Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping Gods II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping Gods II

Pastorale overwegingen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij spreken over de roeping Gods, waarmee de Heere door Zijn Woord en de prediking daarvan tot de mens komt, wordt meestal onderscheid gemaakt tussen een uitwendige en een inwendige roeping.

Uitwendig?

Dat woord 'uitwendig' duidt dan aan, dat wet en Evangelie door de lezing van de Schrift en de prediking vaak slechts 'tot het oor' komt. Het hart wordt niet geraakt. De roepstem Gods komt niet door in een weg van bekering en geloof. Is de schuld daarvan te zoeken bij het Woord Zelf? ! Nee? Van het Woord Gods, Geest-doorademd als het is, wordt in de Bijbel gezegd, dat het een kracht Gods tot zaligheid is een ieder, die gelooft (Rom. 1 : 16), Het heet 'het zwaard des Geestes' (Ef. 7 : 17). En in Hebr. 4 lezen we: Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten' (vs. 12).

Als wij dus spreken over uitwendige roeping, dingen we niets af van de geladenheid, waarmee het Woord Gods tot ons komt. We behoren ook niet kleinerend te spreken over de Bijbel als over een dode letter en de prediking als over een stichtelijk woord, dat wel eens zegen af kan werpen. Zo spreekt de Schrift immers zelf niet over het Woord en de prediking. De volmacht des Geestes staat er onmiddellijk achter, ligt erin en komt erin mee.

Als de regen van de hemel valt, maakt ze de dorstige aarde vruchtbaar. Maar ze ketst tegelijk af op de harde rots en stroomt erlangs. Zo is het ook met de werking van Gods Woord. Soms komt het niet verder dan tot het oor. Soms doét het diep in de harten Zijn wederbarend werk.

En wat is nu het verschil tussen deze uitwendige en inwendige roeping Gods door het Woord? En hangt het af van de vrije wil van de mens, .of het Woord verder komt dan tot het oor?

Het nabijkomend werk

Het nabijkomend werk Wanneer God met Zijn Woord en de prediking ervan tot een zondaar komt, gaat het niet altijd alleen maar het éne oor in, het andere weer uit. Het zaad valt in de gelijkenis, die Jezus uitsprak (Matth. 13: Ivv.) niet alleen op de harde weg, waar de vogels het wegpikken. Het valt ook in 'goede aarde', maar in aarde, die slechts als een dun laagje op een rots ligt. Het zaad groeit, maar krijgt geen diepgang. Het valt ook 'in goede aarde', maar in aarde, waar het onkruid tegelijk welig tiert. Het zaad groeit, maar wordt verstikt.

Jezus heeft in Joh. 16 gesproken over het overtuigend werk van God de heilige Geest in de wereld. 'En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel' (vs. 8). In het kort geding, dat gaande is tussen God en de wereld, is de Geest de Officier van Gods hemelse justitie, die door de prediking van het apostolische Woord de dagvaarding bij de mensen thuisbrengt. Zij worden dan door Woord en Geest innerlijk overtuigd van hun ongelijk (het ongeloof ten aanzien van de Christus der Schriften). Zij worden dan door Woord en Geest gedrongen om Christus te zien als de Enige, die voor God bestaan kan en in Wie gerechtigheid te vinden is. Zij worden dan door Woord en Geest bevreesd voor het toekomende oordeel en gevoelen innerlijk, dat zij aan het kortste eind trekken, dat zij als de overste der wereld vechten voor een verloren zaak. Maar ... deze innerlijke overtuiging leidt niet tot een hartelijk berouw en het leidt niet tot onderwerping aan het gezag van Gods wet en het leidt niet tot gehoorzaamheid aan die wet, ook niet tot een dadelijke overgave aan Christus. Felix uit Hand. 24 is daar een sprekend voorbeeld van. Toen Paulus tot hem gesproken had van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel (en dat was bij deze man, die in overspel leefde, wel goed raak), toen was Felix innerlijk overtuigd. Toch kwam het niet verder dan: 'Voor ditmaal, ga heen en als ik gelegen-tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen' (vs. 25). Uitstel-afstel.

Het is dus niet zo, dat de zogenoemde uitwendige roeping niet soms diepe sporen nalaat in het hart en leven van de mens. We denken daarbij ook aan wat Hebr. 6 zegt van degenen, die slechts een schijngeloof hebben: 'Eens verlicht geweest, de hemelse gave gesmaakt, de heilige Geest deelachtig geworden, gesmaakt het goede Woord Gods en de krachten der toekomende eeuw' (vs. 4, 5).

De ouden spraken in dit verband van het nabijkomend werk. Ds. I. Kievit zegt in 'Tweeërlei kinderen des verhonds' (blz. 106), dat de algemene roeping door het Woord ook met een werking des Geestes gepaard gaat, die bestaat in algemene verlichting, dieper zedelijk besef, zwaarder verantwoordelijkheid, enz. 'Doch', zegt hij erbij, 'zij is niet zaligmakend. Zij vernieuwt het hart niet ten leven en baart niet het zaligmakende geloof'. En vernieuwing des harten en geloof betekenen immers, heel kort gezegd, dat wij door de uitstorting van de liefde Gods in het hart innerlijk voor God verbroken zijn geworden, zodat we niet slechts treuren over de gevolgen van de zonde, maar over de zonde zelf als Godslastering, als kwetsing van de heilige en goeddoende God en dat wij door diezelfde liefde Gods op Christus geworpen worden als op het enig fundament onzer zaligheid, als op een Borg, Die in onze plaats volkomen voldeed aan Gods heilig recht. Dan beleven we niet slechts vreugde over wat we smaken van Gods goedheid in al onze bevindingen, maar over en in God zelf.

Inwendige roeping

Uit het bovenstaande is nu wel duidelijk geworden, dat niemand tot het ware geloof in Christus komen zal, of hij moet daartoe innerlijk bewogen worden, door de zaligmakende werkingen van de heilige Geest. Wij kunnen het Woord Gods en de roeping Gods door 't Woord alleen maar verachten en vertrappen, ondanks de algemene Geesteswerkingen, waardoor ons alle onschuld benomen wordt. Wil het werkelijk komen tot een daadwerkelijk geloven van wat God ons zegt, dan is het nodig, dat wij innerlijk door Gods Geest worden open gemaakt voor het Woord. Zoals dat bij Lydia geschiedde: De Heere opende haar hart, zodat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd' (Hand. 16:14). Let op het woordje 'zodat'. In, onder en met de algemene roeping door Gods Woord ging een bijzondere werking des Geestes in Lydia's hart haar klaarmaken voor het Woord.

Calvijn zegt (op Rom 11 : 2): Want hoewel God het ganse volk tot Zich roept zonder onderscheid, zo trekt Hij nochtans inwendig alleen hen, die Hij kent als de Zijnen en die Hij de Zoon gegeven heeft, van wie Hij ook tot het einde toe een getrouw Bewaarder zal zijn'. Als Christus de drie steden Chorazin, Bethsaida en Kapernaum vervloekt heeft vanwege hun ongeloof, voegt Hij daar onmiddellijk aan toe, dat het werk van Zijn Vader toch voortgang vinden zal, zij het dan in 'kinderkens'. Voor de wijzen en verstandigen is het verborgen, maar aan 'kinderkens' geopenbaard. En, zegt Hij dan: Niemand kent de Zoon dan de Vader noch iemand kent de Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren' (Matth. 11 : 20vv.).

Wie komt tot Christus? Hij, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft (Joh. 6 : 45). Dat zijn degenen, die door de Vader aan de Zoon gegeven zijn en gegeven worden in de krachtdadige werking van de heilige Geest (Joh. 6 : 37). Zij worden getrokken door de Vader in de kracht des Geestes tot de Zoon (Joh. 6 : 44).

Wat deze inwendige roeping in het hart van de mens uitwerkt, bespreken we hier niet. Dat komt immers aan de orde, wanneer het over wedergeboorte gaat. Het gaat er nu slechts om duidelijk te maken, dat God in het werk de zaligheid ook in 's mensen hart de grote Initiatiefnemer is en dat Hij het alleen is. Die door Zijn Geest een weerbarstige zondaar op zijn knieën krijgt. We spreken dan over onwederstandelij ke genade.

De Remonstranten kwamen niet verder dan de 'zachte aanrading'. Die zou genoeg zijn om ons het besluit te doen nemen in Christus te gaan geloven. De Gereformeerde opvatting is echter altijd geweest, dat het ware geestelijke leven en het geloof niet uit de mens te verklaren zijn. Het is een Godswonder. Of om het met de woorden van de Dordtse Leerregels te zeggen (III, IV, art. 12): 'De wedergeboorte, vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, werkt God zonder ons in ons'.

En dat is dan voor alle vromen altijd een reden geweest om God van hun zaligheid eeuwig de eer te geven.

De vraag blijft nu echter nog klemmen, of op deze wijze toch de verantwoordelijkheid van de mens niet helemaal wordt weggenomen. Hoe is het met elkaar te rijmen, dat God Zijn genade aan alle mensen ernstig gemeend aanbiedt, terwijl Hij toch slechts diegenen begiftigt met het ware geloof en ze tot de kennis van Zijn Zoon krachtdadig roept, die Hij van eeuwigheid daartoe verkoos. Daarover dan graag weer een volgende maal.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De roeping Gods II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's