Wat is de 'Gereformeerde Gezindte?'
Er is in de laatste jaren een toenemende belangstelling te constateren voor wat men de 'Gereformeerde Gezindte' noemt. En in onlosmakelijk verband daarmee is een discussie gaande over de vraag wat onder die 'Gereformeerde Gezindte' moet worden verstaan.
Daarbij is de vraag opgeworpen of het legitiem is van een 'Gereformeerde Gezindte' te spreken. Is de idee daarvan in overeenstemming te brengen met het reformatorische belijden omtrent de kerk? Of sluit die confessie de idee van zo iets als een 'Gereformeerde Gezindte' uit? Ook wordt de vraag gesteld — en verschillend beantwoord! — of de 'Gereformeerde Gezindte', als men daarvan spreken wil, de gehele volksgroep omvat die zichzelf (nog!?) gereformeerd noemt, of dat die naam alleen mag gegeven worden aan de zogenaamde 'rechtervleugel' daarvan.
Het is in deze situatie van belang, zo niet noodzakelijk, na te gaan wat oorspronkelijk met die term werd aangeduid. Dat betekent dat men moet nagaan wat Groen van Prinsterer daaronder verstond. Want hij is de man die deze term in de kerkelijke wereld introduceerde en stempelde. Bij hem vinden we daarom de authentieke betekenis daarvan.
'gezindheid' en 'gezindte'
Voordat men iets gaat zeggen over de beschouwingen van Groen van Prinsterer over ons thema is het goed een paar opmerkingen te maken over de betekenis van de woorden 'gezindheid' en 'gezindte'" als zodanig.
Volgens het 'Woordenboek der Nederlandse Taal' is de oudste betekenis van het woord 'gezindheid': denkwijze, overtuiging. In de zeventiende eeuw en nog geruime tijd daarna is deze betekenis gaandeweg overgegaan in, beperkt tot die van kerkelijk geloof. Het woord werd voorts aanduiding van zowel geloofsleer als geloofsgemeenschap. In laatstgenoemde betekenis werd nu ook het woord 'gezindte' gehanteerd. Om tot een duidelijker afgrenzing van de in geding zijnde begrippen te komen werd het woord 'gezindte' speciaal de aanduiding van een 'gemeenschap van gelovigen' en 'gezindheid' die van denkwijze', 'overtuiging' 1)
Het grote woordenboek van Van Dale noemt als de betekenis van 'gezindheid' allereerst 'innerlijke houding', 'denkwijze', geestelijke instelling'. Zo spreekt men van een vijandige, een nobele gezindheid. Paulus zegt dat in de gelovigen de 'gezindheid' van Christus moet heersen (Fil. 1: 5).
Voorts kan het woord aanduiden een bepaalde 'geneigdheid'. En dan één die krachtig en constant is. Bekend zijn uitdrukkingen als: Ik ben overtuigd van uw goede gezindheid ten opzichte van mij. En: het komt niet alleen op onze daden maar vooral ook op onze gezindheid aan.
Een derde betekenis is die van 'geloofsovertuiging'. Men spreekt b.v. van een religieuze, een christelijke, een rooms-katholieke, een atheïstische gezindheid en dergelijke.
En ten slotte is dit woord volgens Van Dale een meer modern aequivalent van de wat ouderwetse term 'gezindte'. Laatst genoemde term duidt volgens dit woordenboek nu alléén nog maar aan een 'gemeenschap van gelovigen', een 'kerkgenootschap' 2).
De conclusie uit het gememoreerde is dus dat het woord 'gezindte' geen andere betekenis heeft dan die van 'gemeenschap van gelovigen', 'kerkgenootschap'. En dat 'gezindheid' behalve de genoemde andere óók dezelfde betekenis als ' gezindte' hebben kan.
uit de grondwet!
Wanneer men zich realiseert dat Groen van Prinsterer de term: 'Gereformeerde (Hervormde) Gezindte' of 'Gezindheid' zo talloos vele malen hanteert, vraagt men zich als van zelf af: waarom koos hij dit ongewone, ietwat vreemde woord en sprak hij b.v. niet van: gereformeerde (hervormde) kerk, gemeente, geloofsgemeenschap, richting, volksgroep?
Om een antwoord te vinden op deze vraag moet men een duik nemen in de geschiedenis. En wel in die van de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden.
Zoals bekend is aanvaardde prins Willem van Oranje, de zoon van stadhouder Willem V, in 1813 de souvereiniteit over de Nederlanden onder de 'waarborg' van een 'wijze constitutie' waarin o.a. de historische rechten en vrijheden van het volk zouden worden gegarandeerd.
Onmiddellijk na zijn optreden als Souverein toog een commissie aan het werk om een concept daarvoor op te stellen. Veel voorarbeid daarvoor was reeds verricht door Gijsbert Karel van Hogendorp. Deze had daarvoor tijdens de laatste winter van de Franse bezettingstijd zelfs een complete schets ontworpen.
In deze schets kwam als bepaling voor: 'alle andere godsdiensten — naast de Hervormde! CV. — genieten bescherming van de regering'. Het is ook uit deze bepaling duidelijk dat Van Hogendorp aan de 'hervormde godsdienst' nog een zekere voorrangspositie toekende. Dat de 'hervormde godsdienst' door de overheid beschermd moest worden sprak van zelf! Maar 'naast' deze zullen toch ook de andere bescherming van de regering ontvangen. Men leefde toen nog algemeen in de overtuiging dat het volk van Nederland een protestantse natie en de Staat der Nederlanden een protestantse Staat was. — En dat dat zo zou en moest blijven! Hogendorps voorslag vond evenwel in de commissie geen algemene instemming. Men was daarin namelijk bevreesd dat op grond van de voorgestelde bepaling ook allerlei nieuw opkomende godsdienstige gemeenschappen en sekten door de regering beschermd zouden moeten worden.
Een zó ver gaande bescherming was voor de heren van de commissie evenwel al te 'liberaal'. Daarom werd overwogen of het niet beter zou zijn te bepalen dat alle 'erkende' godsdiensten bescherming zouden genieten. In de commissie werd toen opgemerkt dat er in Delft een godsdienstig genootschap bestond — 'Christo Sacrum' — dat krachtens de voorgestelde bepaling buiten de gouvernementele bescherming zou vallen. En dat wilden de heren toch ook weer niet. Daarom werd het tenslotte zo: 'Aan alle bestaande godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend'. Deze bepaling vindt men in art. 134 van de grondwet van 1814. 3)
Ten gevolge van de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland moest de grondwet van 1814 al weer gauw worden herzien. Aan de commissie die deze tot stand moest brengen werd een Franse tekst voorgelegd. Daarin werd als vertaling van het in art. 134 van de grondwet van 1814 voorkomende term 'godsdiensten' de uitdrukking 'communions religieuses' - letterlijk: religeuze gemeenschappen - gebruikt. Na het gereedkomen van de franse tekst van de nieuwe grondwet werd, volgens een gissing van Thorbecke, deze in het Nederlands vertaald. Daarin werd de zo juist genoemde franse term weergegeven door 'godsdienstige gezindheden'. Zonder twijfel geschiede dat zonder daardoor enige wezenlijke wijziging ten opzichte van de voorafgaande constitutie te willen aanbrengen. 4)
En zo werd dan in art. 191 van de grondwet van 1815 bepaald: 'Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koninkrijk bestaande wordt gelijke bescherming verleend!' 5) Deze bepaling werd bij de grondwetsherziening van 1840 onveranderd overgenomen. Ze komt in de grondwet van dat jaar voor in art. 189. 6) Het is zonder meer duidelijk dat dit woord 'godsdienstige gezindheid' in de grondwet uitsluitend en alleen betekent: kerk, kerkgenootschap, godsdienstige gemeenschap, geloofsgemeenschap. 7) Dit grondwetsartikel nu is de oorsprong van het frequente gebruik van de term 'gezindheid' of 'gezindte' in het kerkelijk leven van de vorige eeuw.
En vóór alle anderen nam Groen van Prinsterer die in zijn vocabulaire op.
Kampen
1) Deze gegevens ontleende ik aan de studie van Mr. C. J. Verplanke: De Anti-Revolutionaire Partij als politieke gestalte der Gereformeerde Gezindte, in: Bene Meritus, Bundel opstellen uit dankbaarheid opgedragen aan Doctor Johannes Schouten, Erevoorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Kampen, 1958.
2) Het genoemde werd ontleend aan de achtste druk van dit Woordenboek.
3) Zie voor het bovenstaande nader: Dr. J. Th. de Visser, Kerk en Staat II, Leiden, 1927, 202 v. en Dr. F. L. Bos, Groen van Prinsterers opvatting van 'De Gereformeerde Gezindte', een artikel in Enigheid des Geloofs, vierde jaargang, no. 27, 26 mei 1950.
4) Vgl. Mr. C. J. Verplanke, a.w. 45/6.
5) De franse versie van deze zin uit art. 191 luidde: Une protection egale est accordée a toutes les communions religieuses qui existent dans Ie royaume.
6) In de grondwet van 1848 werd de term 'godsdienstige gezindheden' vervangen door 'kerkgenootschappen'. Een woord dat bij de latere grondwetsherzieningen werd gehandhaafd. Deze verandering van de terminologie, die plaats vond zonder dat inhoudelijk iets in deze bepaling werd gewijzigd, geeft een ondubbelzinnige aanwijzing omtrent de authentieke betekenis van de term 'gezindheid'.
7) Een duidelijke omschrijving van de betekenis van de term 'godsdienstige gezindheid' in de grondwet gaf de Raad van State in een rapport aan Koning Willem I. Deze schreef nl. dat het wezen van een 'godsdienstige gezindheid' bestaat in 'een onderlinge vereniging, waarin uiterlijk godsdienstige plechtigheden en gebeden plaats hebben'. Zie: dr. F. L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding II, Kampen 1938. 470.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1974
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1974
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's