Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

’Hoe lezen wij Genesis 2 en 3’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

’Hoe lezen wij Genesis 2 en 3’

Prof. Oosterhoff verantwoordt zich in zijn boek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wekker-artikelen

Enkele jaren geleden verschenen er van de hand van prof. Oosterhoff, hoogleraar aan de Theol. Hogeschool te Apeldoorn enkele artikelen in 'De Wekker' en later in hetzelfde orgaan een verslag van een door hem gehouden lezing voor de Chr. Geref. Predikanten-vereniging, die veel beroering wekten. De kwestie waar het over liep was de interpretatie van de eerste hoofdstukken van Genesis, een kwestie waar al sinds jaren vooral in de Geref. Kerken veel over te doen is geweest.

Op de Synode der Chr. Geref. Kerken gehouden te Hilversum 1968 werd aan prof. Oosterhoff gevraagd zich nader over zijn visie op Genesis uit te spreken. Hij heeft dat thans gedaan in een flink boekwerk, getiteld: Hoe lezen wij Genesis 2 en 3; met als onderschrift: Een hermeneutische studie (Kok, Kampen, 1972, 240 blz., prijs ƒ 19, 50).

Tot de goede kwaliteiten van het boek behoren, dat het klaar en duidelijk is geschreven, bevattelijk voor iedereen. Vervolgens dat het heel wat waardevolle exegetische details biedt. Ook waardeer ik positief dat Oosterhoff de visie van Kuitert en anderen, die de historiciteit van het verhaalde in Genesis 1—3 loochenen, afwijst. Oosterhoff houdt er aan vast, dat er in Gen. 2 en 3 feiten vermeld worden, met andere woorden dat deze hoofdstukken historische gegevens bieden. Tot zo ver gaat mijn waardering; niet verder, want tegen de eigenlijke inhoud en strekking van het boek bestaan bij mij ernstige bezwaren. En ik vermoed dat die er ook wel zullen zijn of beter gezegd nog zijn bij diegenen in de Christ. Geref. Kerken die al enige jaren geleden aanmerkingen op zijn theologie hebben gemaakt. Wat ik in deze critische bespreking aan de orde wil stellen zijn vooral twee dingen: de zogenaamde symbolische interpretatie van de bedoelde bijbelhoofdstuken en de kwestie van de erfschuld.

De symbolische interpretatie

Wat in Gen. 2 en 3 wordt meegedeeld, zegt Oosterhoff, is echt gebeurd, maar er moet rekening worden gehouden met een bijzondere wijze waarop dat gebeuren wordt meegedeeld. (10). De werkelijkheid in Gen. 2 en 3, zegt hij elders, wordt beschreven — evenals in het boek Openbaring — met beelden aan de bekende voorstellingswereld ontleend (215). Gen. 2 en 3 verhalen ons feiten maar die worden ons meegedeeld in symbolische taal (193). De interpretatie van deze hoofdstukken moet dan ook rekening houden met deze symbolische taal. Het gaat de bijbelschrijvers niet om exaktheid, het gaat hen om de boodschap en de boodschap oefent dikwijls invloed uit op de wijze, waarop de feiten worden meegedeeld (193). Oosterhoff wil dan ook niet weten van de letterlijk-historische opvatting van hetgeen in Gen. 2 en 3 vermeld wordt. Het is de opvatting die hij aantreft in heel de geref. traditie, maar hij wijst haar af.

Zoeken wij naar de achtergrond van deze afwijzing dan vallen ons twee dingen op. In de eerste plaats, de betekenis die Oosterhoff toekent aan het natuurwetenschappelijk onderzoek van onze dagen. Hij weigert dit onderzoek bepalend te maken voor de exegese van de Schrift, maar aan de andere kant geeft hij er blijk van toch wel onder de indruk te zijn van de resultaten van deze wetenschap. In de tweede plaats, de moderne kerugma-theologie speelt naar mijn gevoelen Oosterhoff parten. Dat het de bijbelschrijvers, zoals hij schrijft, gaat om de boodschap (kerugma) en derhalve niet zozeer om het meedelen van bepaalde feiten, is een typisch modern-theologische opvatting. Hier komt nog bij dat in de reeds geciteerde passage (193) door Oosterhoff wordt aangenomen dat de boodschap dikwijls invloed oefent op de wijze waarop de feiten worden meegedeeld! Dat komt dus hier op neer, dat volgens Oosterhoff in de weergave der feiten vaak een stuk verkondiging, derhalve interpretatie van de bijbelschrijvers vermengd zit. Ook deze gedachte is gemeengoed in het moderne theologische denken. Maar hierdoor, en dat is mijn critiek, wordt gewild of niet, een deel van de Schrift onttrokken aan de direkte openbaring Gods! Men komt hier, nogmaals: gewild of niet, in conflict met de erkenning van het openbaringskarakter van héél de Schrift. Er vindt een aanmerkelijke verschuiving plaats t.a.v. de geref. leer aangaande de Heilige Schrift. Met zijn keus voor een symbolische interpretatie heeft Oosterhoff toch wel een uiterst belangrijke dogmatische beslissing genomen!

Het trieste is dat Oosterhoff meent dat hij uitsluitend exegetisch bezig is, terwijl in werkelijkheid zijn boek vol dogmatische vooringenomenheid is.

Wat mij zelfs erg onprettig aandeed is de manier waarop de oude geref. inzichten constant aan de kant worden gezet. Zij worden niet echt zorgvuldig afgewogen. Steeds wordt herhaald: Dit staat hier niet! maar daarna volgen dan opmerkingen van de schrijver zelf die er net zomin staan.

Een bezwaar tegen Oosterhoffs symbolische interpretatie is ook, dat op deze wijze een aanmerkelijke reductie van het Schriftgetuigenis plaatsvindt. Er wordt aangenomen dat God de wereld heeft geschapen, maar over het hóe wil de schrijver niets zeggen of meent hij niets te kunnen zeggen. De volgorde in Gen. 1 en 2 houdt hij voor tegenstrijdig, maar zij doet er volgens hem ook niet toe, zij is in beide gevallen ordening van de stof door de diverse bijbelschrijvers. Nog een voorbeeld: Aan de schepping van de vrouw ontleent de schrijver bepaalde ideeën aangaande de positie van de vrouw ten opzichte van de man, maar aan de letterlijk-historische interpretatie van de apostel Paulus acht hij zich niet gebonden; resultaat: er komt iets heel anders uit de bus dan bij Paulus! Mijn conclusie is: Deze methode opent de deur voor allerlei Spielerei, fantasie, en ja ook voor allerlei moderne inzichten die soms duidelijk in strijd zijn met wat men in andere Schriftgedeelten aantreft. De feitelijkheid is door Oosterhoff gehandhaafd, maar het zijn helaas niet meer de feiten zélf die de exegese bepalen, maar de inzichten van de exegeet, via het hulpmiddel der symboliek.

De erfschuld

Om het te zeggen in de vertrouwde terminologie bij Oosterhoff wordt wel de erfsmet beleden maar niet de ereschuld. Dat Adams zonde ons allen wordt toegerekend, wordt door Oosterhoff ontkend. Wel heeft volgens hem de zondigheid van het ganse menselijke geslacht in Adam zijn aanvang genomen, en is er dus een erfzonde, maar verder meent hij niet te mogen gaan.

Het merkwaardige is dat Oosterhoff voor deze visie zich meent te kunnen beroepen op Calvijn. Op diens exegese van Romeinen 5 en ook op zijn Institutie 11.1.

Om nu bij het laatste te beginnen, het valt niet te ontkennen dat bij Calvijn in zijn commentaar op Rom. 5 het hoofdaccent valt op de erfsmèt. De uitleg van deze pericoop heeft Calvijn vooral benut om er de pelagianen mee te lijf te gaan, die slechts zonde uit navolging kenden. Neen, zegt nu Calvijn, zij komt voort uit een innerlijke verdorvenheid, die wij reeds sinds Adam en door Adam bezitten. Maar wil dat nu zeggen dat Calvijn alle erfschuld ontkent? Het is er ver vandaan. Het is bij Calvijn zowel het een als het ander. Hij fulmineert tegen het 'alleen maar' het een, namelijk het alléén maar stellen van de erfschuld zonder daarbij te betrekken de erfsmet, waar door wij allen schuldig zijn. Wil iemand alle schuld op Adam alleen werpen en zichzelf vrijpleiten van alle schuld, dan heeft hij Calvijn tegenover zich. Maar hoe weinig het Calvijn er om te doen is geweest de erfschuld te ontkennen blijkt uit wat hij zegt over de 'Vreselijke wraak Gods' over het ganse menselijke geslacht, als een gevolg van Adams zonde (Inst. II.1.4.). Maar wellicht heeft Oosterhoff een misvatting van het woord 'toerekening'. Bij Calvijn heeft dit begrip allerminst de betekenis van een bepaald oordeel dat geen reële gevolgen heeft. Het impliceert vervloeking en straf. De toerekening van Adams zonde hangt niet in de lucht maar treft ons, zeer concreet en reëel. De erfzonde (erfsmèt) moet zelfs worden gezien als een straf vanwege de erfschuld (zie Calvijn op Genesis 3:6). Ik meen dan ook ten scherpste te moeten , bestrijden dat Calvijn geen erfschuld zou hebben gekend. Oosterhoff is trouwens op dit punt met zichzelf soms in tegenspraak, nl. daar waar hij in zijn Calvijninterpretatie ten aanzien van de erfschuld en erfsmet zijnsondanks zich bedient van het schema: iet alleen.. maar ook. Inderdaad, het is in dit verband: iet alleen het een maar ook het ander.

Trouwens, het is een verkeerde interpre-tatie van Romeinen 5 wanneer de erfschuld wordt geloochend. Dat kan men alleen als men het parallellisme van Rom 5 verstoort en verbreekt: Adam en Christus niet meer voldoende op elkaar laat corresponderen. Oosterhoffs uitleg van Rom. 5 : 19 is in dit verband een kwalijk kunststukje. Hij had goed gedaan indien hij zijn collega Versteeg (bundel: Woord en Kerk) hier had gevolgd. Nu lijkt het er op of hij in de scherpe controverse: Kuitert-Versteeg een soort middenpositie wil innemen en daarmee toch eigenlijk zijn collega afvalt.

De ontkenning van een erfschuld is onmiskenbaar een dogmatische beslissing, geen louter exegetische. Wat de gevolgen ervan kunnen zijn kan ik niet allemaal overzien, maar dat het bepaalde gevolgen hebben zal staat vast. Ik denk in eerste instantie aan de toerekening van de gerechtigheid van Christus, zal die er niet invloed van ondergaan als men van de toerekening van de zonde van Adam afstand heeft gedaan?

Andere bezwaren

Ik zou nog meer kunnen noemen. Onder andere de interpretatie van Gen. 2 : 7, een staaltje van typisch moderne antropologische inzichten. Gelukkig niet konsekwent. Eerst wordt beweerd dat het inblazen van de adem des levens in Adams neusgaten niets te maken heeft met het scheppen van de menselijke ziel, maar gewoon betekent dat Adam, zoals ook de dieren, leven gegeven werd. Later echter wordt van 'bewust' leven gesproken. En dan vraag ik: dus toch een ander leven dan bij dieren? Bewust leven, wat is dat anders dan typisch menselijk leven en is het niet hetzelfde als wat wij noemen 's mensen ziel? Bovendien, gesteld dat van de mens alleen als van een eenheid mag worden gesproken, wie is dan drager van het beeld Gods? Moet dan soms ook vervallen wat in de geref. theologie altijd geleerd is dat het beeld Gods voor alles gezocht moest worden in 's mensen ziel, in innerlijke heiligheid en gerechtig­heid? Naar mijn gevoelen staat Oosterhoff ook hier op glad ijs. Hij zou zich van zijn dogmatische voorstellingen meer rekenschap moeten geven. Stellig wil hij een geref. theoloog zijn, maar dat zal hij dan ook bewust moeten zijn. Als ik eerlijk mag zijn: thans laat hij zich teveel door niet-geref. inzichten bekoren en op sleeptouw nemen.

Naar ik hoop zal binnen de Theol. Hogeschool van Apeldoorn over dit boek grondig en hartig gesproken worden. De toekomst van die school staat ermee op het spel, daarmee ook de toekomst van een kerk waarmee wij ons ten nauwste verbonden voelen, een belangrijk stuk van de Geref. Gezindte.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

’Hoe lezen wij Genesis 2 en 3’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's