Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is de 'Gereformeerde Gezindte'? 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is de 'Gereformeerde Gezindte'? 3

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De idee 'Gereformeerde Gezindte' zoals die Groen van Prinsterer voor ogen stond en die zijn kerkelijke houding en kerkelijke activiteiten in ieder opzicht beheerste, treedt vooral aan het licht in zijn rela-I tie met en oordeel over de Afscheiding. Daarover wil ik in dit artikel iets zeggen.

vervolging

De bepaling in de Grondwet van 1815 dat alle bestaande gezindheden door het gouvernement gelijkelijk beschermd zouden worden leverde jarenlang geen moeilijkheden op. Ze was een 'slapende zinsnee' geworden.

Dit veranderde evenwel toen in 1834 de Afscheiding van het Ned. Herv. Kerkgenootschap een aanvang nam.

Wat direct bij na de invoering, beter gezegd: de oplegging, van het reglement werd gevreesd, namelijk dat het gevolg van deze 'coup d'église', deze 'kerk-greep', wel eens kerkscheuring zou kunnen zijn, werd nog geen twintig jaar later bewaarheid. '•) In' Ulrum, en al heel gauw daarna in tientallen andere plaatsen, kwam het metterdaad tot afscheiding van het Ned. Herv. Kerkgenootschap.

Groen van Prinsterer ging met deze Afscheiding niet mee. De voornaamste grond daarvan was dat in het Ned. Herv. Kerkgenootschap de belijdenis rechtens niet was afgeschaft. Uitgaande van dat feit worstelde hij heel zijn leven lang om het herstel van de 'Gereformeerde Martelaarskerk' als belijdende kerk. Daartoe moest zeker ook gestreefd worden naar afschaffing van de door dé koning aan de kerk opgedrongen hiërarchische organisatie. ')

Maar terwijl Groen de Afscheiding afkeurde, koesterde hij grote sympathie voor de afgescheidenen. Ik heb, zo schreef hij in 1847, voor de afgescheidenen steeds sympathie gevoeld. 'Sympathie in de etymologische zin van medelijden; sympathie, in de uitgebreide betekenis van belangstelling en deelneming in hun werk en lot. Medelijden om de grootheid van het onrecht. Medelijden om het blijkbare onzer broederlijke betrekking: als één lid lijdt, zo lijden alle leden mede.'')

Tegen de Afscheiding brak onmiddellijk een felle vervolging los. De synode van het Ned. Herv. Kerkgenootschap had nota bene de regering daartoe opgewekt. *) Deze vervolging was een wederrechtelijke schanddaad die, vooral omdat ze in 'het klassieke land der vrijheid' en onder de verantwoordelijkheid van een Oranje plaats vond, in dubbele mate onbegrijpelijk en weerzinwekkend was.

Zolang de Afgescheidenen zich nog in het Kerkgenootschap bevonden', zo schreef Groen, 'was hun alle handhaving der Hervormde leer en ook de minste tegemoetkoming aan rechtmatig bezwaar op hoge toon geweigerd' en waren zij met vele anderen 'tegenover het Kerkbestuur de beledigde partij.'

En hoe ging het na de Afscheiding ? 'Het Synode riep het wereldlijk gezag te hulp. pe Kerkvergadering had deze leden voor het hoofd gestoten, gesmaad.' Maar zij Was er niet tevreden mee hen uit het kerkgenootschap gedreven te hebben. 'Zij moesten ook daar buiten vervolgd; zij moesten weer naar binnen gejaagd.' ') Het was alsof men in de afgescheidenen met 'weggelopen lijfeigenen' te doen had. Spoedig werd, hoewel met tegenzin, wel 'het recht om zich af te scheiden' erkend. Maar tegelijk werd de afgescheidenen met alle kracht 'het recht om zich te verenigen' betwist. 'Godsdienst in het Kerkgenootschap, hiertoe bestaat geen dwang; Godsdienstoefening er buiten hiertoe bestaat de vrijheid niet. De Afgescheidenen worden vervolgd, omdat zij niet blijven binnen de kring die in 1816 afgeperkt is.'')

verdediging

Tegen deze behandeling van de afgescheidenen keert Groen van Prinsterer zich in gloeiende verontwaardiging met al zijn scherpzinnigheid.

De afgescheidenen werden vervolgd op grond van een artikel van het Napoleontische strafwetboek dat door een besluit van de souvereine vorst ook in het Koninkrijk der Nederlanden van kracht was gebleven. Het beroep op dit artikel was evenwel door en door vals. Want het ging in dit strafwetboek in het geheel niet over de kerkelijke godsdienstoefeningen. Toch koos Groen bij zijn vernietigend requisitoir over de vervolgingen zijn uitgangspunt niet in het geldend strafrecht. Neen hij plaatste zich op de vaste grondslag van het staatsrecht, de grondwet.

'De Afgescheidenen', zo betoogde hij, 'zijn ingezetenen van Nederland' en daarom mogen zij volgens de grondwet niet, met voorbijgang van hun mede-ingezetenen, met 'inlegeringen', met 'inkwartiering belast worden.

De afgescheidenen zijn 'leden ener g-zindheid die de openbare orde of veiligheid niet stoort' en dus hebben zij recht op 'vrije Godsdienstoefening'.

De afgescheidenen zijn 'leden der Gereformeerde Gezindheid; dus hebben zij, even als de leden van het Kerkgenootschap, recht op gelijke bescherming welke aan alle in het Rijk bestaande gezindheden toegekend is.' O

de Gereformeerde Gezindheid

In verband met het thema van deze artikelen is vooral de laatste alinea van belang. Daarin wordt namelijk uitdrukkelijk gezegd dat de afgescheidenen metterdaad leden van de 'Gereformeerde Gezindheid' zijn, net zo goed als vele leden van het kerkgenootschap.

Met alle klem betoogt Groen steeds, dat het met de afgescheidenen zo staat.

'De Afgescheidenen vormen', zo verzekert hij, 'geen nieuwe secte'. Zij zijn 'leden van de Gereformeerde Gezindheid'. Deze bewering behoeft volgens Groen geen enkel bewijs ! 'Is het niet bekend en overbekend', zo vraagt hij, 'dat zij Gereformeerden zijn; Gereformeerden bij uitstek, en dat hierin juist de grond der Afscheiding ' ligt ? Afvalligen wellicht van het Kerkgenootschap, maar voorzeker getrouwe leden van de Gezindheid, van de kerk.'

Wat een gezindheid kenmerkt dat is namelijk haar belijdenis, 'de uitdrukking van het gemeenschappelijk geloof' van allen die daartoe behoren, daarvan lid zijn. Welnu de afgescheidenen dachten er niet aan 'de Hervormde belijdenis te la­ ten varen'. Het tegendeel is het geval: 'zij klemmen zich er veeleer aan vast'. *) Maar niet alleen als het om het kenmerkende van de gezindheid, de belijdenis, gaat zijn de afgescheidenen getrouwe leden van de bestaande hervormde of gereformeerde gezindheid of kerk — ze zijn dat evenzo als men let op de kerkordelij ke situatie onder hen. De 'kerkelijke inrichting', zo schreef Groen, 'is, in veler oog, een zaak van enigszins ondergeschikt belang'. Maar als men daaraan groter waarde zou willen toekennen dan zou dat weer ten volle 'in het voordeel der Afgescheidenen zijn'. Want juist zij, en alléén zij, zijn het die 'die Kerkorde ingevoerd heljben, welke met de Calvinistische denkwijs en met de gewoonte der Gereformeerde Kerken meer bijzonder overeenstemmend is.' °)

Up welke grond kan men toch aan de afgescheidenen de naam Gereformeerden ontzeggen ? Dat Kunnen alleen die lieden doen — en tot hen behoren de gouvernementele en kerkelijke machthebbers — die 'buiten het Hervormde Kerkgenootschap geen Hervormden, geen leden der Hervormde Kerk' kennen. Maar wie gaf hun ter wereld het recht 'om de vormen van een Kerkgenootschap tot kenmerk der Gezindheid te stellen ? ' Hoe zou 'de aard en het wezen der zaak', namelijk dat het kenmerk van een gezindheid haar belijdenis is, en allen die daarmee instemmen tot de gezindheid behoren, door een 'beschikking' waardoor een nieuw kerkgenootschap in het leven werd geroepen 'verandering kunnen ondergaan ? Hoe zou iemand die de belijdenis van de Hervormde Kerk hartelijk genegen is, die in nadruk Gereformeerdgezind is, van de Gereformeerde gezindheid uitgesloten zijn ? Het deel nemen aan een Kerkgenootschap kan worden belet, maar nooit het behoren tot een gezindheid; dat is een zaak van het hart.' ")

Nu eist men dat het in 1816 opgerichte kerkgenootschap 'als eenzelvig met de Hervormde Kerk zal worden beschouwd'. Die eis zou 'hoewel onbillijk, toch meer begrijpelijk zijn, indien het evenzeer als de Afgescheidenen, op het kenmerkende der gezindheid prijs had gesteld.' Maar daarvan is geen sprake !

Het is precies omgekeerd ! 'Het Kerkgenootschap is, wat geloofs-eenheid betreft fq^to opgelost geworden; ten aanzien van inwendig beheer, heeft het de beginsels der Gereformeerde Kerk geheel ter zijde gelegd. Het Genootschap heeft zich, dunkt mij, facto afgescheiden van de Gereformeerde Kerk; zij daarentegen die men afgescheidenen noemt, hebben, dewijl zij deze feiten (mijns inziens zeer ten onregte) onherroepelijk achten, zich buiten het Genootschap beheven om te kunnen blijven in de Kerk.' 'Waar het geloof is, daar is de gezindheid. De Afgescheidenen zijn Gereformeerd.' ")

voorlopige conclusies

Als men het tot dusver gememoreerde overweegt komt men tot de volgende conclusies:

1. De Gereformeerde (Hervormde) Gezindte (gezindheid) is voor Groen van Prinsterer hetzelfde als de Gereformeerde (Hervormde) Kerk. Groen gebruikt de woorden gereformeerd en hervormd in dezelfde betekenis.

2. Leden van deze Kerk (Gezindte) zijn alle ware gelovigen. Waar het geloof is daar is de Gezindheid.

3. Het kenmerk van de Gereformeerde (Hervormde) Gezindte is de belijdenis waarin zij haar geloof belijdt.

4. De Gereformeerde (Hervormde) Gezindte (Kerk) valt niet samen met het in 1816 opgerichte Ned. Herv. Kerkgenootschap. Dit laatste is als geloofsgemeenschap de facto opgelost. '^)

5. De Gereformeerde (Hervormde) Gezindte (Kerk) heeft haar leden zowel in als buiten dat genootschap.

6. De afgescheidenen, wijl 'gereformeerden bij uitstek' behoren tot de Gereformeerde (Hervormde) Gezindte (Kerk).

7. Ten gevolge van de onzalige 'kerkgreep" van koning Willem I is sinds 1834 de Gereformeerde Gezindte op fatale wijze gescheurd.

Dat zijn enkele voorlopige conclusies. Er moeten evenwel nog een paar belangrijke dingen bij worden gezegd.


1) Dat werd gezegd in het bekende adres van de classis Amsterdam aan de Koning dat gericht was tegen de invoering van de organisatie van 1816. Daardoor, zo leest men daarin, zullen er 'UgteUjk' twee partijen ontstaan die elkemder wederzijds 'gehoorzaam of tegenstrevige' noemen, waaraan zich godsdienstige meningen zuUen verbinden, zodat er 'groote verdeeldheid zo geen scheuring te vrezen is'. J. C. A. van Loon, a.w.; 158.

2) Art. IX van het Reglement van 1816 (in dat van 1852 werd dat art. XI) luidde: 'De zorg voor de belangen, zo van het christendom in het algemeen, als van de hervormde kerk in het bijzonder, de handhaving barer leer, de vermeerdering van de godsdienstige kennis, de bevordering van christezeden, de bewaring van orde en eendragt en de aankweking van Uefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van aUen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur zijn belast'. In deze wonderUjke mengelmoes van taken der kerkelijke bestuurders wordt inderdaad ook 'de handhaving der leer' genoemd. Een

half jaar voor zijn dood, toen dit artikel bijna zestig jaar oud was schreef Groen: 'Het Hervormde Kerkgenootschap week telkens meer VEin de Evangelische belijdenis af. Vóór weinige jaren werd sidderend gevraagd: 'Is er nog een Gereformeerde, een Protestantse, een ChristeUjke Kerk ? ' Thans is men bij grenzenloze leervrijheid tamelijk gerust. Langzaam maar zeker (wat er in het Kerkgenootschap gebeurt) het wiegeUed. Thans berust men in de handhaving van Art. XI. In de handhaving: namelijk als slapende zinsneê' (Ned. Gedachten 20 nov. 1875; deel V, 30).

3) Het Regt der Hervormde Gezindheid, Amsterdam, 1848, 123/4.

*) De Synodale Commissie verzocht de Koning er bij de minister van Justitie op aan te dringen dat 'eene krachtige aanschrijving moge worden uitgevaardigd aan de officieren en ambtenaren onder deszelfs ministerieel departement, met name in de prov. Groningen en Drenthe, behoorende, ten einde ook zonder aangifte van eenige contraventie tegen de bestaande wetten (!!!) met aUen ijver werkzaam te zijn ter handhaving der Artt. 291 tot 294 van het Strafwetboek voor het Koninkrijk', d.w.z. de afgescheidenen die 'onwettige samenkomsten' houstrafrechtelijk te laten vervolgen.

5) De maatregelen enz., 39.

6) Idem, 40.

^) Idem, 46.

8) Idem, 60.

») Idem, 61.

10) Idem, 61.

") Idem, 61.

12) 'Als Kerk geen leer te hebben, is de leer, bijkans had ik gezegd de eer, der Nederlandes Hervormde Kerk. Als Kerk niet te geloven, haar geloof. Zij belijdt alleen dat ze niets belijdt. Haar band is de uitwendige kerkvorm en - voorts afkeer tegen het liefdeloze ener waarheid, die, wat ergerlijk bestaan! in haar overmoed, aan de leugen gelijkheid van rechten betwist' Grondwetsherziening Eensgezindheid, Amsterdam, 1849; 421.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Wat is de 'Gereformeerde Gezindte'? 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's