Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuwe dogmatiek  van Berkhof 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuwe dogmatiek van Berkhof 3

9 minuten leestijd

Openbaring
Wanneer we in dit artikel enkele aspecten van Berkhofs geloofsleer wat nader willen bekijken, kan dit in het kader van een artikel slechts fragmentarisch en bijna aanduidenderwijs gebeuren. Ik begin met iets te zeggen over het hoofdstuk Openbaring. Want wat Berkhof op dit punt te berde brengt beheerst toch wel het geheel van het boek. We zouden hier ook twee andere woorden naast kunnen zetten: Verbond en geschiedenis. Want ook deze beide begrippen bepalen de structuur van het boek.
Wat is nu volgens Berkhof openbaring? Op blz. 47 v.v. spreekt Berkhof over de openbaring in Christus en openbaringselementen in andere godsdiensten. De Godsopenbaring in Christus is niet exclu­sief, wel normatief. Wat wil dat zeggen?
Dit: Er is buiten Christus, die de waarheid is, wel degelijk sprake van waarheden, maar deze zijn fragmentarisch gebroken, tenzij ze in Christus geïntegreerd worden. Het christelijk openbaringsgeloof staat tot de openbaringsovertuigingen in de wereld in een dialectische houding.
Berkhof beroept zich voor deze visie o.m. op Joh. 1; Hand. 14: 16 v.; Rom. 1: 18 v.v. Maar toch vragen we ons af: Wordt hier het unieke van het christelijk geloof niet verzwakt ten gerieve van de bemiddeling, de religieuze inbreng ook? Wat zijn de gevolgen van deze visie voor de verhouding tot andere godsdiensten b.v.?
Is er bij Paulus niet veel meer sprake van een volstrekte kloof, als we denken aan wat de apostel zegt over het 'niet te verontschuldigen zijn ...'

Ontmoetingsgebeuren
Op blz. 59 lezen we: Openbaring is een ontmoetingsgebeuren. Een ontmoeting tussen God en mens. Er zijn in die ontmoeting twee partners en de toenadering moet van twee kanten komen. Met alle ontmoeting heeft de openbaring gemeen, dat zij nooit alleen als goddelijk en ook nooit alleen als menselijk beschreven kan worden. In de geschiedenis van God en de mensen gaat het dus om wederkerigheid. Dat bepaalt ook Berkhofs spreken over het verbond, en de verbondsontmoeting. Op blz. 230 schrijft hij: 'De Bijbel noemt de verhouding van God en mens een 'verbond'. Dat woord wijst allerminst in de richting van een subject-objectschema, veeleer in die van het begrip 'intersubjectiviteit'.'
Tegelijk haast de auteur zich erbij te zeggen dat we niet te maken hebben met twee subjecten of partners op hetzelfde niveau. God is het Subject dat in Zijn souvereine liefde ruimte maakt voor andere subjecten en zich in Zijn handelen daardoor laat bepalen en beperken. Berkhof wil een smalle weg gaan tussen de extreem-protestantse visie op de alleenwerkzaamheid Gods en een visie waarbij God afhankelijk wordt van het doen der mensen.
Openbaring is ontmoeting. Maar zo zegt Berkhof er met nadruk bij: God alleen maakt die ontmoeting mogelijk. Van Hem gaat het initiatief uit. "Wij schrijven 'mogelijk maakt' en niet 'tot stand brengt'.
Want ook God kan deze ontmoeting niet tot stand brengen als Zijn partner, de mens, niet van zijn kant op de openbaring ingaat. Terecht schrijft mevrouw Flesseman-van Leer in Weerwoord (blz.34) dat Berkhof het ontwaren en erkennen, dat wil zeggen het aankomen van de openbaring tot een integrerend deel van de openbaring maakt'.
In heel deze visie ligt m.i. iets halfslachtigs. Enerzijds wil Berkhof het genadekarakter handhaven en laten zien dat God God blijft en de mens mens is, en dat zonder de verlichting door Woord en Geest we de openbaring Gods niet verstaan. Anderzijds wordt de inbreng van de mens toch ingebouwd. We treffen dat b.v. aan in Berkhofs geloofsbegrip. Op blz. 464 wordt het geloof instrumenteel genoemd (de lege hand die ontvangt), daarnaast wordt het geloof een centrum van creativiteit genoemd. Het laatste herinnert m.i. aan Berkhofs visie op het ontmoetingskarakter van de openbaring, het wederzijdse van God en mens in het verbondshandelen.
Maar we zien hetzelfde in de paragraaf over de kerk. Op blz. 363 zegt Berkhof dat het in het instituut kerk gaat om de participatie aan het verbondsgebeuren. Om deze participatie mogelijk te maken bedient de Geest zich van verschillende overdrachtselementen, die alle geleidend zijn. Berkhof noemt in dit verband (blz. 364): onderricht, doop, preek, gesprek, avondmaal, diakonie, eredienst, ambt en kerkorde. Let u op het onderscheid met de reformatorische visie, zoals we die in zondag 25 van de Catechismus verwoord vinden: De Heilige Geest werkt het geloof door de verkondiging en sterkt het door de sacramenten van doop en avondmaal. Berkhof legt hier uiteraard ook grote nadruk op. Maar toch noemt hij b.v. het gesprek ook een kerkelijk medium van heilsoverdracht. Zit hier toch ook niet op de achtergrond de gedachte achter van het partnerschap, de inter-subjectiviteit tussen God en mens?
De verbondsrelatie wordt door de openbaring als ontmoeting te verstaan com­plementair genoemd (blz. 4). Goddelijk heil en aardse werkelijkheid zijn complementaire begrippen. Het ene wordt pas zichzelf in het andere. Ik meen dat dit een wezenlijke afbuiging is van de reformatorische visie waarbij de openbaring geheel en al uitsluitend Gods werk is, en waarbij het uitsluitend God is, die Zijn heilsopenbaring verwezenlijkt tot in het geloven toe. Graafland wijst er in Weerwoord op, hoe bij Berkhof wel de gratia, de genade, erkend wordt, als Gods genadig initiatief in het openbaringshandelen maar niet het sola gratia (a.w. blz. 46).
Hierboven gebruikten we het woord 'halfslachtig'. Dat valt je het best op als je in de bundel Weerwoord de bijdrage van dr. Flesseman-van Leer doorleest. Zij meent dat de tweezijdigheid bij Berkhof toch niet voldoende tot zijn recht komt in zijn visie op het verbond. Berkhof wil h.i. een weg gaan tussen een visie waarbij de tweezijdigheid wordt opgeheven, doordat God alles en de mens niets is, en een joods spreken over het verbond waarin de verwezenlijking van het verbond mede afhankelijk is van de gehoorzaamheid van de menselijke verbondspartner. Mevr. Flesseman-van Leer stelt de vraag of de verbondsontmoeting als leidende gedachte ons niet moet brengen bij die 'joodse kant'? Bij Berkhof is dat niet het geval. Daarvoor zijn er gelukkig teveel reformatorische noties aanwezig.
Maar wel kan men zeggen dat het raam waarin deze reformatorische noties gezet worden van dien aard is, dat men heel gemakkelijk die kant uit kan gaan.

Openbaring en geschiedenis
Er is inzake het openbaringbegrip nog een tweede dat we moeten bezien. Dat is de sterke verbinding met de geschiedenis. De openbaring komt tot ons op het vlak van de geschiedenis. Berkhof, die zich hier met name op Von Rad en Pannenberg beroept, ziet het zo, dat de openbaring niet samenvalt met de geschiedenis, maar wel bestaat in een cumulatief proces van gebeurtenissen en interpretaties in de geschiedenis. God sticht, zo lezen we op blz. 65 Zijn eigen geschiedenis, die enerzijds deelneemt aan de algemene wetten van de geschiedenis, en anderzijds middels interrupties, wendingen, catastrofes en bevrijdingen daarin haar eigen traditie sticht. Deze knoopt aan bij religieuze tradities. Op blz. 66 krijgen we dan een beschrijving van dit openbaringsproces waarbij God klein begonnen is als stamgod en door de geschiedenis heen in Zijn openbaringshandelen zich openbaart als de God van uittocht en intocht, van gericht en heil. Dit proces loopt uit op kruis en opstanding, om vervolgens van daaruit weer voort te gaan in een proces waarin Gods gelaat steeds scherper zichtbaar wordt. Berkhof stelt met nadruk dat dit geen harmonische evolutie is, anderzijds is er toch een ontwikkeling; de heilsgeschiedenis gaat nog altijd door.
Dat wat in Christus gebeurd is werkt zich wereldwijd uit.
Wij moeten goed zien wat hier gebeurt. Het openbaringshandelen Gods vindt in de geschiedenis plaats, waarbij er een sterke aansluiting kan zijn aan de algemene geschiedenis. Het Woord van God interpreteert de gebeurtenissen, en het zwaartepunt valt dus in de geschiedenis.
Is het in de Bijbel echter niet zo dat het zwaartepunt valt op het Woord? God is de sprekende en roepende God. Denk aan Hebr. 1: 1. En dat Woord geschiedt in de ruimte van de geschiedenis.
In een kritische bespreking van Klare wijn heeft prof. dr. A. S. van der Woude er destijds (Kerk en Theologie, XVIII, blz. 197v.) op gewezen hoe eenzijdig Von Rads visie op de openbaring als historisch gebeuren is. De geschiedenis is plaats en niet orgaan van openbaring. Het Woord interpreteert maar niet ach­teraf allerlei gebeurtenissen. In het profetisch Woord (zo zegt de Heere) ge­schiedt openbaring.
Berkhofs visie op de openbaring is ook van invloed op zijn Schriftbeschouwing, De Schrift heet op blz. 91 de menselijke reactie op de openbaring. Wij ontmoeten hier de openbaring indirect, in de spiegel van het menselijk getuigenis. En dit getuigenis is zelf produkt van een vertolkingsgeschiedenis. Ook hier doet Berkhof zijn best het gezag van de Scriptura te beklemtonen. Maar ook hier treft ons een typische tweeslachtigheid. Enerzijds aanvaardt hij volledig het moderne kritische bijbelonderzoek, dat op blz. 93 een gericht genoemd wordt over een poging Gods gezag menselijk en doorzichtig te maken. Anderzijds stelt hij vast dat we door de woorden der Schrift in aanraking komen met het getuigenis van de openbaring. Er is z.i. sprake van een wisselwerking. De Schrift verwijst ons eerst met gezag naar de openbaring. Vervolgens beoordelen wij op gezag van wat wij van de openbaring hebben verstaan de getuigenissen van de Schrift (blz. 92).
De Schrift moet gezien worden als vrucht van het vastleggen en doorvertellen van de openbaringsgetuigenissen. Er is niet één normatieve doorvertelling. Berkhof is op dit punt erg geboeid door de verscheidenheid die we in de Schrft aantreffen tussen b.v. Paulus en Jacobus, Johannes en Paulus enz.
Ook de grenzen tussen canoniek en nietcanoniek zijn vloeiend. Samenhangend met Berkhofs openbaringsbegrip, openbaring als geschiedenis, is de wijze waarop hij de geschriften uit de periode tussen O. en N.T. waardeert. Deze hebben deel gekregen aan de openbaringsgeschiedenis.
De mogelijkheid van canonuitbreiding dus moet overwogen worden. Maar wie is gemachtigd, zo lezen we op blz. 86, dit besluit te nemen? Ik meen dat hier het Schriftgezag toch wordt opgeofferd aan de historische ontwikkeling. Is het zo, dat de canon die we hebben 'zeer gevarieerde en tegenstrijdige reacties bevat op het openbaringsproces' (blz. 84). Is hier niet uitgegaan van een bepaalde wijze van lezen van de Bijbel? Bovendien hoe zit het met de vertolking? Met het beroep op de Bijbel ook? De invloed van de moderne bijbelkritiek maakt dat we met de vermelding van bewijsplaatsen niets meer kunnen beginnen. We moeten onderscheiden tussen het gezegde en bedoelde. En we moeten het zo herzeggen dat dat wat de bijbelschrijvers in hun situatie bedoelden, de mens van nu in zijn situatie treft.
Dat alles heeft voor de regels die gelden voor de vertolking, en voor het lezen van de Schrift, voor het Schriftgebruik in de geloofsleer ook consequenties. Doch daarover willen we in een volgend artikel nader ingaan.
Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Een nieuwe dogmatiek  van Berkhof 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's