Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is de  'Gereformeerde Gezindte'? 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is de 'Gereformeerde Gezindte'? 5

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

het Evangelie van het kruis (1)

In een paar artikelen willen we nog iets zeggen over het belijden van het Evangelie zoals Groen dat als de grote opdracht van de kerk en van iedere gelovige zag. En we zullen dat doen door op twee momenten uit zijn bewogen leven te wijzen. In de eerste plaats op een uit zijn strijd voor christelijk volksonderwijs. En daarna op een uit zijn strijd voor de zuivere prediking van het Evangelie.

Teder weet dat de strijd voor christelijk volksonderwijs een van de belangrijkste facetten van Groens levensarbeid is geweest. Hij werd tot die strijd gedwongen. In 1806 had ons volk een nieuwe schoolwet gekregen. Daarin werd bepaald dat het onderwijs moest strekken ter bevordering van 'maatschappelijke en christelijke deugden'. De Bijbel werd als leesboek op de openbare school toegelaten. Maar 'leerstellig' onderwijs was verboden. De school was toegankelijk voor kinderen van alle gezindten. Ze was een 'gemengde' school. Alleen voor joden werden afzonderlijke openbare scholen opgericht. In 1820 waren er daarvan in Amsterdam twintig !

Na de bevrijding van 1813, toen de wet van 1806 opnieuw van kracht werd, was men aanvankelijk zeer ingenomen met deze openbare school. Ook Groen was dat. Maar ten gevolge van de steeds toenemende secularisatie kreeg ook het onderwijs al meer een liberaal, een humanis­ tisch karakter. Dat proces werd in de hand gewerkt door de rooms-katholieke geestelijkheid die zich verzette tegen het lezen van de Bijbel op de volksschool. Ook van die zijde eiste men de 'neutraliteit' van het openbaar onderwijs.

Na de grondwetsherziening van 1848, die de vrijheid van onderwijs bracht, moest er, als organieke wet, ook een nieuwe onderwijswet komen. Groen van Prinsterer gaat dan het pleit voeren voor een 'facultatieve splitsing van de staatsschool'. Waar dat gewenst en mogelijk was moesten naast elkaar protestantse, rooms-katholieke en joodse openbare scholen worden opgericht. Groen wilde van de 'gemengde' staatsschool af. Die werd, zoals hij scherp zag, al meer een exponent van het liberalisme, een 'secte-school van de modernen'. De conservatieve liberalen verzetten zich hevig tegen Groens opvattingen. Zij behielden globaal genomen een vaak louter sentimentele gehechtheid aan het algemeen-christelijke karakter van de volksschool. Thorbecke was ook op dit punt Groens felste tegenstander. Hij koos principieel voor een in godsdienstig opzicht 'neutrale' school.

Als Thorbecke minister geworden is, durft hij evenwel geen nieuwe onderwijswet naar eigen ideeën in te dienen. Hij heeft daarvoor wel een ontwerp klaar. Maar hij weet dat het volk in zijn brede lagen nog zeer gehecht is aan het christelijk karakter van de volksschool, hoe verzwakt dat ook was. En daarom komt hij met zijn ontwerp niet in de Tweede Kamer.

Een volgend ministerie waagt het een wet in te dienen die ronduit 'neutraal' onderwijs voorschrijft. Daartegen breekt een storm van protest los. Zelfs de 'ethischirenischen' nemen daaraan deel! De overgrote meerderheid van de Tweede Kamer is evenwel vóór de wet. Maar dan grijpt de koning in. Hij verklaart dat hij aan deze wet nooit zijn sanctie zal geven. Het ministerie treedt daarop af ! Een onoplosbare regeringscrisis dreigt.

Een ogenblik schijnt er gedacht te zijn aan een ministerie waarin aan Groen van Prinsterer de portefeuille voor het onderwijs zou worden toevertrouwd. Maar Willem III wil uiteindelijk toch niet met hem in zee. En dan redt Groens vroegere vriend Van Rappard de situatie. Hij schuift de bekende Reveil-man Van der Brugghen als kabinetsformateur naar voren, terwijl hij zelf de leiding van de gang van zaken in handen houdt.

Het kabinet-Van der Brugghen/Van Rappard verklaart bij zijn optreden dat het vasthoudt aan de 'gemengde overheidsschool', de school 'waaraan de natie gehecht is'. En het dient spoedig daarop een wet in waarin bepaald werd dat het onderwijs in godsdienstig opzicht voor niemand 'aanstotelijk' en dus 'neutraal' zal zijn. Maar — de oude doelstellingsformule werd daarin vastgehouden.! Die werd zelfs nog 'positiever'. Het onderwijs zal namelijk moeten dienen 'ter bevordering van alle christelijke en maatschappelijke deugden'. Het woord 'christelijke' staat nu zelfs voorop !

Groen is verbijsterd. Het gebruik van het woord 'christelijke' in dit verband is naar zijn diepe overtuiging 'heiligschennis'. Het is ook rondweg boerenbedrog !

De behandeling van de onderwijswet van 1857 in de Tweede Kamer vormt één van de hoogtepunten uit onze parlementaire geschiedenis.

De in die dagen veruit dominerende figuren in het parlement, Thorbecke en Groen, staan dan in volle wapenrusting vierkant tegenover elkaar. En dat in een strijd over wat voor hen beiden het meest essentiële, het allesbeheersende is.

Thorbecke is de geniale, autocratische, hooghartige staatsman in wie het liberalisme van zijn dagen vlees en bloed is geworden. Hij is de man die én als minister én als Kamerlid-in-de-oppositie de Nederlandse politiek een kwarteeuw lang volkomen beheerst. Groen is ook als volksvertegenwoordiger — minister werd hij nooit! — in de eerste plaats belijder van het Evangelie en als zodanig de principiële bestrijder van het destijds oppermachtige liberalisme.

In zijn strijd tegen de onderwijswet van zijn vriend en broeder Van der Brugghen rijst Groen als parlementariër tot ongekende hoogte. Want daarin ging het naar zijn innige overtuiging om wat voor het Nederlandse volk van beslissende betekenis was. In geding was immers niet alleen de — reeds uiterst gewichtige — vraag of de jeugd van ons volk ook in de volksschool een christelijke opvoeding zou ontvangen, maar bovenal de vraag of de 'Staat der Nederlanden een christelijke zou blijven dan wel verworden zou tot een godsdienst-loze, een a-christelijke, zo niet tot een anti-christelijke!

In zijn felle bewogen oppositie tegen Van der Brugghens wetsontwerp, schittert nu Groen in al zijn talenten. Zijn kennis van de historie is fenomenaal, verbluffend zijn meesterschap over de taal, prikkelend zijn vlijmscherpe ironie. Hij wordt gevreesd zowel vanwege zijn nooit kampgevende debatteerkunst als om zijn ontzagwekkende geleerdheid. En in en met dat alles betoont hij zich een staatsman in de eminente betekenis van het woord en tegelijk een politicus van grootse stijl.

In de debatten over de onderwijswet ging het vóór alles om de term 'christelijke deugden'.

Wat is de inhoud, de strekking daarvan ? Hoe wordt dat begrip 'christelijke deugden' gevuld ?

Thorbecke kan deze woorden in de omschrijving van het doel van het volksonderwijs aanvaarden. Want hij is van oordeel dat er van 'christendom' in het volksonderwijs wel sprake mag, ja zelfs móet zijn. Maar dan alleen van een bepaald soort christendom. Van een 'christendom' dat hij omschreef als een 'christendom boven geloofsverdeeldheid'. Als daarom in de wet van 'christelijke' deugden gesproken wordt kan hij die term alleen aanvaarden als ze in overeenstemming met zijn 'christendom' wordt geïnterpreteerd.

Hoe deze interpretatie dan moet zijn heeft Thorbecke in het debat over de onderwijswet op de puntige, bondige, kernachtige wijze waarop hij steeds zijn gedachten formuleerde, zó omschreven: 'Opleiding tot christelijke deugden op de gemengde school mag in geen andere zin worden opgevat, dan dat alle leerstellige en dogmatische bestanddelen, alles met één woord wat tot het begrip des Christendoms, van zijn waarheden, van zijn feiten, van zijn geschiedenis behoort, van de gemengde school verwijderd moet blijven'. ')

Groen kant zich hartstochtelijk tegen deze opvatting van 'christendom' en 'christelijke deugden'. Die betekent naar zijn overtuiging een radicale misduiding, ja een vernietiging van het authentieke christendom, van de christelijke religie, van het Evangelie. En hij is ontzet, ja verbijsterd als hij hoort dat zijn geestverwant, de anti-revolutionair Van der Brugghen, de interpretatie van Thorbecke van de 'christelijke deugden' uit de wet overneemt met de woorden: 'Ik meen dat die verklaring (die van Thorbecke — C. V.) juist en dat zij duidelijk is. Dat het alzo zij, vordert de Grondwet en dit vordert de rechtvaardigheid. Allen, Protestanten, Roomsch-katholieken en Israëlieten, kunnen met recht vorderen dat aan hun kinderen niets worde medegedeeld, dat kwetsend, dat strijdig is met ieders (iemands ? ) godsdienstige overtuigingen, en daartoe behoort alles wat tot het begrip van het Christendom, van het begin tot het einde behoort.'')

Kampen


') Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Mr. Groen van Prinsterer. Tweede deel; Utrecht 1857, 276*. Thorbecke omschreef zijn opvatting omtrent het Christendom o.a. als volgt: 'De tegenwoordige beschaving hebben wij niet alleen in dit land, maar ook elders, hoofdzakelijk aan het christendom te danken. Hoe kan de wetgever, zelf onder de invloed van het christendom opgevoed en gevormd, zich aan de invloed daarvan onttrekken? ... Het christendom is niet gebleven binnen de kerk, het is een burgerlijke kracht geworden; de ziel onzer beschaving; een stroom, die zich door alle aderen der maatschappij heeft uitgestort. Het is deze invloed van het christendom, die zich van zelf, de wet spreke of zwijge, zal doen gevoelen ... het christendom is de grondslag, de bezielende geest van onze maatschappij, en het is dus ook in de school. Gij kunt niet en de school kan niet neutraal zijn jegens het christendom... Het christendom heeft onze wetgeving en ons bestuur, onze samenleving en onze zeden doortrokken, maar dat is niet het bijzondere christendom ener bepaalde kerk, het is het éne licht, waarvan de onderscheidene geloofsbelijdenissen bijzondere stralen zijn; het is het christendom boven kerkelijke afzondering... Met groot leedwezen, en ik zou zeggen met verontwaardiging, heb ik de naam van godsdienstloos zien toepassen op onze scholen. De openbare school kan naar mijn inzien niet godsdienstloos zijn. Het christendom is de grondstof, de bezielende geest van onze maatschappij, en het is dus in de school'. Vgl.: D. Hans, Een man als uit ijzer gegoten, Johan Rudolf Thorbecke, 174/5.

^) Idem, 276* 'Door deze wet verkrijgen wij' — aldus Groen — 'in beginsel, de godsdienstloze, de neutrale, de louter burgermaatschappelijke school, uit de aard der zaak, al wierd de wet honderdmaal met het woord Christelijk gesierd.' Idem, 239*

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Wat is de  'Gereformeerde Gezindte'? 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's