft winnen de Jonge Kerken het van ons. Hun gebedsleven is veel uitgebreider en sterker dan het onze. Zij zijn op dit punt minder vermaterialiseerd. Vele jongeren worstelen evenwel met de vraag naar de zin van het gebed. Zij zullen voor iedere kleinigheid een gebed uitspreken, maar in discussies kan je soms horen: 'Kan een gebed iets veranderen aan de natuurlijke gang van zaken? ' — een zuiver rationalistische vraag dus. Misschien is hier inmiddels toch iets te zien van de gevolgen van Pinksteren. De Jonge Kerken volharden in het gebed en zijn ons tot een voorbeeld. Als wij maar van hun voorbeeld willen leren! Na het langdurig uitblijven van de regens in dit voorjaar werd er een interkerkelijke gebedsdienst belegd in de Presbyteriaanse kerk van Nairobi. Is dit de voortzetting van oude magische praktijken, die regen moesten brengen? Misschien bij sommigen, zeker niet bij allen. Verwacht niet dat de christenen allemaal zo'n gebedsdienst goed theologisch kunnen funderen. Sommigen wel; ze zeggen: Jezus leerde ons bidden om ons dagelijks brood; voor dat dagelijks brood is regen nodig; dus bidden we daarvoor. Anderen denken minder diep theologisch, hoewel misschien meer diep religieus; ze zeggen: Je vraagt toch aan je Vader al wat je nodig hebt?
In het kort nog een derde stelling: Het is een gevolg van Pinksteren dat de Jonge Kerken zich uitbreiden. Evenmin als het ontstaan en voortbestaan der Jonge Kerken een resultaat is van menselijke arbeid, is dat het geval met de uitbreiding. Meestal is er in het (welvarende) Westen geen geld genoeg voor een passende uitbreiding van het werk. Het zijn dikwijls de Jonge Kerken, die het evangelie willen verbreiden, die hier een taak zien. Het is meer dan eens gebeurd, dat inlandse predikanten uitlandse zendingsmensen met de neus op de zendingsopdracht drukten. Het is hartverwarmend te zien hoe de Jonge Kerken aan allen in hun omgeving de naam van Christus wil len bekend maken. Dit is zeker een gevolg van de Pinkstergeest. En toch — al te eenvoudig mag men dit ook weer niet zien. Ik wil niet nazeggen wat sommige vermaterialiseerde Westerse zendingsmensen de Jonge Kerken wel eens verwijten: de Jonge Kerken, zeggen zij, streven alleen naar numerieke grootheid. Misschien speelt dit streven wel eens een rol, maar ik houd mij ervan overtuigd, dat de drijfveer tot expansie van de Kerken de liefde tot Christus is, die de Jonge Kerken dringt. Evenwel: men heeft noch mankracht, noch geld om het werk te doen. Dit geldt van vele Jonge Kerken. Terwijl men graag het evangelie wil verbreiden, ziet men niet recht de hinderpalen: gebrek aan geld en bekwame mensen. Misschien denken wij, Westerlingen, al te veel in deze categorieën en zij al te weinig. Jezus heeft gesproken over het 'berekenen van de kosten' voor men aan een onderneming gaat beginnen. Ik geloof echter niet dat Hij bedoelde dat de kerken een rekenkamer zouden oprichten die steeds tot de conclusie zou komen: uitbreiding van de kerk is onmogelijk wegens gebrek aan geld. Dit is in gelijke mate een veroordeling van de praktijk der Westerse en der Afrikaanse kerken.
Ik hoop dat het verband tussen Pinksteren en de zending u iets duidelijker is geworden. Ik hoop eveneens dat u zich niet ergert aan de opgeworpen onbeantwoorde vragen. Denk u mee in dit alles en vooral: leg de problemen van de Jonge (en de Oude!) Kerken biddend neer voor de troon van Hem, die zijn Geest heeft gezonden tot u en tot uw broeders en zusters in de Jonge Kerken.
St. Paul’s United Theological College, Limuni, Kenya
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's