Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de schoolstrijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de schoolstrijd

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al wat een kind beminnen moet en weten. Dat kan alleen de Heer ons doen verstaan.

Onder dit motto, enkele regels uit een schoollied van ds. J. de Liefde, brengt drs. Gilhuis ons een buitengewoon boeiend boek over de Schoolstrijd. Een memorietafel van het christelijk onderwijs. In de middeleeuwen werden z.g. memoriediensten gehouden, kerkdiensten ter nagedachtenis aan overledenen. Bij de inrichting van zo'n dienst hoorde dan vaak het aanbrengen van een memorietafel, een schilderij, een ingelijst paneel waarop de overledene was afgebeeld.

Welnu, dit boek wil een gedachtenistafel zijn met portretten van hen die bij de Schoolstrijd betrokken waren. In dankbare herinnering aan zovelen die de strijd hebben volgehouden.

Levendig schildert Gilhuis de hoofdfiguren in deze strijd: Groen van Prinsterer, Van der Brugghen, Heldring, Lohman, Gunning. Maar ook vele anderen, onbekend gebleven, echter in dit bronnenboek naar voren gehaald: schoolmeesters die onder barre omstandigheden hun werk verrichtten, ouders die in geloofsmoed zich vele opofferingen getroostten; een meester Van Malsen in Bergen die zijn schoolkinderen ontving met het gelegenheidswoord: 'Komt gij kinderen, ik zal u de vreze des Heeren leeren', en zo vele anderen die door hun werk bijgedragen hebben aan de christelijke school. Het ging en gaat ook nu nog om de vraag wat we voor onze kinderen het allerbelangrijkste achten.

Geschiedenis

De geschiedenis van de Schoolstrijd begint met een belangrijke Schoolwet die gedurende een halve eeuw het onderwijs in ons land heeft beheerst, de onderwijswet van 1806.

Krachtens de nauwe band die er bestond tussen kerk en staat droeg de school tot 1795 een gereformeerd karakter. Zij werd de gereformeerde school die uitging van de gereformeerde overheid en waarop de gereformeerde kerk, vooral via de besluiten van haar Dordtse synode in 1618/ 1619, overwegend invloed uitoefende. Festus Hommius, scriba van deze synode, noemde de scholen 'planthoven der gemeente'.

Pas toen in 1795 de scheiding van kerk en staat werd doorgevoerd, zou ook deze gereformeerde signatuur van de ene openbare school grondig gewijzigd worden en daarvan was de schoolwet van 1806 een duidelijk bewijs. De doelomschrijving van het onderwijs kreeg een nieuwe formulering, nl. 'opleiding tot alle maatschappelijke en christelijke deugden'. Het was de leer van het gematigd 'protestantisme' die hierin tot uitdrukking kwam; de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen die er het stempel op drukte, met de rationalistische trias van God, deugd en onsterfelijkheid als steekwoorden. De openbare school en de z.g. Groninger richting in de theologie waren als het ware voor elkaar geschapen. Bovendien funktioneerden velen uit deze Groninger richting als schoolopziener, zoals prof. Hofstede de Groot. De openbare school werd een produkt van algemeen christendom en rationalisme.

Tegen deze achtergrond die de geest was van de wet van 1806 moeten we de Schoolstrijd plaatsen.

Daar is allereerst het Reveil, met als belangrijkste vertegenwoordiger Groen van Prinsterer. Daarnaast de Afgescheidenen met name de predikanten Brummelkamp en Van Raalte. Vervolgens deden ook verschillende onderwijzers mee aan het protest tegen de voortschrijdende ontchristelijking van de school.

Wanneer Gilhuis de Schoolstrijd wil faseren spreekt hij van drie perioden. De eerste fase, ingeleid door Groen, kan men karakteriseren als een strijd tegen, het monopoliestelsel van de wet van 1806 en vóór de vrijheid van het bijzonder onderwijs. In de tweede periode, van 1848-1857 ging het meer om het karakter van het openbaar onderwijs, terwijl het na de wet van Van der Brugghen (1857) een strijd werd om recht, om betere levensvoorwaarden voor het bijzonder onderwijs, tot de gelijkstelling met het openbaar onderwijs verkregen zou zijn (1857-1917).

Groen van Prinsterer

In dit bronnenboek neemt terecht het werk van Groen van Prinsterer een grote plaats in. Deze Evangeliebelijder uit de kringen van het Reveil laat ook nu nog een lichtend spoor na. Wat heeft deze man een vaak eenzame strijd gehad! Het is boeiend om na te gaan hoe zijn denken over de christelijke school zich ontwikkelde. In de eerste periode komt Groen op voor het recht van het bijzonder onderwijs. In zijn toespraak van 27 augustus 1840 zegt hij in de 'Dubbele Kamer': 'Ouders, die met of zonder genoegzamen grond in gemoede overtuigd zijn dat de strekking van het onderwijs op de bestaande scholen onchristelijk is, moeten niet rechtstreeks of zijdelings, worden verhinderd aan hunne kinderen zoodanig onderwijs te geven als zij meenen te kunnen verantwoorden voor God. Die dwang, ik zeg het ronduit, is ondragelijk en behoort een einde te hebben’.

Groen houdt echter aanvankelijk nog vast aan de openbare school, maar dan wel voluit christelijk. Hij heeft profetisch getuigd tegen de voortschrijdende ontkerstening der openbare school. Het ging hem om een christelijke staatsschool. Waar de plaatselijke omstandigheden het onmogelijk maakten het christelijk karakter der school te handhaven, heeft hij bij de z.g. facultatieve splitsing der staatsschool opgeworpen, 'afzonderlijk onderrigt voor Protestanten en Roomsch Katholieken in de vakken waarop de invloed van onderscheidene geloofsbegrippen zich bijna onvermijdelijk openbaart'. Daarnaast heeft Groen altijd willen openhouden de mogelijkheid tot stichting van bijzondere scholen voor hen, die in verband met het karakter der plaatselijke openbare school, in hun gewetensvrijheid niet mochten worden beknot door de verplichting hun kinderen naar de staatsschool te zenden. In deze periode ziet Groen echter de bijzondere school als uitzondering, als een toevlugtsoord tegen de wet’.

In deze stellingname schuilt ook het conflict met Van der Brugghen; deze laatste zag de bijzondere school vanaf het begin als ideaal. Hij achtte het niet de taak van de staat om het christendom te propageren. Het is de plicht van de ouders om tot schoolstichting te komen. De geschiedenis heeft Van der Brugghen in het gelijk gesteld, hoewel van Groen gesteld mag worden dat hij lang geworsteld heeft om een theocratisch ideaal te verwezenlijken. Het ambt van de overheid als dienares van God, betekende voor hem de zorg van de overheid voor een christelijke volksschool.

Groen verloor. Op 20 juli 1857 werd het wetsontwerp aangenomen. Groen nam ontslag als lid van de Tweede Kamer.

Nadien volgden nog meer botsingen, met name met de groep van predikanten die behoorden tot de ethische richting (Beets, De la Saussaye). Zij bleven zich zeer afzijdig opstellen t.a.v. het christelijk onderwijs. Het Reveil splitste zich op in verschillende groepen.

Na de aanneming van de wet van 1857 werden overal pogingen in het werk gesteld om christelijke schooltjes van de grond te krijgen, zij het zonder subsidie van de overheid.

Groen laat, nu de gemengde staatsschool het christelijk karakter verliest en dit bij de wet geregeld is, zijn idee van de christelijke staatsschool varen.

Van nu af aan zet hij zich in voor het bijzonder onderwijs. Hij heeft gezien in een godsdienstloze staat te leven. 'Niemand', zo schrijft hij in 1865, 'is meer dan ik, voorstander van het openbaar onderwijs geweest. Op voorwaarde, dat het met de behoefte eener godsdienstige bevolking in overeenstemming zou worden gebragt: Maar nu het tegendeel geschied is, nu de godsdienst van de Staatsschool geweerd wordt, nu moet de begunstiging ophouden. Nu brenge men openbaar en bijzonder onderwijs in omgekeerde verhouding'. Groen ontwierp in deze jaren zijn Schoolwetprogram. De tegenstand van de liberalen was echter groot. Hij is onvermoeid blijven strijden voor de rechten van het bijzonder onderwijs.

Zijn program werd echter niet gerealiseerd.

De liberale minister Kappeyne van de Coppello kwam met een ontwerp van een nieuwe onderwijswet. Dit voorstel bedoelde vele technische en hygiënische verbeteringen in de scholen aan te brengen. Alleen de openbare scholen zouden echter hiervoor een vergoeding ontvangen, de bijzondere niet. Dit zou betekenen dat de kosten van de ouders die de bijzondere scholen steunden nog groter werden.

Om Koning Willem III te bewegen dit wetsontwerp dat door de Kamer was aangenomen niet te tekenen kwam toen een enorme beweging op gang die leidde tot het Volkspetitionnement van 1878, georganiseerd door Kuyper, de Savornin Lohman, en De Geer. Bij de audiëntie sprak Elout van Soeterwoude een rede uit. De koning tekende echter wél. Een triomf van het liberalisme.

In de laatste fase van de Schoolstrijd bleef de onderwijskwestie nog steeds een politiek hangijzer. Toen in 1866 een Grondwetsherziening in zicht kwam, werd dan ook van de kant der Rechterzijde de eis gesteld: géén Grondwetsherziening zónder beëindiging van de Schoolstrijd.

In 1889 werd een wetsvoorstel aangenomen waarin de principiële gelijkheid tegenover Rijkskas werd uitgesproken; hoe groot de subsidie zou zijn, deze kwestie zou later volgen. Het duurde tot 1917 voordat een Staatscommissie, waarin Lohman zitting had, met een ontwerp kwam. Tevoren had Kuyper zijn schoolwetnovelle door de Kamer geholpen.

In 1920 sloot minister De Visser de slotfase van de Schoolstrijd af. Een nieuwe Lager Onderwijswet was aangenomen, waarin de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs was gewaarborgd.

Een lange periode van strijd, maar ook van ontroerende getuigenissen en van persoonlijke offers werd afgesloten.

Belangwekkend

Een belangwekkend boek, deze memorietafel. Op ongewoon boeiende wijze beschrijft Gilhuis deze periode. De schrijver is een geëngageerd verdediger van de christelijke school. Hij heeft de zaak van het christelijk onderwijs een dienst bewezen door de Schoolstrijd op deze wijze te beschrijven. Het moet voor het christelijk onderwijs een appèl zijn om het pand, dat door Gods genade, met zo veel strijd ontvangen is, te bewaren tot heil van onze kinderen.

Hoe triest om te moeten constateren dat vele scholen, die nu de naam van christelijk dragen, in feite niets anders zijn dan de gemengde scholen waartegen Groen en anderen hebben gestreden.

Dat toont ons hoe de Schoolstrijd niet afgesloten is in 1920 maar doorgaat tegen gevaren van buiten en van binnen. 't Moet in de christelijke school om Christus gaan. Om datgene wat Groen verwoorde in 1857: ...'Wij prediken Christus den gekruisigde, den Joden eene ergernis en den Grieken eene dwaasheid; Christus de kracht Gods en de wijsheid Gods; voor den Israëliet en Griek de rotse der ergernis en de steen des aanstoots; voor den Christen het fundament en de steen die ten hoofd des hoeks gelegd is. Hier ligt eene onoverkomenlijke kloof. En waarom zijn wij, in dit opzigt, exclusief? omdat, zoodra wij ophouden exclusief te zijn, wij worden geabsorbeerd.....’.

Krimpen a. d. IJssel

n.a.v. drs. T. M. Gilhuis: Memorietafel van het  christelijk onderwijs, de geschiedenis van de Schoolstrijd. Uitg. J. H. Kok B.V., Kampen, prijs ƒ 19,90. 

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Over de schoolstrijd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's