Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over Adam en Christus 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Adam en Christus 3

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een historisch paradijsverhaal

Een zwak punt in het betoog van allen die op welke manier ook ontkennen dat wij in het paradijsverhaal te maken hebben met een weergave van gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden aan het begin van onze geschiedenis is dat zij niet kunnen aantonen waar in het boek Genesis de overgang ligt van het                        niet-historische naar het wèl-historische. Wie aanneemt dat in Genesis 2 en 3 in mythische of in symbolische taal wordt gesproken moet zich gedwongen voelen om vol te houden dat bij hoofdstuk 4, en is het niet bij hoofdstuk 4 dan bij hoofdstuk 12, een andere taal begint gesproken te worden.

Maar sla er het begin van hoofdstuk 4 eens op na, het sluit geheel aan bij het slot van hoofdstuk 3. Wij hebben echt niet de indruk dat wij nu op een heel andere wijze van voorstelling stuiten. Als de inhoud van hoofdstuk 4 historisch is dan is die van hoofdstuk 3 het ook. Het gaat in hoofdstuk 4 over dezelfde persoon, te weten Adam, waar het ook in hoofdstuk 3 over gaat. Wij lezen van de kinderen die hij en Eva gekregen hebben, Kaïn en Abel, en wat hun wedervaren is. Of zijn soms ook Kaïn en Abel geen historische personen geweest? Maar dan zal hetzelfde gezegd moeten worden van Seth, van Henoch en van Noach. Waar dan echter tegenover staat dat al deze figuren later in het Nieuwe Testament als historische figuren terugkeren. Abel in Mattheüs 23 : 35, Lucas 11 : 51, Hebreeën 11 : 4 en 12 : 24; Seth in Lucas 3 : 38; Henoch in Lucas 3 : 37, Hebreeën 11 : 5 en Judas 14; Noach in 1 Petrus 3 : 20 en 2 Petrus 2:5. Als voor al deze bijbelschrijvers alle genoemde figuren zonder meer historische personen zijn geweest, en dat is duidelijk het geval, dan moet men toch wel heel wat wagen om dat te ontkennen.

Nu zijn er inderdaad die zover durven gaan. Zij laten een werkelijke geschiedenis pas aanvangen met wat wij lezen aangaande Abraham in Genesis 12. Dit is echter een ingreep in de stof die onmogelijk verantwoord kan worden; immers aan het verhaal van Abrahams tocht naar Kanaan gaat in hoofdstuk 11 zijn geslachtsregister vooraf, een register dat teruggaat tot op Sem, de zoon van Noach, en dat sluit weer aan bij het geslachtsregister van Genesis 5, dat teruggaat tot op Adam. Er is een duidelijke historische keten der geslachten van Abraham teruggaande tot op Adam. Ik durf het dan ook knoeien met de Schrift te noemen wanneer men de eerste 3 of de eerste 11 hoofdstukken van Genesis een historische beschrijving ontzegt. Wil iemand zich daaraan schuldig maken dan wordt hij door de stof zelf gedwongen om ook al hetgeen verder volgt in dit bijbelboek te houden voor niet-historisch, dus ook figuren als Abraham, Izaak en Jacob — ja waar eindigt dat?

Ik voeg hieraan toe, dat als men, gelijk bij Oosterhoff het geval is, ten aanzien van Genesis 2 en 3 spreekt van een symbolische taal, waaronder het historische (dat hij dus niet ontkent) schuilgaat, men dan voor dezelfde moeilijkheid komt te staan. Ook dan heeft men geen recht om bij het slot van Genesis 3 een punt te zetten en te zeggen: en nu komen wij op historisch terrein en krijgen wij te doen met een historische beschrijving der gebeurtenissen. Als over Adam symbolisch wordt gesproken, dan ook over Kaïn en Abel, dan ook over Henoch, dan ook over Noach en dan ook over Abraham — zie hoe de Schrift zélf ze allen aan elkaar verbindt.

Oosterhoff heeft dan ook nergens in zijn boek aangetoond waar in Genesis de symbolische taal ophoudt. Hij zal dat ook moeilijk kunnen, maar laat hij dan ook de letterlijke zin van het paradij sverhaal gehandhaafd laten!

Geslachtsregisters

Uit het bovenstaande is al gebleken van hoeveel belang in de kwestie die ons bezig houdt de bijbelse geslachtsregisters zijn. Wij willen er nog een paar noemen, nl. het register dat men vindt in 1 Kronieken 1 en dat men vindt in Lucas 3.

In het eerste boek Kronieken zet de schrijver in bij Adam, Seth, Enos, enz., waarna hij de lijn doortrekt tot in eigen tijd toe.

Hij komt dus uit bij zijn tijdgenoten. Men mag hieruit de conclusie trekken dat Adam, Seth, Enos, enz. voor hem even historisch zijn geweest als zijn tijdgenoten en als allen die in zijn register genoemd worden. Adam heeft als eerste mens even werkelijk voor hem bestaan als later David en nog later hijzelf.

Wat het register in Lucas 3 betreft, daar verloopt de opsomming der namen in tegenovergestelde richting, namelijk van achteren naar voren. Lucas zet zijn register in bij Jezus, dus bij eigen tijd. Vele namen worden genoemd, onder andere die van David en Boaz. Zo klimt hij op tot Adam toe, alweer: de eerste mens! Wat is nu historischer dan zo'n geslachtsregister? Zelfs al neemt men aan (wat gedaan wordt) dat Lucas terwille van het doel waartoe hij schreef bepaalde geslachten in zijn register heeft overgeslagen, dan nóg kan men het historisch karakter ervan onmogelijk ontkennen. Ook hier vindt men, evenals in de Kronieken, een doorlopende keten der geslachten, nergens is ook maar iets van een breuk te constateren die zou kunnen doen vermoeden dat wij te maken krijgen met figuren die niet ten volle historisch zijn. Op grond van dit geslachtsregister zou men kunnen zeggen: wie aan de historiciteit van Adam twijfelt zal ook moeten twijfelen aan de historiciteit van Jezus. De bijbelse geslachtsregisters hebben in onze tijd een actualiteit gekregen als zij misschien nog nooit eerder hebben gehad.

Be historiciteit van 's mensen val

Wat van de persoon van Adam geldt geldt ook van die van Eva, ook zij keert in het Nieuwe Testament enkele keren terug als een historische figuur, te weten in 2 Corinthe 11 : 3 en 1 Timotheüs 2 : 14. In beide gevallen wordt door Paulus ook iets gezegd aangaande hetgeen Eva in het paradijs overkomen is. En deze gebeurtenis heeft Paulus niet symbolisch, laat staan mythologisch opgevat maar historisch. En van Eva zegt hij dat zij is verleid en dat zij daardoor in overtreding is gevallen (1 Tim. 2 : 14). Paulus weet ook hóe zij is verleid, namelijk door een slang, die listig was (2 Corinthe 11:3).

Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament lezen wij ook herhaaldelijk over Adams overtreding, over zijn val in het paradijs. In een van zijn laatste redevoeringen horen wij Job tegenover zijn vrienden zijn onschuld betuigen met de woorden: Indien ik als Adam mijn overtreding bedekt heb. .. (Job 31 : 33). Wat Jobs bedoeling met deze woorden geweest is kunnen wij laten rusten, het gaat ons er alleen om te laten zien dat hij geweten heeft van een overtreding van Adam, en het is uitgesloten dat hier gedacht zou moeten worden aan iets anders dan ons bekend is als Adams val.

Wij kunnen ook nog verwijzen naar Hosea 6 : 7, waar staat: Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouweloos jegens Mij gehandeld'. Het is ons bekend dat men deze tekst weleens wat anders wil vertalen, maar de redenen daarvoor achten wij niet sterk. Trouwens, ook in de vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap is de oude vertaling, die van de Statenvertalers gehandhaafd. Israël overtrad in de dagen van Hosea Gods verbond en toen heeft Hosea hen herinnerd aan Adam bij wie dat ook het geval is geweest. Wij voelen duidelijk aan hoe vreselijk hij deze verbondsbreking van Adam gevonden heeft. Hij heeft er Israels afval mee kunnen schilderen in de donkerste kleuren. Ook voor Hosea is Adam zonder meer een historische figuur geweest en zijn val een historische gebeurtenis. En niet alleen voor Hosea maar ook voor het volk waaronder hij zijn profetische arbeid verrichtte, anders had hij er in zijn predikingniet zomaar op kunnen teruggrijpen.

Ook Paulus heeft gesproken over Adams val. In Romeinen 5 spreekt hij over de ene mens door wie de zonde in de wereld is gekomen en via de zonde de dood (vs.

1). Het gaat hierover een zeer concreet gebeuren in het vlak van de menselijke geschiedenis, immers Paulus zegt: in de wereld! Ook schrijft Paulus dit gebeuren toe aan één mens, te weten Adam, wiens naam hij dan noemt. Het is wel waar dat heel de mensheid gevallen is, maar dat gaat terug op die ene mens die Adam was. De zonde is ook niet als met de schepping van de mens zelf gegeven, zij is nadien in de wereld 'ingekomen'. Er is vervolgens door deze zonde, ofwel misdaad, ofwel overtreding, een schuld gekomen over alle mensen, waardoor zij de verdoemenis waardig zijn (vs. 18). Verderop zegt Paulus nogmaals nadrukkelijk dat dit alles teruggaat op één mens, nl. Adam, door wiens ongehoorzaamheid velen tot zondaren gesteld zijn (vs. 19).

Dit alles roept ons toch wel heel duidelijk het paradijsgebeuren voor ogen zoals wij het in Genesis 2 en 3 beschreven vinden. Een eerste mens, een historische Adam, die van God een gebod ontvangen had, dat gebod overtrad en daarmee een misdaad heeft begaan die niet alleen hem is toegerekend maar ook alle mensen, al zijn nakomelingen, welke daardoor de verdoemenis waardig zijn, en welke de dood ten gevolge heeft gehad.

Ook op een nog andere plaats heeft Paulus over Adam gesproken, te weten in 1 Corinthe 15 : 45. Hij noemt hem daar de eerste mens. Er zijn dus niet ook al vóór Adam mensen geweest, wat o.a. Kuitert en Lever beweren en wat men ook in de roomse Nieuwe Katechismus vindt. Ook vroeger is al gesproken over pre-Adamieten, maar de kerk heeft deze voorstelling steeds afgewezen, als in strijd met het getuigenis van de Schrift.

Onze conclusie na dit alles is, dat de historiciteit van Adam en van het paradijsgebeuren niet alleen uit de eerste hoofdstukken van Genesis zelf duidelijk is af te leiden maar verder ook uit heel het Schriftgetuigenis, zowel in het Nieuwe als in het Oude Testament. Voor geen enkele bijbelschrijver is Adam een mythologische figuur geweest en het paradij sgebeuren een mythologisch gegeven.

Vervolgens, nergens blijkt in heel de Schrift ook maar iets van een symbolische interpretatie van het paradijsverhaal. Voor de bijbelschrijvers was de slang een slang, heeft zij Eva verleid, is Adam ongehoorzaam geworden, en wel aan een duidelijk gebod dat God hem gegeven had, en is met hem en in hem als de eerste mens heel de mensheid gevallen. Al deze gebeurtenissen zijn door de bijbelschrijvers niet symbolisch maar voluit historisch opgevat. Het is een onverantwoord waagstuk hiervan af te wijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Over Adam en Christus 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's