Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed De verhoring van het gebed 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed De verhoring van het gebed 1

Het gebed

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verwachting...

Het schijnt velen te boud gesproken, wanneer men zegt de verhoring van z'n gebed te verwachten. Zij zullen meer spreken van het onbegrijpelijke wonder dat God een nietig en zondig mensenkind zal willen verhoren.

Nu zijn in ons gewone leven verwachting en verwondering factoren, die elkander slecht verdragen. Als er iets gebeurt, zeggen we vaak: dat verwondert mij niet, want ik had het verwacht. En omgekeerd: dat verwondert me, want ik had dat niet verwacht.

Bij de verhoring van onze gebeden past echter zowel de verwachting als de verwondering. De verwachting volgt eigenlijk al uit allerlei dat vroeger is opgemerkt over de aard van het gebed. Het is immers niet een onbekende God, van wiens wil en weg wij niets weten, die aangeroepen wordt. Maar een God, die ons al vóór is geweest met Zijn Woord, Zijn roeping, Zijn beloftevolle Evangelie. Daarom kan de dichter van psalm 6 zeggen: 'Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem van mijn geween gehoord. De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen.' De berijming vertolkt dit m.i. terecht met de woorden: 'Hij houdt getrouw Zijn Woord.' In de Catechismus is dat zelfs aangemerkt als één van de kentekenen van een waarachtig gebed. Daartoe behoort immers naast Godskennis en zelfkennis, 'dat wij deze vaste grond hebben, dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus' wil zekerlijk wil verhoren, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft'.

In zondag 36 van Calvijns Catechismus stelt deze de vraag: Wat gebeurt er met hen, die bij het bidden twijfelen en niet weten of God hen al dan niet hoort ? Zijn antwoord is wel zeer radicaal: hun gebeden zijn geheel tevergeefs, daar zij door geen enkele belofte gesteund worden, want er wordt ons alleen gezegd, dat wij in geloof zullen vragen, en de belofte wordt eraan toegevoegd, dat ons geschonken zal worden, wat wij vragen.

Diezelfde zondagsafdeling besluit Calvijn met de vraag: Het is dus geen vermetelheid en ook geen dwaze aanmatiging om ons in vertrouwen tot God te wenden mits wij Christus als onze Voorspraak hebben en wij op Hem leunen, opdat God ons in Hem als Zijn kinderen aanneemt en verhoort ? Het antwoord luidt: Neen, want wij bidden als het ware door Zijn mond, daar Hij ons de toegang tot de Vader ontsluit en voor ons tussentreedt.

Wij komen die verwachting in het gebedenboek der psalmen telkens tegen. 'Ik verwacht de Heere, mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord (Ps. 130 : 5). De regel: zo doe Hij ook aan mij', waarmee de oude berijming deze psalm afsluit, is niet ontleend aan de onberijmde tekst. Deze psalm eindigt niet met een wens, maar met een verzekering. God zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden. Wij zouden één letter aan de benjming moeten toevoegen om in de geest van dè onberiimde psalm te spreken, nl.: o doet Hij ook aan mij.

In psalm 65 : 3 staat: Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen. De be-ijming heeft m.i. terecht:

Gij hoort hen, die Uw heil verwachten, o Hoorder der gebeên, dies zullen allerlei geslachten ootmoedig tot U treên.

En de profeet Micha drukt hetzelfde uit in het bekende woord: ik zal wachten, ik zal uitzien naar de God mijns heils; mijn God zal mij horen.

En u weet, wat Jacobus zegt over het bidden om wijsheid. Hij verzekert, dat God mildelijk geeft en niet verwijt, zodat deze wijsheid ons gegeven zal worden. Daarmee correspondeert zijn vermaning: aar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende. Dan hebben we op geen verhoring te rekenen. De twijfel maakt ons tot een baar der zee. Wie zó bidt, mene niet, dat hij iets ontvangen zal van de Heere (Jac. 1 : 5—7). Dit alles ligt in de lijn van het drievoudige: idt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan.

Koning Joas van Israël zal slechts driemaal de Syriërs slaan, omdat hij slechts driemaal op Elisa's bevel de pijlen tegen de aarde sloeg in plaats van vijf-of zesmaal. Hij heeft te weinig van de God van Israël verwacht. Nu zullen de Syriërs wel enkele malen verslagen, maar niet vernietigd worden. Het staat niet tot eer van Achaz, de koning van Juda, opgetekend, dat hii het niet aandurft het teken der overwinning op Damascus en . Svrië te vragen. Jesaja voegt hem toe: indien gij niet gelooft, voorzeker, gij zult niet bevestigd worden.

Hier ligt één van de oorzaken, waarom wij menigmaal zo weinig van verhoring merken. In ons ongeloof en kleingeloof verwachten we die verhoring eigenlijk ook niet. Menigeen leest het Woord van de Heere Jezus: 'bidt en u zal gegeven worden', alsof er stond: bidt (nu ja, dat is de eis en dat is behoorlijk)... maar het moet ie tenslotte gegeven worden. Men rukt dan uit elkaar, wat God heeft samengevoegd.

De Biibel is vol van een God, die hoort. Hii heeft zelf het oor geplant. Zou Hii dan zelf niet horen? (Ps. 94:9). Zelfs ons zuchten is voor Hem niet verborgen (Ps. 5:2). De Baaisprofeten roepen, en zii striemen zichzelf tevergeefs. Maar er is geen stem. geen antwoord en geen opmerking (1 Kon. 18 : 29). De psalmdichters spotten met de afgoden, die wel oren aan hun hoofd hebben, maar er niet mee horen (Ps. 135 : 17).

Zo mogen wii met God niet omgaan. Zijn Naam is: Hoorder der gebeden.

Daarmee wil niet gezegd ziin, dat God Ziin oor niet van ons zou kunnen afkeren. Maar dan hgt de oorzaak niet in de onbetrouwbaarheid van Gods beloften, maar jn de onwaarachtigheid van ons bidden. Wie ziin oor afwendt van de Wet te horen, diens gebed zal zelfs een gruwel ziin (Spr. 28 : 9). Wie zou erop mogen rekenen, dat God naar hem hoort, wanneer hüzelf weigert naar God te horen, hetzij Hii spreekt in Zijn beloften of in Zijn geboden ?

Wachten

Nu zit in het woord 'verwachten' het woord 'wachten'. En we zeggen vaak: wachten duurt altijd lang. Wij zien soms uit 'als wachters naar de morgen, de morgen — ach wanneer ? ' (Ps. 130). Vandaar dat die verwachting ook bij de gelovigen in de Schrift een zaak wordt waarin God de Heere het geloof beproeft en de duivel datzelfde geloof tracht te doen bezwijken. Telkens klinkt: Heere, hoe lang ? Heere, houdt U niet als doof. Zou God dan in eeuwigheid verstoten ? Heeft de Heere vergeten genadig te zijn ? Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht ? Het ongeloof vraagt: waar is God op wien gij bouwdet, en aan wien ge uw zaak vertrouwdet ? Dat alles bevestigt Luthers gezegde, dat het geloof een onrustig ding is. De sterke, door Calvijn ingezette, geloofsmelodie wordt ook in haar gebedsvorm omspeeld door allerlei hogere, maar ook lagere tonen. Het verschil tussen dit beproefde en menigmaal zelfs wankelende verwachten en het dode 'afwachten', is, dat in het eerste geval de spanning des geloofs, hoezeer afnemend of toenemend, blijft voortbestaan, ook in haar dieptepunten. Vandaar de vele soms onverwachte overgangen in de psalmen, waarbij donkere luchten breken en het uitzicht op Gods trouw en goedheid weer licht schenkt.

Maar in dat geheel klinkt als grondtoon de zekerheid, die de dichter van psalm 145 uitdrukt met de woorden: De HEE­ RE is nabij allen, die Hem aanroepen, die Hem aanroepen in der waarheid. Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vrezen en Hij hoort hun geroep en verlost hen. Allen, die Hem verwachten zullen niet beschaamd worden.

Verwondering

Verwachting — en toch verwondering. Want wel heeft God in Zijn beloften de grond voor onze verwachting gegeven, maar de werkelijkheid van het horen door zulk een God naar zulk een zondig en schuldig mens blijft een wonder en leidt tot telkens nieuwe verwondering.

De achtergrond van deze verwondering is niet, dat God de Heere mogelijk niet zo getrouw zou zijn als sterk, maar het reële besef van de afstand tussen de hoogheid en heiligheid van God en de onreinheid en onwaardigheid van ons hart en ons leven.

Zeker, soms pleiten de bidders voor een rechtvaardige zaak, die tenslotte ook Gods zaak is en zij stellen die aan, de Rechter der ganse aarde voor ogen. Maar de dichter, die zo gelovig uitspreekt: de HEERE zal mijn gebed aannemen, is be-- gonnen met: HEERE, straf mij niet in Uw toorn en kastijd mij niet in IJw grimmigheid (Ps. 6).

Als David in psalm 40 de diepten en de engten tekent, waaruit God hen verlost heeft, dan vat hij de rijkdom van die verlossing samen als een gebedsverhoring. Maar die verhoring is dan niet een zaak, die hij rustig heeft zitten op te wachten. Maar de psalm begint als een jubellied: ik heb de HEERE lang verwacht, en Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. Het bidden is wel werkelijk roepen geworden. Het geloven werd meer dan een rustig redeneren. De verhoring niet maar een vanzelfsprekende zaak. De blijdschap van de verhoring is dan niet Vooral, dat wij uit onze benauwdheid zijn gered. Maar dat God het gedaan heeft. In psalm 52 zegt David: ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt.

Dat element van de verwondering kan remmend werken op de verwachting. Dat doet het ook al te vaak. We denken dan: het zou te wonderlijk zijn om waar te

wezen. Het kan niet! De oorzaak hiervan is, dat wij onze menselijke maatstaven aanleggen aan Hem, tot wie wij roepen. Wij vergeten dan, dat God de Heere machtig is meer dan overvloedig te doen bovenal wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt (Efeze 3 : 20). Wij vergeten, dat Gods gedachten zoveel hoger zijn dan de onze als de hemel hoger is dan de aarde. Er zit ook nog heimelijk de gedachte bij, dat wij toch iets moeten vergelden — vooraf, éér God wat geeft, terwijl de Bijbel wel de vraag kent: at zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen ? (Ps. 116:12). Maar dan zijn die weldaden reeds geschonken, zonder geld en zonder prijs.

De verwondering wordt ook opgewekt door de realiteit van Gods horen en handelen in deze van Hem vervreemde wereld. Dat de verhoring bestaat is telkens weer een wondere ervaring, die leidt tot stille of openlijke lofprijzing van de wonderen die Hij gedaan heeft. Gebed en gebedsverhoring zijn elementen, die vreemd zijn aan wat wij noemen het 'natuurlijke' leven, waarin alleen gerekend wordt met aardse mogelijkheden van oorzaak en gevolg, waar geen speld tussen te krijgen is en waarin men hoogstens een onbegrepen toeval accepteert; maar niet een God, die hoort en handelt en uitkomst schenkt.

Hilversum

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Het gebed De verhoring van het gebed 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's