Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen aan het Avondmaal?    4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen aan het Avondmaal? 4

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Boven het vierde (laatste) hoofdstuk van zijn boekje plaatst ds. Aalbers als opschrift: Naar een nieuwe praktijk? Dat staat er wel met een vraagteken. En hij bedoelt dit boekje ook alleen maar als een bijdrage aan het gesprek over dit onderwerp, dat z.i. nog maar op bescheiden wijze op gang is gekomen. Maar als we het gelezen hebben, krijgen we de overtuiging, dat de schrijver geneigd is het vraagteken wel niet door een uitroepteken te vervangen, maar het toch wel te laten vervallen.

Hij wijst erop, dat men ook in de Roomskatholieke kerk hernieuwde aandacht geeft aan dit vraagstuk en ertoe neigt de leeftijdsgrens voor de deelname iets naar boven te laten verschuiven. Ik zou eraan toe willen voegen, dat men in Duitsland in de Lutherse kerken overweegt de leeftijd van 12—14 jaar te vervangen door de 16-jarige.

Verder pleit hij voor een nadere bezinning op het Avondmaal zelf. Het heeft nl. een te uitzonderlijk karakter gekregen, de zelfbeproeving een te zwaar accent en de blijdschap en de eenvoud van de breking des broods uit Handel. 2 ontbreken te veel. Hij meent ook, dat het Avondmaal te veel staat in het teken van Goede Vrijdag, te weinig in het licht van Pasen.

Ik geloof niet, dat het goed is hier een tegenstelling te maken. Dat het gedenken van de dood des Heeren ons naar Golgotha brengt, is niet te verwonderen. Het mag in geen geval ontbreken. Wanneer wij daar als schuldige zondaren komen, die het oordeel verdiend hebben, mag het wel diep tot ons doordringen, wat het Hem gekost heeft, om dat oordeel weg te dragen en verzoening teweeg te brengen. Zelfs in de heerlijkheid is het Lam, dat geslacht is, het voorwerp van de lof en de aanbidding. We moeten ook wel bedenken, dat de blijdschap van het evangelie een geheel eigen karakter draagt. De blijdschap van het evangelie is een stille, diepe blijdschap, die vol is van de overdenking van en de verwondering over de grote offerande, die de grote God van hemel en aarde er voor heeft over gehad om zondaren als kinderen aan Zijn Tafel te vergaderen. Ik ben bang om door uitwendige vormveranderingen hier iets te gaan forceren en gevaar te lopen een blijdschap te suggereren, die toch ten diepste niet die is van de enige troost in leven en in sterven.

Ik ben het met dr. Aalbers eens, wanneer hij spreekt van een volwassenencatechese die nodig zou zijn alvorens de kinderen toe te laten. Wanneer hij spreekt van een tamelijk armoedige avondmaalsleer, die wij in onze belijdenis, in onze formulieren en in onze doorsnee-prediking zouden hebben, dan zou ik willen vragen: in welk opzicht armoedig? Ik meen, dat we nog altijd tekortschieten in het schatten van de rijkdom van de Reformatorische avondmaalsleer, al wil ik toegeven, dat het eschatologisch element (dus het uitzicht op de wederkomst van Christus en de voltooiing van het Koninkrijk Gods) wat sterker onderlijnd kan worden.

Dr. Aalbers prefereert het woord 'gezinscommunie' boven 'kindercommunie'. Hij verwijst naar de viering van het Pascha, al is het de vraag of de parallel helemaal opgaat. Daarmee hangt samen de roeping van de ouders om de kinderen te onderwijzen. Daar ligt een belangrijke moeilijkheid. Wat ligt dat in al die gezinnen totaal verschillend! Hoe staan die ouders zelf tegenover het H. Avondmaal? Ik kan de vraag begrijpen, die dr. A. stelt: moet men de kinderen toelaten, als ze vanuit het gezin zo weinig steun krijgen?

Als stap in de goede richting zou hij willen, dat er meer eenheid kwam tussen prediking, catechese en gezinsopvoeding o.a. door het hele gezin naar de gewone kerkdienst te laten gaan, maar dan zo, dat de stof van de prediking dezelfde zou zijn als die van de gelijktijdige catechese en zodat daardoor meer gespreksstof geboden zou worden in het gezin. Strakkere binding aan een liturgische jaarorde zou daartoe bevorderlijk zijn. In die eenheid van prediking, catechese en gezinsopvoeding zit m.i. veel aantrekkelijks. De strakke binding aan een liturgische jaarkalender lokt mij minder. Evenmin als de glijdende overgang van een agapè-viering met de grotere kinderen naar een gemeenschappelijke Avondmaalviering door, na een vredegroet, de inzettingswoorden uit te spreken en brood en beker te laten rondgaan. Hier dreigt het eigen karakter van het H. Avondmaal als sacrament verloren te gaan. Het is voor mij ook de vraag of de door dr. A. aangehaalde bewijsplaatsen uit 1 Cor. 10 en 11, Hand. 2 en 20 : 7 en Judas 12 wel voldoende zijn om voor de eerste tijd van de christelijke kerk een regelmatig verband tussen lief­demaaltijd en Avondmaalsviering te bewijzen.

Twijfelachtig lijkt mij ook of de jongeren zich bij een liefdemaaltijd mondiger gevoelen en zij terecht oordelen, dat onze Avondmaalsvieringen zo'n vrijblijvend, onverplichtend karakter hebben.

Ik denk aan een zinsnede uit ons oude formulier (form. I uit het Dienstboek): 'dat wij voortaan met ons ganse leven Gode waarachtige dankbaarheid voor al Zijn weldaden bewijzen... en voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naaste te leven'. Juist de goede gewoonte (door velen ten onrechte afgeschaft of verwaarloosd) om dankzegging voor het H. Avondmaal te houden, geeft alle gelegenheid om te vermanen, matig, rechtvaardig en Godzalig te leven in deze tegenwoordige wereld. Dat is allerminst vrijblijvend. Ik ben veeleer bang voor een vluchtige Avondmaalsviering verbonden aan een agapè, waarbij het diaconale aspect een wel noodzakelijk, maar eenzijdig accent zou krijgen.

Dat onkerkelijk levende belijdende leden wel, maar trouwe kerkgangers, onder wie een aantal jongeren, die nog geen belijdend lid zijn, geen toegang hebben, is geen reden met de bestaande praktijk te breken. Ten aanzien van de onkerkse belijdende leden is hier het pastoraat op z'n plaats (eventueel het ontzeggen van de toegang conform onze belijdenis). De trouwe kerkganger sluite zich ook door persoonlijke belijdenis aan bij de gemeente, tenzij voor een enkele maal bij uitzondering de tafel wordt opengesteld voor een volwassene, die deelname dringend begeerde, maar dan met belofte van bewuste aanvaarding van het lidmaatschap der kerk. Of wil men een gemeente, die geen enkele institutionele vorm meer heeft? Maar dan vallen ook ambt en sacrament onder de tafel.

Het gevaar van opiniepeiling onder allerlei gespreksgroepen en van allerlei mensen binnen en buiten de kerk, is, wat prof. Jonker genoemd heeft, het toepassen van een inductieve methode. Men gaat dan uit van de wisselende gegevens van menselijk denken en voelen. In plaats van te luisteren naar en af te leiden (deduceren) uit dat, wat God geopenbaard heeft in Zijn Woord.

Daarom ben ik het geheel eens met dr. A. wanneer hij, sprekende over het belijdenis-element, tegenover de neiging om de belijdenis min of meer uit te schakelen, als mogelijke achtergrond ziet, dat men zich niet werkelijk wil verbinden, dat men expres karikaturen tekent, de vrijblijvendheid koestert en op een slecht gemotiveerde manier schopt tegen het ambtelijke en institutionele (bl. 70).

Terecht merkt hij ook op, dat in het sacrament het komen Gods voorop gaat, maar dat wij dat komen Gods ook moeten opmerken en verstaan. Hoewel het voornaamste accent op het eerste moet liggen. Anders gaat men aan het goed recht van de kinderdoop zelfs twijfelen en vergeet, dat God ons met Zijn genade vóór is. Hij is de Gastheer. Hij beschikt de Zijnen het Koninkrijk (Luc. 22 : 29, 30). Op bl. 73 somt dr. Aalbers een groot aantal teksten op, die klaar en duidelijk over Doop en verbond handelen. Iets anders is of de conclusie, waartoe hij neigt, juist is: mogen de verbondskinderen niet aan de tafel des verbonds deelnemen en daar 'spelenderwijs' (bl. 74) ontdekken, wat hun gegeven is in het behoren tot de gemeente van Christus?

Tegenover dat ludieke (dat spelend element) in de Avondmaalsviering kan ik niet anders dan met grote reserve staan. Het ware te wensen, dat al onze kinderen van jongsaf vatbaar waren voor de uitleg van datgene, wat het H. Avondmaal in zijn vele aspecten en bovenal in zijn wezen betekent. Maar vooreerst is die uitlegging nog iets anders dan de kennis des geloofs. In de tweede plaats is er de bittere werkelijkheid, dat ons natuurlijk hart zich niet onderwerpt aan de dingen, die des Geestes Gods zijn. Het is altijd een wonder, wanneer er in ons hart ruimte gemaakt wordt voor God en Zijn genade, en ook voor Hem en Zijn dienst.

Ik kan mij niet vinden in de gedachte, dat daarbij onze kinderen desnoods voorlopig mogen drijven op het geloof van het hele gezin en van de gemeente; en dat hier sprake zou mogen zijn van een preludiëren op een toekomstige persoonlijke keuze (Bijlsma). We komen dan in de lijn van een voorlopig en een later (bij belijdenis) definitief toelaten. Maar een voorlopige toelating later weer terugnemen, kan dat? Levert dat niet een ernstige teleurstelling op voor beide partijen? En blijkt die voorlopige toelating dan niet ten onrechte geschied te zijn?

Later gebruikt dr. Aalbers het beeld van iemand, die begint met mee te zingen in het koor der kerk en die, daardoor geoefend, later ook op z'n eentje wijs zal kunnen houden. Dit is een aantrekkelijk beeld. Maar wie in een koor gaat zingen, moet toch al een stem meebrengen en ook de lust om mee te zingen. Zonder dat baat het niet koor-lid te zijn. Ik denk aan wat prof. v. Ruler zegt als hij ongeveer hetzelfde beeld gebruikt: De mens wordt niet opgesmolten in de kerk. Hij blijft zichzelf. Hij zelf gaat bij dat koor staan. Hij zingt zijn eigen partij. Zoals hij op het koor steunt, zo steunt ook omgekeerd het koor op hem' (Ik geloof bl. 10).

Zo heeft dr. A. verschillende kanten belicht (verband met eredienst en catechese, het leerhuis en het belijden van de gemeente, zelfs het sociaal engagement gaat hij niet voorbij). Maar, hoezeer neigend tot toelating, erkent hij, dat deze alleen mogelijk is binnen een verantwoord kader van gemeente-opbouw.

Dat wil zeggen, dat er dan heel wat in ons hele gemeentelijk leven en in ons huiselijk leven zou moeten veranderen. Ook waarschuwt dr. A. terecht tegen een agapè-viering, die een tussending zou zijn tussen een gewone maaltijd en een Avondmaalsviering.

Hij eindigt met een m.i. ongelukkig ci­taat van dr. Deurloo, die de kindercommunie zou willen verdedigen met een beroep op de Wonderbare spijziging van de 5000 mannen in Matth. 14 'vrouwen en kinderen niet meegerekend'. Dus is zijn conclusie: de kinderen waren er ook bij. Maar hoe weinig dit te maken heeft met het hart van de Avondmaalsviering en hoe ver deze spijziging afstaat van het deelhebben aan het gekruisigde lichaam en het vergoten bloed des Heeren, leert een vergelijking met Joh. 6, waar dezelfde spijziging verhaald wordt met de ontmoeting met Jezus de volgende dag. Men leze dit hoofdstuk. Het spreekt voor zichzelf.

We zijn dr. Aalbers dankbaar voor zijn boekje. Het prikkelt ons allen om ons veel meer rekenschap te geven van alle vraagstukken die met dit onderwerp samenhangen en veel meer aandacht te geven in gezin, catechese en prediking aan het geloofsleven van onze kinderen en onze jongens en meisjes in die leeftijd van 12— 18 jaar. Maar of we nu al het vraagteken kunnen laten wegvallen? Ik vrees van niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Kinderen aan het Avondmaal?    4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's