De contourennota van Minister Van Kemenade
4 (slot)
d. Verlengde leerplicht.
Ik meen dat ik ten aanzien van dit onderwerp kort kan zijn. De voorgestelde verlenging van de leerplicht tot achttien jaar vindt in het land vrij grote weerstand. De voorzitter van de Vereniging voor Christelijk M.A.V.O. slaakte op de laatste jaarvergadering de zucht: 'Mag je in onze maatschappij ook 'niet' willen leren ? ' De leerlingen krijgen een groot aanbod aan kennis, maar een zeer gering aanbod aan ervaring. Zij mogen wel kijken naar het spel van de maatschappij, de spelregels ook wel leren, maar niet meespelen'. Deze uitspraken zijn correct, maar ik vermoed zo dat Minister van Kemenade daar nog wel wat aan toe te voegen zou hebben, door te wijzen op participatieonderwijs en meer inspraak. Ook de Vereniging van Docenten aan Christelijke Pedagogische Akademies (V.D.C.P.A.) hebben hun bezwaren kenbaar gemaakt. Zij willen leerplicht laten ophouden op zeventienjarige leeftijd, en wel om de volgende redenen:
a) Bij een grote groep leerlingen moet men niet al te veel motivatie verwachten.
b) Naarmate het verplichte onderwijs langer gaat duren, wordt de kans groter dat de verschillen in aanleg, prestatie en vaardigheden des te duidelijker aan de dag zullen treden, hetgeen weer resulteert in verdergaande sociale desintegratie en discriminatie.
c) Leerplicht tot aan de meerderjarige leeftijd laat zich moeilijk verdragen met het ideaal van opvoeden tot vrijheid, zelfstandigheid en mondigheid.
d) Voorhands kan nu al gezegd worden, dat controle op de verschijningsplicht weinig zin heeft.
e) Uitbreiding van onderwijsvoorzieningen leiden tot enorme kostenverhoging. Dit leidt voort tot verdergaande technologisering van het onderwijs, hetgeen weer een belemmering betekent voor de sociale mobiliteit (beweeglijkheid).
Dit is dan het oordeel van de V.D.C.P.A. en ik meen dat het niet wijs zou zijn daar nog meer aan toe te voegen.
e. Experimenten in het onderwijs
Misschien is het nuttig nu de Minister zulke verstrekkende veranderingen voorstelt, toch even in te gaan op de betekenis van de experimenten. De uitkomsten en resultaten van experimenten zouden dan de indicatie geven tot het doorvoeren, van een bepaalde vorm van onderwijs. Vooraf dienen we vast te stellen, dat experimenten slechts ten dele bijdragen aan het tot stand komen van het onderwijsbeleid. Opmerkelijk is dat in de C.N. weinig gesproken wordt over de betekenis van het experiment. Voor alle duidelijkheid: We kunnen twee soorten van experimenten onderscheiden, namelijk:
a) Structuur doorbrekende experimenten. Er zijn er op dit moment, dacht ik, drie waarvan de aansluiting kleuterschoolschool-basisschool en de middenschool wel de bekendste zijn.
b) Kleinschalige experimenten die meer betrekking hebben op het onderwijs zelf, meer liggend op deelgebieden, bijvoorbeeld wijze van differentiatie bij taallezen, aktiviteiten wiskundig rekenen e.a.
Nu is het merkwaardig dat, wil men een experiment gaan starten, men eerst dient vast te stellen of een bepaalde verandering wenselijk is. Bijvoorbeeld de wenselijkheid van de middenschool, tegenover een mogelijk bijstelling vanuit de categoriale scholen, zoals M.A.V.O., H.A.V.O., V.W.O. Kunnen onze wensen ook niet gerealiseerd worden binnen de bestaande acholen ? Dit zijn zaken die in de C.N. onvoldoende aandacht krijgen.
Bovendien al zijn de experimenten qua probleemstelling, taakstellingen, experimenteerplan en evaluatiemogelijkheden' nog zo goed uitgevoerd, wat bewijzen ze dan nog ? Kan ooit bewezen worden dat de middenschool wenselijk is, ja of nee ? Is dit niet meer een filosofie, binneufwelk schoolsysteem bijvoorbeeld de leerlingen de beste kansen krijgen, dan een objektief gegeven situatie ?
Een onderwijsfilosofie laat zich niet bewijzen door experimenten, maar is alleen te geloven. Ik waag te zeggen, dat de wenselijkheid van de middenschool niet te bewijzen is door de uitkomsten van experimenten. Hooguit kunnen experimenten iets zeggen over de inrichting van het onderwijs, de wijze van aanpak en meer niet. Wie het experiment aanvaard heeft 'ja' gezegd tegen het principe: middenschool.
ƒ. Vrijheid van onderwijs
Ook in deze problematiek wil ik de reacties van de Vereniging van Docenten aan Christelijke Pedagogische Akademies volgen. Zij stellen, dat de Minister en ook zijn staatssecretarissen telekens weer en overal verklaren, dat de bij de grondwet vastgestelde vrijheid van onderwijs gehonoreerd zal blijven. Zij doen dit nogal erg nadrukkelijk. De vraag blijft echter, wat men nu onder die term verstaat en de vrees is niet ongegrond, dat er tengevolge van de interpretatie van deze grondwet, spanningen zullen ontstaan tussen de Minister en een deel van het onderwijsveld met allen die daarbij betrokken zijn. Het begrip heeft een historische geladenheid en houdt voor het christelijk onderwijs in: niet alleen vrijheid van richting, maar ook vrijheid van inrichting, zij het onder beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld doelmatigheid en deugdelijkheid, door de Overheid te stellen.
Helaas verstaat de Minister niet onder de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van inrichting. De divergentie tussen beide standpunten heeft grote consequenties voor de te volgen onderwijspolitiek en. wordt duidelijk op tal van belangrijke punten, die zowel direct al? indirect met de inhoud van de C.N. te maken hebben.
Concreet gezegd, gaat het volgens de V.D.C.P.A. om de volgende zaken:
a) In de voorgestelde weergave van, het nieuwe onderwijsartikel 208 in de grondwet is herhaaldelijk sprake van 'bij of krachtens de wet te stellen voorwaarden', waaraan het bijzonder onderwijs moet voldoen. De term 'krachtens de wet' maakt de weg vrij voor regeren bij koninklijke besluiten en circulaires.
b) In hetzelfde artikel is de term 'bekwaamheid' vervangen door 'geschiktheid'. De laatste formulering is veel subtieler en maakt de rechtspositie van de onderwijsgevende zwakker.
c) Er wordt in de nieuwe tekst van artikel 208 ook voor het eerst gesproken van 'bij de wet aangewezen soorten van onderwijs'. De nieuwe redaktie geeft de Minister een wapen in de hand om een monopoliepositie te eisen voor de middenschool en andere vormen van secundair onderwijs uit te sluiten. En hierover zijn de gedachten van de huidige Minister niet dubbelzinning.
d) Democratisering is ook voor het onderwijs een urgente zaak. Wat de C.N. hiervan zegt, is echter voor het christelijk onderwijs lang niet altijd aanvaardbaar. Dat de inspraak van de leerlingen in school toeneemt naarmate zij ouder worden, is begrijpelijk,
Maar er zijn duidelijk grenzen, vooral waar het gaat om de bevoegdheden van de leerlingenraad betreffende inspraak bij de benoeming van personeel, volledige zeggenschap over leerlingenaccomodatie en leerlingen-aktiviteiten en deelname aan het besturen van de school.
e) De V.D.C.P.A. is niet gelukkig met het creëeren van bovenscholen met een schoolbevolking van 1000-1500 leerlingen. Gevreesd moet worden, dat bepaalde regio's dan alleen maar zo'n instituut kunnen krijgen in de vorm van een samenwerkingsschool en dat is in strijd met de vrijheid van onderwijs.
Conclusies
g. Laat ik volstaan om met enkele conclusies te eindigen:
— De vrijheid van oprichting, richting en inrichting van het onderwijs zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor het bijzonder onderwijs betekent dit, dat de autonomie (zelfbeschikkingsrecht) van de school uitgangspunt van de onderwijsstructuur moet zijn.
— De vrijheid van onderwijs kan door een centralistische en uniforme verzorgingsstructuur worden aangetast.
— Het is de taak van de overheid kaders te scheppen die het bijzonder onderwijs de gelegenheid bieden optimaal te functioneren. Waarborgen moeten worden geschapen, dat levensbeschouwelijke verscheidenheid in het onderwijs behouden blijft.
De primaire taak van de christelijke school is het kind in aanraking brengen met het Woord van God dat oproept tot geloof en bekering.
— Het onderwijs behoort ook bij te dragen aan de ontwikkeling van de samenleving. Het christelijk onderwijs wil wat de gerichtheid op de samenleving betreft de leerlingen in het bijzonder confronteren met bijbelse normen als gerechtigheid en naastenliefde, en met waarden als vrijheid en verantwoordelijkheid in hun betekenis voor het bestaan van de mens en en zijn plaats in de samenleving.
(Enkele stellingen overgenomen uit: 'Samen verantwoordelijk voor het onderwijs' Wetenschappelijke Instituten C.D.A.).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 september 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 september 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's