Geestelijk ontwaken
Gemeentelijk
Men kan zich afvragen of onze tijd de meest geëigende is om stellenderwijs over geestelijk ontwaken in gemeentelijke zin te spreken. Toen vorig jaar de hervormde visitatorengeneraal hun vijfjaarlijks rapport aanboden aan de Generale Synode werd gewag gemaakt van streken met afnemend kerkbezoek: het verstedelijkte platteland, Zeeland en de classis Apeldoorn b.v. Verder ook van afname van het aantal predikantsplaatsen en sluiting kerkgebouwen. Als oorzaken werden genoemd: migratie, ontvolking van oude kernen, trek naar het platteland, toenemende weekend-recreatie. Zouden dat overigens de enige oorzaken zijn dan zou er iets niet kloppen. Want in deze factoren kan alleen maar de oorzaak zitten van verschuiving (afname in het ene gebied en toename in het andere gebied) niet van teruggang over de hele linie. Daarom hebben de visitatoren, terecht ook als oorzaken genoemd: de vervreemding van het evangelie, het afnemen van de kerkelijke belangstelling, het zich afwenden van de kerk-als-instistuut door de jongeren.
Maar het visitatorenrapport spreekt ook over opleving, namelijk daar waar b.v. na jarenlange vacature nieuwe impulsen aan het gemeentelijk leven worden gegeven door de komst van een enthousiaste voorganger, die door trouw pastoraat en bijbelse prediking ook anderen (ambtsdragers en gemeenteleden) weet te bezielen.
Toch reden!
Er is toch dunkt me reden om stellenderwijs over geestelijk ontwaken te spreken. En wel allereerst vanuit de belofte: 'Ziet Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld!' Daarom kan de Nederlandse Geloofs Belijdenis ook onovertroffen van de kerk belijden, dat zij is een 'heilige vergadering van ware christgelovigen' en kan van deze kerk gezegd worden, dat zij er is geweest 'van het begin der wereld af en zal zijn tot het eind toe gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, welke zonder onderdanen nietzijn kan'. 'Deze heilige kerk', zo wordt vervolgd, 'wordt van God bewaard, of staande gehouden tegen het worden der gehele wereld, hoewel zij soms zeer klein en als tot niet schijnt gekomen in de ogen der mensen'. Omdat Christus doorgaat in elke tijd Zijn gemeente bijeen te vergaderen uit alle volkeren - hoe klein of hoe groot die gemeente dan naar Gods gemaakt bestek ook moge zijn - daarom mogen we in elke tijd, ook in onze tijd over geestelijk ontwaken in gemeentelijke zin met stelligheid en verwachting spreken. Dwars tegen de machten van de secularisatie, van de ideologieën, van de degeneratieverschijnselen, van de wetenschappelijke dwangmatigheden, van de massageest van deze tijd in, gaat het kerkvergaderende werk van de Heilige Geest door. Nieuw gemeentelijk leven werd en wordt gewekt, gister, vandaag en morgen. In de landen van het Oostblok vaak op verscholen plaatsen. Hier in het Westen nog in vrijheid. De kerk is kerk onder de hoede van de hoop.
Ook praktisch
Niet alleen vanwege de belofte, maar ook praktisch mag gesproken worden over geestelijk ontwaken in gemeentelijke zin. Als we zien op wat tot vandaag reëel geschiedt dan is het ook een miskenning van het werk van de Heilige Geest als we de kerk al maar naar beneden praten, zo in de trant van: slechts neergang! De duizenden en tienduizenden, die de gemeente van nu vormen zijn bijeenvergaderd door het kerkvergaderende werk van de Heilige Geest, die ook in de uiterlijke roeping, in het voegen van mensen in de gemeente (door geboorte) en het houden bij de gemeente, present is. En het is verder een feit, dat er gemeenten zijn, ook streken zijn, waar het gemeentelijk leven, najaren of somjs tientallen jaren van inzinking een opbloei is gaan vertonen. En het is óók een feit, dat allerwegen ook ritselingen van nieuw leven gezien worden onder de jongeren, soms nadat wel eens gevreesd moest worden dat het in de gemeente een generatie oversloeg. Het mag opvallend heten, dat het aantal jongeren, dat zich in deze tijd geroepen weet tot de dienst des Woords, groeit, dat het aantal jonge mensen dat zich soms met veel extra inspanning b.v. op al wat gevorderde leeftijd door de theologische studie werkt, óók groeit; dat het aantal jongeren, dat zich wil inzetten voor evangelisatie, in verschillende plaatsen soms ook aanzienlijk is. En er zijn dan ook vandaag gemeenten, die eerder een verjonging dan een vergrijzing ondergaan. Tussen onverantwoord optimisme en nodeloos pessimisme ligt het bijbels realisme. Ook nu mogen we het ontwakende gemeenteleven zien.
Ontwaken brengt beweging
Waar ontwaken is, zal het overigens gaan leven, 's Morgens vroeg, bij het krieken van de dag, doorbreekt het leven weer de stilte. Het wordt weer levendig. Dat is te horen en te zien. Er komt verkeer, beweging en communicatie.
Zou het ook niet kenmerkend voor ontwakend gemeentelijk leven zijn, dat er verkeer, beweging en communicatie komt?
Ontwakend gemeentelijk leven zal toch allereerst gekenmerkt zijn door ontwakend en opbloeiend geestelijk leven, gekenmerkt door verkeer, omgang tussen God en mens, in gebed, onderzoek van het Woord, meditatie? Ontwakend gemeentelijk leven kan nooit losstaan van ontwakend geestelijk leven, als de Heilige Geest het mensenleven met de volheid van Christus vult tot aan de randen van het van nature lege bestaan. Daarom mag gemeentelijk leven zonder opbloeiend geestelijk leven géén naam hebben. En zou daarom gemeentelijk leven, dat niet als geestelijk leven zichtbaar wordt rondom de dis des verbonds, in Gods oog wezenlijk naam hebben? Het is immers bij het licht der Schriften niet vol te houden, dat een levende gemeente geschaard kan zijn rondom een lege tafel, waar Christus tevergeefs nodigt? Niet de trouw in kerkgang of in het geven van de gaven, doet een gemeente leven. Een trouwe gemeente is nog geen levende gemeente al zal een levende gemeente wel een trouwe gemeente zijn. Een gemeente kan ookgerust zijn, zoals van Moab gezegd wordt: 'Moab is van zijn jeugd af gerust geweest en hij heeft op zijn heffe stil gelegen en is van vat in vat niet geledigd en heeft niet gewandeld in gevangenis. Daarbij is zijn smaak in hem gebleven en zijn reuk niet veranderd'. Van zo'n gerustheid wordt dan gezegd: 'daarom ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik hen vreemde gasten zal toeschikken, die hen in vreemde plaatsen zullen voeren en zijn vaten ledigen en hunieder flessen in stukken slaan’.
Is er zulk een gerustheid in de gemeente, met wel uiterlijke trouw en groei maar geen innerlijke groei, dan is er alle reden voor de bede om een gemeentelijk ontwaken. Een gemeente, die stil ligt op de heffe van de vanzelfsprekendheid van geloven, van de traditie, van het zo-is-het-altijd-geweest, zonder te léven is niet gewapend tegen de vreemde gasten en voor men het weet is men op vreemde plaatsen. Zijn gemeenten zo niet weggetrokken van de leer die naar de godzaligheid is? Is dat niet her en der zichtbaar in onze kerk?
Gemeentelijk ontwaken zal intussen altijd betekenen ontwaken bij de wekroep van het Woord. Het is niet voor niets, dat het al eerder genoemde visitatierapport spreekt over opbloei in gemeenten waar trouw pastoraat en bijbelse prediking bezielend werkten. Het kan zijn, dat onder trouw pastoraat en bijbelse prediking niet direct de vrucht van gemeentelijk ontwaken wordt gezien. Maar zónder trouw pastoraat en zónder bijbelse prediking hebben we de belofte op groei en zegen niet mee. Een geestelijk levende gemeente zal gewapend zijn met het Woord tegen de machten en de ideologieën, tegen de taaie hang naar louter menselijke traditie, tegen de goden van de tijd. Maar daarom is ook nodig, zegt Spurgeon, een besliste keuze voor de Waarheid, en dan in de zin van het rechte belijden.
Ik citeer uitvoerig wat deze Prins der Predikers zegt, die zelf in zo hoge mate gebruikt is om de gemeente tot geestelijk ontwaken te brengen, en die ook nu nog, wanneer zijn preken voor de Engelse BBC worden voorgelezen, duizenden vermag aan te spreken:
‘Onze voorvaderen stonden er bijzonder op, dat de 'oude palen' niet werden verzet; ten aanzien van de vaststaande punten van de geopenbaarde leer hielden zij er strenge begrippen op na en zij hielden taai vast aan wat naar hun mening schriftuurlijk was. Hun akkers werden door heggen en sloten beveiligd, maar hun zonen hebben de heggen gerooid en de sloten gedemd, alles gelijk gemaakt en haasje over gespeeld met de grenspalen. De school van het moderne denken lacht om de bespottelijke posiviteit van reformatoren en puriteinen. Zij loopt voorop in een roemruchtige vrijzinnigheid en binnenkort zal zij een groots verbond bekend maken tussen hemel en hel, of liever, een fusie van de twee instellingen, op grond van wederzijdse concessies, waarbij wordt toegestaan, dat leugen en waarheid op één lijn worden gesteld, als de leeuw naast het lam. In weerwil van dat alles is mijn ouderwetse geloof nog steeds, dat sommige leringen waar zijn en dat beweringen, die daar lijnrecht tegenover staart, niet waar zijn; dat wanneer 'neen' waar is, 'ja' is uitgesloten en dat wanneer 'ja' juist wordt geacht, 'neen' onhoudbaar is. Wij behoren een vast geloof te prediken, mijn broeders, en wij worden door God uitgezonden met een besliste boodschap. Het wordt niet aan onszelf overgelaten om onderweg de boodschap te bedenken. Wij worden door onze Meester niet uitgezonden met een in deze trant geformuleerde algemene opdracht: 'Predik zoals uw hart het u ingeeft en uw verstand het verzint. Ga met uw tijd mee. Zeg de mensen, wat zij graag horen en zij zullen behouden worden'. Waarlijk, dat lezen wij nergens. In de Bijbel vinden wij zekerheid en niet zo iets als een klomp was, die wij naar eigen believen mogen fatsoeneren, of een rol laken, om die te snijden volgens de heersende mode. De grote denkers beschouwen de Schriften blijkbaar als een doos met letters, om mee te spelen en om ervan te maken wat hun goed lijkt, of een toverfles, waaruit zij naar goeddunken alles kunnen schenken, van atheïsme tot spiritualisme toe. Ik ben te ouderwets om deze theorie bij te vallen en te aanbidden. In de Bijbel wordt mij iets gezegd - iets gezegd, dat zéker is - en het wordt mij niet voorgesteld met een 'maar', en een 'misschien', en een 'als' en een 'wellicht', en een vijftigduizend vermoedens erachter, zodat het er tenslotte op neer komt, dat het helemaal niet zo behoeft te zijn. Maar het wordt mij geopenbaard als een onomstotelijke werkelijkheid, die wij moeten geloven en waarvan het tegenovergestelde een dodelijke dwaling is, afkomstig van de vader der leugenen’.
En als Spurgeon zich dan de vraag stelt: waarin moeten wij beslist zijn, dan zegt hij: aangaande het feit dat er een God is. Schepper van hemel en aarde, regerend door Zijn voorzienigheid, God van genade: 'Zijn Naam zij gezegend voor altoos. Over Hem zullen wij niet twisten en debatteren'. Verder de Schrift als onfeilbaar Woord van God, de hoogste beroepsinstantie. Verder de leer van de heilige Drieëenheid.
‘En broeders', zegt Spurgeon dan, 'met het oog op het verzoeningswerk van onze Heere Jezus Christus zullen wij evenmin een onzeker geluid laten horen. Wij kunnen zijn bloed niet buiten onze prediking houden, daar anders het leven eruit zou gaan. Want van het Evangelie kunnen wij zeggen: 'het leven ervan ligt in het bloed'. Het bijzondere plaatsvervangend werk van Christus, het plaatsbekledend offer van Christus ten behoeve van zijn volk, opdat het door Hem zou leven - dat moeten wij verkondigen tot onze dood toe.
Ook mogen wij in ons hart geen ogenblik twijfelen ten opzichte van de grote en heerlijke Geest van God - de zekerheid van zijn bestaan, zijn persoon, zijn krachtige werking, de noodzakelijkheid van zijn invloed, de overtuiging, dat niemend wordt herboren dan door Hem; dat wij worden wedergeboren door de Geest van God, dat Hij woont in de gelovigen en dat Hij de Bewerker is van al wat goeds is in hen, hun Heiligmaker en Bewaarder, zonder wie zij niets goeds kunnen doen — wij zullen volstrekt niet aarzelen om deze waarheden te prediken.
Van de absolute noodzaak van een nieuwe geboorte zijn wij evenzeer overtuigd. Als wij dit punt aanroeren, hebben wij nauwelijks een bewijsvoering nodig. Nooit mogen wij onze gemeente vergiftigen met de leer, dat een zedelijke verbetering genoegzaam is, maar steeds weer moeten wij tot haar zeggen: 'Ge moet wedergeboren worden!' Wij denken er hiet zo over als de schotse dominee, die - nadat de oude John Macdonald voor zijn gemeente een preek voor zondaren had gehouden - de opmerking maakte: 'Dat was een heel goede preek, mijnheer Macdonald, die u hebt gehouden, maar hier was zij niet zo erg op haar plaats, want in mijn gemeente ken ik niemand, die niet wedergeboren is'. Arme ziel, naar alle waarschijnlijkheid was hijzelf onwedergeboren. Neen, wij durven onze hoorders niet te vleien, maar wij moeten voortgaan hen te zeggen, dat zij als zondaren zijn geboren en dat zij als heiligen moeten worden geboren, anders zullen zij nooit het vriendelijk aangezicht van God aanschouwen’.
Spurgeon spreekt dan nog over de zonde, over het uit-genade-zalig-worden, over de rechtvaardiging door het geloof. ' Onze boodschap zal zijn: In een blik op de Gekruisigde ligt het leven. Het Vertrouwen op de Verlosser is de genade, die redt: wij zullen de Heere bidden om die in de harten van al onze broeders in te planten'. Ik meen, dat ik deze kostelijke woorden van Spurgeon, als het gaat om gemeen teopbouw, de afgrendeling ligt én naar de kant van opwekkingskringen, die in wat zoetelijk-romantisch spreken over Jezus hun kracht zoeken, én naar de kant van hen, die menen, dat gemeenteopbouw een zaak is vap activering van de gemeente totpolitieke actie, zonder verworteling in de religie van de belijdenis.
Beweging en communicatie
De al genoemde twee punten zou ik tenslotte nog willen bezien in verband met het thema gemeentelijk ontwaken, namelijk beweging en communicatie. Een ontwakende gemeente zal een gemeente in beweging zijn. Gaat dan heen, verkondigt het evangelie aan alle creatuur! Een levende gemeente zal wervende gemeente zijn. In dit opzicht geven buitenkerkelijke groepen ons vaak lessen. Niet, dat er in de gemeente onvoldoende offervaardigheid zou zijn voor de zending; al mag men zich afvragen of de (gelukkig!) hoge bedragen, die voor zending-overzee worden binnengebracht, in verhouding staan tot wat beschikbaar is voor binnenlands apostolaat. Maar het gaat me nu om de werfkracht van de gemeente naar buiten. Het 'gaat heen' kunnen we als gemeente toch niet louter aan zendingsorganen delegeren? De kracht van een levende gemeente ligt ook in het verstaan van de evangelisatorische opdracht. Het is geen best teken als een gemeente diep gekoesterde argwaan heeft tegen evangelisatie als zodanig. Ik onderken het gevaar van aanpassing van de boodschap. Maar waar is dan de geest van John Wesley, die toen hij op 28 mei 1731 in Newcastle ging wandelen werd getroffen en geschokt door de grote goddeloosheid?
‘Dronkenschap en gevloek schenen heel gewoon te zijn en zelfs de kleine kinderen vloekten heel erg. Hoe hij de zaterdag doorbracht, wordt ons niet meegedeeld, maar op zondagmorgen zeven uur gingen hij en John Raylor staan bij de pomp in de Zandpoort, 'het armoedigste en smerigste deel van de stad', waar zij de oude honderdste Psalm begonnen te zingen. Drie of vier mensen kwamen naar hen toe om te zien wat er aan de hand was. Hun aantal vermeerderde en voordat Wesley ophield met preken, waren er twaalf-tot vijftienhonderd personen samengekomen. Toen de prediking was afgelopen, stonden de mensen hem nog steeds met de diepste verbazing aan te gapen, waarop Wesley zei: 'Als ge wilt weten, wie ik ben: mijn naam is John Wesley. Ik ben van plan om met de hulp van God hier vanavond om vijf uur weer te preken'. (Spurgeons Pastorale Adviezen, deel 2).
Het is geen goed teken als er in de gemeente éérder verontrusting is over afwijking van bepaalde gewoonten, dan over het feit, dat duizenden wankelen ten dode. Maar wie gelooft in de rechtvaardiging van de goddeloze, ook van de eigentijdse concrete goddeloze, en wie gelooft, dat God wakker is over Zijn Woord zal wervend voor de Koning op weg mogen gaan. En het gebeurt zó, vandaag, dat mensen uit de gemeente soms jongeren opzoeken in hun drug-holen of in hun vastgelopen situaties en dat zó ontwakend geestelijk leven mag ontstaan, dat toegevoegd wordt aan de gemeente. Falen we hier overigens als gemeente dan zullen de buitenkerkehjke, maar evangeliserende groepen ons de rekening presenteren.
Communicatie
Intussen staan we dan ook voor het vraagstuk van de communicatie. Het gaat om de verkondiging van het Woord, maar in de taal die we spreken en horen. Ieder hoorde op Pinksteren in eigen taal de grote werken Gods. We beseffen, dat er een taal is, die alleen verstaan wordt door wie ze gehoord hebben, een tale Kanaans, die wel geen geheim-taal is maar die wèl het geheimenis van Gods grote daden bevat, die de Heilige Geest leren wil. Het is een taal, die slechts op straffe van verdorring en verschraling kan worden vervangen of vertaald. 'Tenzij dat iemand wederomgeboren worde', zei Jezus. En het wordt slechts verstaan door wie de weg van de Geest kent. Maar anderzijds mag de de boodschap niet schuil gaan achter het masker van een geheimtaal. Er is een boekje verschenen van Prof. dr. M. H. Bolkestein 'Zo wordt er gepreekt'. Daarin is weergegeven een onderzoek naar 89 preken, waaronder tien uit onze serie Genade voor genade. Bolkestein maakt nogal wat kritische opmerkingen over het communicatieve karakter van deze preken. Enerzijds hangt dit dunkt mij samen met wat ik aanduidde met de tale Kanaans, waarvoor hij dunkt me nauwelijks oog heeft. Anderzijds spreekt hij soms over communicatieve aspecten, waar het toch om theologische inhoud om de eer der heils of om ethische zaken gaat. Maar dat neemt niet weg, dat het vraagstuk van de communicatie in deze tijd ook voluit voor ons staat. Een niet-aangepaste boodschap moet worden gebracht. Maar de verkondiging wil wèl herkenbaar, verstaanbaar zijn voor oud en jong, voor nabijen en van-verre-staanden, voor kinderen in de genade en volwassenen, voor wie binnen en buiten is.
Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook Christus verhoogd worden, niet verborgen achter een heuvel, maar allerwegen zichtbaar. Zo mag Christus óók niet verborgen worden achter de taal, maar de taal zal de heuvel zijn, waarop de Christus hoog is opgericht, voor ieder hoorbaar, opdat er geestelijk en gemeentelijk ontwaken zal zijn.
Ik ben ervan overtuigd, dat er onder de oppervlakte van ons volksleven een diepe hunkering is naar een woord van houvast. Dat volk zal alléén gebaat zijn bij de onverkorte Waarheid der Schriften, zo dicht mogelijk bij hen gebracht. Het Woord Gods heeft wel niet het hart van ons mensen mee maar wél het geweten.
Ten besluite
Het laatste, wat ik ten aanzien van de communicatie zeggen wil, is dat in een levende gemeente er de communicatie onderling, het onderlinge verkeer ook zal zijn. Hebben we niet broodnodig het geestelijk gesprek in de gemeente, het samen bezig zijn in de dingen van het Woord? De vroegere gezelschappen, mits bijbels van inhoud - hadden in dit opzicht een functie, die we ook thans niet missen kunnen. Het mag geschieden in eigentijdse vormen als gesprekskring, lidmatenkring, bijbelkring. Maar een gemeente zonder het geestelijke gesprek rondom het Woord mist een levensnoodzakelijke dimensie! En tenslotte: zal óók niet kenmerkend voor de levende gemeente moeten zijn de liefde? Waar gemeenten verteerd worden door strijd en partijschap en waar de liefde niet is mag wel reden zijn tot zelfonderzoek. Want alleen waar liefde woont gebiedt God de zegen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1977
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1977
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's